Statistici tegen alcoholmisbruik
De CBS-medewerker, en latere CBS-directeur, Henri Methorst heeft in 1900 op een congres in Parijs berekeningen gepresenteerd over het alcoholverbruik in ons land. De daling van het drankgebruik die hij liet zien, plaatste hij in het perspectief van een sociaal reveil. Zaken als bestaanszekerheid en vast werk waren voor deze daling verantwoordelijk, meer dan wettelijke maatregelen. Zijn analyse was de perfecte illustratie van wat het nieuwe statistische bureau allemaal kon en wilde: de discussie over de sociale politiek voeden met relevante statistieken en bijdragen aan het debat daarover.
Negentiende-eeuwse statistici waren vaak arts, advocaat, onderwijzer en predikant, maar ook wel ambtenaar en hoogleraar. Zij bekommerden zich beroepshalve, maar ook vanuit een overtuiging, om de medemens. Zij namen misstanden waar, publiceerden daarover en hoopten op een luisterend oor bij beleidsmakers. Zij ontpopten zich als woordvoerders van de verengingen die zich bemoeiden met het onderwijs en het drankmisbruik.
Zuur gewonnen penning verspild aan jenever
Al in het allereerste nummer van het Tijdschrift voor staathuishoudkunde en statistiek (1841) stond een groot artikel over ‘Het misbruik van sterken drank. Geen oorzaak, maar gevolg.’ De onbekende auteur – waarschijnlijk de oprichter van het blad, baron mr. B.W.A.E. Sloet tot Oldhuis – nam daar de stelling voor zijn rekening dat drankmisbruik het gevolg was van pauperisme. De arme dronk om de troosteloosheid van zijn leven te vergeten. ‘Hij heeft, hoe hij slaaft en zwoegt, de diaconiekas in het verschiet. Hij leeft in de zorg van iederen dag en zonder hoop in de toekomst. Daarom leeft hij in de kroeg, waar bedwelming te vinden is, daarom wordt de zuur gewonnen penning niet aan dringende behoeften van het leven, maar aan jenever verspild.’ Sloet had de statistiek aan zijn kant: zo hoog als het verbruik rond 1825 was, bijna 10 liter pure alcohol per hoofd, zo hoog is het daarna nooit meer geweest.
De verbanden waren hem al langer bekend. Om dezelfde reden dat onder de minst welvarende volken het meest werd gedronken, zag hij ook dat in de meest verarmde plaatsen het aantal tapperijen het grootst was. Om het drankgebruik te beteugelen, stelde hij de oprichting van matigheidsgenootschappen naar Amerikaans voorbeeld voor. Wetgeving om het drankgebruik te reguleren, was op dat moment geen reële optie, beducht als de regering was dat de schatkist accijnsinkomsten zou mislopen. Omwille van de schatkist wilde de overheid volgens de schrijver ‘liever op de zedeloosheid der natie blijven voort speculeren.’
Sociaal réveil
Het CBS heeft altijd een grote expertise over het drankvraagstuk in huis gehad. Henri Methorst (1868–1955) sprak in 1900 op een congres in Parijs over het alcoholverbruik in ons land in de negen-tiende eeuw. De drankconsumptie in de periode 1831–1899 heeft hij op basis van de accijnsgegevens geschat. Het is een van de oudste tijdreeksen van de sociale statistiek. De daling van het verbruik die hij constateerde, schreef hij toe aan drie factoren: 1. de invoering van de Drankwet (1881) die het aantal alcoholverkooppunten beperkte; 2. de toename van de sportbeoefening, die met matigheid gepaard ging; en 3. het succes van de georganiseerde drankbestrijding, die hij onderdeel noemde van een breder réveil social. Daarmee waren volgens hem maatschappelijke ontwikkelingen – bestaanszekerheid, vast werk, een vast leefpatroon, het opkomende verenigingsleven – meer dan wetgeving, er verantwoordelijk voor dat het alcoholgebruik daalde.
Relevante statistieken
Na 1920 werd het CBS verantwoordelijk voor de publicatie van de nieuwe statistiek van het verbruik van gedistilleerd. Deze statistiek stond als niet erg betrouwbaar bekend. In de statistiek stonden de verbruikscijfers per inwoner in alle gemeenten. In plaatsen waar een druk marktverkeer was of waar veel seizoenwerkers kwamen, was het gemiddelde verbruik vaak erg hoog. Het hoefden dus niet de bij de gemeente ingeschreven inwoners te zijn die zoveel alcohol dronken. Maar zij werden wel nagewezen als grote drinkers.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken was lang verantwoordelijk voor de publicatie maar is in 1900, vanwege de communicatieproblemen, gestopt met de uitgave. Drankbestrijders, beleidsmakers en onderzoekers zijn echter altijd om de verbruiksgegevens blijven vragen. Dankzij de tussenkomst van het CBS is de verbruiksstatistiek drie keer verschenen, in een aangepaste vorm. Het publiceerde de verbruiksgegevens niet meer per gemeente, maar per cluster van gemeenten, zogeheten jeneververzorgingsgebieden. Onbetwist waren de cijfers nog steeds niet, maar Methorst was doordrongen van het feit dat het maatschappelijke debat gediend was met relevante, niet per se onbetwiste statistieken.
Blauwe front
De nieuwe verbruiksstatistiek verscheen in de gloriedagen van de georganiseerde drankbestrijding. Dit blauwe front had in de eerste decennia van de twintigste eeuw jaren grote successen geboekt. De eerste was de aanpassing van de Drankwet in 1904. De nieuwe wet gaf gemeenten de mogelijkheid de uitgave van vergunningen voor de verkoop van sterke drank te beperken en het aantal verkooppunten vast te stellen tot onder het wettelijk toegestane maximum.
In 1919 is een blauwe staatscommissie gevormd die moest onderzoeken of het mogelijk was de productie van consumptiealcohol te beperken zonder de industrie te knakken. De commissie wilde van elke branderij en stokerij weten hoeveel ze produceerden, om vervolgens te kunnen bepalen hoeveel de productie kon worden beperkt. Bedrijven weigerden evenwel gegevens te verstrekken en de commissie stond met lege handen. Ten einde raad benaderde die het CBS. Het bureau had gedetailleerde gegevens over de productie van gedistilleerd verzameld voor de productiestatistiek die spoedig gepubliceerd zou worden, maar het stond die gegevens niet af. De Wet op de Statistiek van voortbrenging en verbruik stond dat niet toe. Methorst had de ondernemers die zijn vragenlijst moesten invullen herhaaldelijk de garantie op geheimhouding gegeven. Hij kon de commissie dus niet helpen. Methorst: ‘Ik behoef Uwe Commissie wel niet in den breede uiteen te zetten, dat het noodzakelijk is de afgelegde belofte zonder enig voorbehoud gestand te doen. Geschiedde dit niet, dan zou het Centraal Bureau voor de Statistiek het vertrouwen verliezen, dat voor de vervulling van zijn taak onontbeerlijk is.’ Met een beetje overdrijving zouden we nu kunnen zeggen dat het CBS ervoor heeft gezorgd dat de Nederlander destijds zijn borreltje kon blijven drinken.
Tinbergen toont rol afschaffersbeweging
In de jaren dertig en veertig hebben diverse CBS-onderzoekers modelanalyses uitgevoerd van het bier- en gedistilleerdverbruik. In 1942 was het Jan Tinbergen die rekende aan het alcoholverbruik. Wat Methorst nog gaf als verklaring voor de daling van het verbruik, kon Tinbergen aantonen als een factor in een mathematisch model. Het verbruik was in dat model een functie van de prijs van het product, het inkomen van de consument, de gemiddelde temperatuur en een trendfactor, waarin de invloed van de drankbestrijding naar voren kwam. Deze trendfactor berekende hij door de invloeden van prijs, inkomen en het weer van de verbruikscurve af te trekken. Tinbergen becijferde die daling op 1,6 procent per jaar (1925–1935).
Matige drinkers
Na de oorlog nam het alcoholverbruik aanvankelijk slechts langzaam toe, na 1970 steeg het razend-snel, van 5,5 liter per hoofd (1970) tot 9,1 liter in 1979. Na 1980 daalde de alcoholconsumptie vrijwel jaarlijks tot 7,0 liter per hoofd in de jaren 2014–2016. Met een dergelijk verbruik behoort ons land tot de matigste lidstaten van de Europese Unie. De strategieën en middelen waarmee dit is bereikt, waren geen andere dan in de negentiende eeuw, al zijn het niet meer de dominees en de onderwijzers die de weg wijzen. Het was een combinatie van wetgeving (hoge accijnzen, beperking van de drankverkoop aan jongeren), overheidscampagnes die wijzen op de gezondheidsrisico’s en sociale schade van alcoholmisbruik, het permanente morele appel op matigheid (‘drank maakt meer kapot dan je lief is’), en voorlichting, bijvoorbeeld op scholen. Met een dergelijk verbruik behoort ons land tot de matigste lidstaten van de Europese Unie.
1892 - 1940 Voorspellen: een directieaffaire