Zwervend door de stad, zwervend door het land
Het CBS begon in 1899 op het Binnenhof, in de gebouwen van de Eerste Kamer, waar de Centrale Commissie voor de Statistiek haar secretariaat had. Met de uitbreiding van het personeel begon een bijna permanente verhuisbeweging. Het bureau begon te zwerven door de stad, tot het in 1920 de gewenste centrale huisvesting kreeg aan de Oostduinlaan. Drie jaar later was het gebouw al weer te klein en begon het zwerven door het land.
In 1979, bij de opening van het gebouw in Heerlen – het derde centrale filiaal na Voorburg en Apeldoorn – stond de teller op 101 adressen. De schrijver van de geschiedenis van de CBS-huisvesting noemde zijn exercitie ‘een ongelooflijke, folkloristisch aandoende historie, een 80 jaren durende trektocht langs villa’s, huizen, scholen, magazijnen, lokalen, arbeiderswoningen, kantoorgebouwen, zalen, paviljoens, onderbroken door een verblijf in een psychiatrische inrichting.’
Centrale huisvesting
Het CBS begon in 1899 met 5 man personeel op het Binnenhof, onderin het gebouw van de Eerste Kamer. Met de groei van de afdelingen van het bureau werden na verloop van tijd twee panden gehuurd aan de Korte Vijverberg 1 en 1b (1903). Vijfenveertig mensen werkten er toen al. De wens van een centrale huisvesting is toen al geuit.
In 1916 werd geld gereserveerd voor nieuwbouw aan de Oostduinlaan. Daar moest het bureau centraal gehuisvest worden: alle diensten, alle afdelingen, alle medewerkers in één pand. De oplevering van het statige gebouw, het ‘Statistische Paleis’, dat niet misstond tussen de kapitale panden van de ‘koloniale giganten’: de Bataafsche Petroleum Maatschappij en de Nederlandsch-Indische Spoorweg Maatschappij duurde echter nog tot het midden van 1920. Het pand was al snel te klein, door personeelsgroei, de inwoning van het Bureau voor de Industriële Eigendom (1923) en de overkomst van de onderwijsstatistieken (1929). Eind 1940 zat het CBS al weer in tien panden.
Gevangenis of psychiatrische inrichting?
In de oorlogsjaren nam het personeel al snel met enige honderden toe, door de overkomst van het Economisch Statistisch Bureau van het ministerie van Landbouw en Visserij op 1 september 1941, en door het maken van nieuwe statistieken. Eind 1941 werkten er 1 008 mensen bij het CBS. Begin 1944 moest het hoofdgebouw opgegeven worden. Het lag in de zogeheten vesting Clingendael, onderdeel van de Duitse kustverdediging, de Atlantikwall, dat tot gesloten gebied was verklaard en binnen twee weken ontruimd moest zijn. Vóór 31 januari 1944 moest het CBS de Oostduinlaan verlaten hebben. Maar nieuwe huisvesting was moeilijk te vinden. Het CBS kon kiezen tussen accommodaties in de hoofdstad, Tilburg, Zwolle, Veenhuizen en Leidschendam. In Veenhuizen, in Drenthe, kon het CBS terecht in de voormalige gestichten van de Maatschappij van Weldadigheid. In Leidschendam kon het de gebouwen van Hulp en Heil gebruiken, een psychiatrische inrichting in aanbouw. Zes paviljoens waren er beschikbaar, met een lijkenhuisje en een ketelhuis. De meeste CBS’ers konden er terecht. Om vanuit Den Haag in Hulp en Heil te komen, reed elke dag vanaf Station Hollands Spoor om 08.39 uur een extra trein, de ‘ambtenarentrein’, voor het CBS-personeel. Het ritje van enkele minuten werd jolig doorgebracht met het zingen van ‘En ze hebben het CBS in het gekkenhuis gezet.’ Vanaf de Halte Statistiek ging een sintelpad naar Hulp en Heil.
Terug naar Den Haag
In 1948 begon de terugverhuizing naar de Oostduinlaan, waar voorlopig alleen het vaste personeel terecht kon. Voor het vele tijdelijke personeel dat nodig was voor de grote tellingen, het archief en de opslag van materialen, werden andere locaties gezocht, in Den Haag, maar ook in Rotterdam en Amsterdam, later ook in Utrecht en Amersfoort.
Plannen voor een centrale vestiging lagen niet lang daarna op tafel. Ambtelijke discussies en proce-dures – over de vestigingsplaats van rijksinstellingen en die van het CBS, aanpassingen van het schetsontwerp – hebben uitvoering van de plannen jaren in de weg gestaan. Pas in januari 1968 werd een bouwvergunning afgegeven. Op 11 november 1968 ging de eerste van 1 117 funderingspalen van het nieuwe gebouw aan de Prinses Beatrixlaan nr. 428 in Voorburg de grond in. Het was een kolos met een vloeroppervlak van 60 duizend vierkante meter, veertien verdiepingen – vier met laagbouw, tien met hoogbouw – en vier vleugels. Onder het gebouw was een kelder waar de fietsen en de auto’s van de medewerkers konden staan, en die in oorlogstijd als bomvrije schuilkelder dienst kon doen, groot genoeg voor vijfduizend mensen.
Apeldoorn als tijdelijke oplossing
Een semi-permanente oplossing voor de huisvestingsproblemen was op 1 mei 1956 tot stand geko-men met het openen van een filiaal in Apeldoorn. Daar, in een nieuw pand aan de Hofdwarsstraat nr. 1, werd een ponszaal ingericht voor de verwerking van de Woningtelling 1956. Een tekort aan bedrijfsruimte was één reden, een andere was het onvoldoende aanbod van ponsmeisjes in Den Haag. In Apeldoorn stonden er naar zeggen tweehonderd ‘te dringen om ponster te worden’, hoewel geen van de meisjes wist wat het werk inhield. Spoedig zou het invoercentrum Apeldoorn de overloop worden van Den Haag. In 1962 werd de Apeldoorn-groep uitgebreid met een bewerkingspool voor codeer-, tel- en rekenwerk en het schrijven van ponsslips voor de sociale statistieken. Reden waarom ook in Apeldoorn moest worden uitgezien naar alternatieve ruimten.
Heerlen in beeld
Onverwacht nieuws op 22 januari 1973: minister van Economische Zaken H.J. Langman kondigde aan dat de regering de helft van het CBS naar Heerlen wilde verplaatsen. In Heerlen was werk nodig als de laatste mijnen zouden sluiten. In de Spreidingsnota stond dat er op langere termijn 9 500 arbeidsplaatsen uit de regio Den Haag weg moesten om ‘de kantorensector af te remmen.’ Drieduizend arbeidsplaatsen moesten naar Heerlen, dat sterk was getroffen door de mijnsluiting. Langman had een grote dienst nodig die hoogwaardige werkgelegenheid meenam naar het zuiden.
De verhuizing van duizend man was een compromis. Het eerste plan van de minister was ingrijpen-der en voorzag in de verhuizing van het hele bureau naar Zuid-Limburg. De directie, de CCS en het personeel waren tegen dit plan in het geweer gekomen. CBS-directeur J.C.W. Verstege had voor de gelegenheid de vestiging voorgesteld van een zogeheten Rijksregistratiecentrum als een filiaal op afstand voor eenvoudige bewerkingen op het gebied van registraties en basistellingen met duizend (laaggeschoolde) arbeidsplaatsen. Den Haag zou intact blijven als het intellectuele centrum. Maar de minister was onvermurwbaar.
Op 1 mei 1974 gingen de eerste CBS-medewerkers in Heerlen aan de slag. Voorlopig konden zij terecht in het voormalig directiegebouw van de Oranje Nassaumijnen I. Als tijdelijke huisvesting was een aantal noodpaviljoens neergezet op sportvelden in de buurt. Die zouden ze weer verlaten zodra de nieuwbouw gereed was. Eind december 1974 werkten er al 152 mensen. Op 17 oktober 1975 ging de eerste paal voor de nieuwbouw de grond in. In november 1978 namen de CBS’ers hun intrek in het nieuwe gebouw, een betonnen monoliet, een schakeling van 16 gelijkvormige eenheden in een rechthoekig stelsel met een centrale binnenplaats en omringd door groen. Op 26 september 1979 is het door prinses Beatrix geopend.
Gouden jaren
In de discussie met de minister over de spreidingsplannen trok het CBS aan het kortste eind. Uiteindelijk heeft het CBS moeten schikken in de verhuizing van duizend man, de helft van het personeel. Het CBS kreeg er veel voor terug. Het budget werd verruimd: 6 procent budgetgroei per jaar, tweemaal de norm. En er was een spectaculaire groei van het personeel, van 1 557 mensen in 1970 tot 2 338 in 1975. De meeste nieuwe collega’s gingen in Heerlen werken. CCS-voorzitter prof.dr. P. de Wolff noemde de periode 1974–1985 zelfs de ‘gouden jaren’ voor het CBS.
De discussie kostte directeur Verstege wel zijn baan. Hij had zijn lot verbonden aan Den Haag als het enige centrum van de statistiek.
1960 - 1980 ‘Dat doen we hier niet’