Frisse winden uit de afdeling Gerechtelijke statistiek

© CBS

Het is 1918.
‘Clara, Clara’, zei Bart, ‘wat is de essentie van de bevrijding der mensheid?’
Bart was de kamer van Clara binnengestormd. In de wereld woedde een oorlog, bij de oosterburen een revolutie. En in het hoofd van Bart woedde onvrede. De mens zat gevangen in het bruikbaarheidsdenken van de kapitalistische maatschappij. Daaruit moest hij zich bevrijden. Hij moest zich losmaken uit het streven naar gewin. En waarom dat maar niet lukte? ‘Door de omstandigheden die slechte eigenschappen kweekten’, zei Clara. ‘Er komt een tijd Bart, waarin de arbeiders de sprong wagen vanuit het rijk der noodzakelijkheid naar het rijk der vrijheid.’
‘Nou, dat zal nog wel duren’, zuchtte Bart, ‘Neem mijzelf Clara. Hier werk ik, ver onder mijn graad van kunnen, dienstwillig onder het commando van …’ De rest van wat hij wilde zeggen slikte hij in, want Clara’s chef, De Roos, kwam binnen.

Revolutionairenkoorts

Bovenstaande woorden staan in het boek van E. Smolenaars, Passie voor vrijheid, de biografie van Clara Wichmann (1885–1922). De discussie tussen Clara en Bart speelde zich af op het CBS. Clara was dr. Clara Wichmann, strafrechtjuriste en sous-chef van de afdeling gerechtelijke statistiek, Bart was Bernardus Reyndorp, schrijver op diezelfde afdeling en een anarchistische filosoof en vrijdenker. De Roos was mr. Jacques Reinhard Brandes de Roos, de chef van de afdeling. Het gaat te ver om Wichmann en Reyndorp leden te noemen van een subversieve cel binnen het nog jonge statistiekbureau, die streden voor een nieuwe samenleving. Als ze het waren geweest, zaten ze op een goede locatie voor actie, in de kelders van het Binnenhof, waar het CBS toen was gehuisvest. Een nieuwe samenleving was hun streven. Die moest er komen door zelfbevrijding van de arbeider.
Het was in 1918, de wereld stond in brand. Ons land was het toneel van voedselrellen, in Den Haag waren opstootjes om de halvering van de broodrantsoenen, in de legerplaats de Harskamp staken soldaten barakken in brand uit protest tegen het intrekken van de verloven en de slechte voeding. Later dat jaar zou Pieter Jelles Troelstra de revolutie uitroepen. Ook op het CBS brak de ‘revolutionairenkoorts’ uit.

Criminaliteit product van maatschappelijk onrecht

Clara Wichmann was in 1914 komen werken op de afdeling gerechtelijke statistiek. Zij was haar carrière begonnen als advocate en curator, maar is dat slechts kort geweest. Een nieuwe functie als adjunct-directrice van de School voor Maatschappelijk Werk in Amsterdam hield ze evenmin lang vol: ze vond de meisjes er te zwaar op de hand. ‘Ze voelden alle ellende van de realiteit van het leven te diep.’ Zij promoveerde in 1912 cum laude op het proefschrift Beschouwingen over de historische grondslagen der tegenwoordige omvorming van het strafbegrip.
Bij het CBS begon ze als adjunct-commies. Zij ging wonen in het Tehuis voor Werkende Vrouwen aan de Laan van Nieuw-Oost-Indië in Den Haag. Ze maakte snel carrière. In 1919 volgde ze als chef van de afdeling gerechtelijke statistieken De Roos op, die adjunct-directeur werd.
Wichmann ontpopte zich als een vooraanstaand critica van het stafrechtelijke regime, dat zij dankzij haar studie en onderzoek, maar ook persoonlijk van dichtbij kende. In 1921 trouwde zij met Jo Meijer (1895–1969), een voormalige gedetineerde dienstweigeraar. Wichmann was ervan overtuigd dat criminaliteit een product was van maatschappelijk onrecht. Het zou verdwijnen als de maatschappelijke verhoudingen rechtvaardiger waren.
In 1919 was zij één van de oprichters van het Comité van actie tegen de bestaande opvattingen omtrent misdaad en straf. In het oprichtingsmanifest had ze geschreven dat de gevangenisstraf de mensen klein, gedwee en mat maakte, ‘om ze te fnuiken en te knauwen.’ Gevangenisstraf was onmenselijk. Straf vernederde en kneep het laatste restje weerstand uit mensen. Op het oprichtingscongres van het comité noemde ze de heersende opvattingen over misdaad en straf ‘een schandvlek van achterlijkheid, grofheid, oppervlakkigheid en hardheid’. Met het organiseren van vergaderingen en het uitgeven van brochures bracht het comité de belangen van de gevangenen onder de aandacht. Ze was medeoprichtster van de Bond van Revolutionair Socialistische Intellectuelen (1919) en van de Bond van Religieuze Anarcho-Communisten (1920). In het orgaan van de bond, De Vrije Communist, schreef zij over de betekenis van het geweldloos streven naar een rechtvaardiger samenleving. De werkstaking was het voornaamste middel in de strijd.
Wichmann was een actieve, netwerkende feministe. Zij was bestuurslid van de Vereeniging tot Verbetering van den Maatschappelijken en den Rechtstoestand der Vrouw in Nederland en de Nederlandschen Bond voor Vrouwenkiesrecht. Ze was historica van de vrouwenbeweging, mederedacteur van het Encyclopaedisch Handboek: De vrouw, de vrouwenbeweging en het vrouwenvraagstuk (1914–1918). Ze overleed op 36-jarige leeftijd, kort na de geboorte van haar dochtertje.

Vrijdenker en antimilitarist

Bernard Reyndorp (1870–1950) was haar kompaan, binnen en buiten het CBS. Wichmann en Reyndorp kenden elkaar van de bijeenkomsten bij Geertruida Kapteyn-Muysken, een spil in een klein Haags netwerk van sociaal bewogen intellectuelen en anarchisten. Reyndorp verdiende de kost voor zijn groot gezin – hij was vader van acht kinderen – als schrijver bij het CBS. Op het bureau bracht hij zijn dagen door met ‘het zetten van streepjes op statistiekkaarten betreffende sexuele criminaliteit’. In de pauzes ging hij lezen in de Koninklijke Bibliotheek. De baan had de voorheen werkloze boekhandelsbediende gekregen door bemiddeling van Wichmann.
Reyndorp was de zoon van een reizend variétéartiest, maar groeide op bij een oud-oom die hem een streng-katholieke opvoeding gaf. Na het lezen van Multatuli zwoer hij het geloof af en koos hij voor het socialisme. Hij verdiepte zich in het anarchisme en was van 1894 tot 1896 uitgever en redacteur van het blad De Anarchist. Orgaan der Hollandsch sprekenden Anarchisten. In 1906 verscheen van zijn hand Het anarchistisch-socialisme en de economische actie. Vanaf 1907 publiceerde hij in De Vrije Gedachte, het weekblad van de vrijdenkersvereniging De Dageraad.
Hij was antimilitarist en schreef in 1916 het anti-oorlogsboek In den greep van het barbarisme. Een sociaal-psychologische diagnose van den wereldoorlog. Het was een bundeling van de bijdragen die hij in de eerste oorlogsjaren in De Vrije Gedachte had geschreven. Het uitbreken van de oorlog was volgens hem een gevolg van de zakelijke, materiële en onmenselijke verhoudingen van het kapitalisme. De oorlog toonde het 'ontzaggelijk tekort aan geestelijke en moreele persoonlijkheid, aan karakter en overtuiging van de mensheid’. Hij ging daar zwaar onder gebukt.

Frisse wind

Jacques de Roos (1875–1934) was een prominent vertegenwoordiger van de zogeheten nieuwe richting in het strafrecht, die in de jaren tachtig van de 19de eeuw was ontstaan rond de Amsterdamse hoogleraar G.A. van Hamel en die de hervorming van het strafrecht beoogde. De Roos, een student van Van Hamel, noemde die beweging eens ‘de frissche wind die zooveel heeft omver geblazen, die eindelijk ook uit de bladen der gerechtelijke statistiek den sleur wist te verdrijven.’
De Roos was in 1900 gepromoveerd op De strafmiddelen in de nieuwe strafrechtswetenschap, maar zijn belangrijkste wetenschappelijke werk was zijn Inleiding tot de beoefening der crimineele aetiologie met gebruikmaking van Nederlandsche gegevens (1908), een standaardwerk. Hij schreef vele inleidingen en thematische supplementen op de nieuwe Crimineele statistiek en was tot een (internationaal) vooraanstaand publicist op het gebied van de criminele oorzakenleer.

Criminologische beschouwingen

De Roos en Wichmann schreven jarenlang de inleidingen op de Crimineele statistiek. Deze statistiek was op advies van de CCS in 1896 herzien, gesplitst in een justitieel-administratief deel, dat het overzicht gaf van de verrichtingen van de diverse rechterlijke colleges en rechters (vonnissen) en een crimineel-statistisch deel, waarin de stand en de loop van de criminaliteit (strafzaken) werden beschreven en waarin de misdadiger centraal stond.
De criminele statistieken werden de basis voor criminologische beschouwingen. In zijn inleiding op de Crimineele statistiek over het jaar 1906 maakte De Roos het onderscheid tussen elementaire criminaliteit en beschavingscriminaliteit, waarvan de eerste daalde, de tweede toenam. ‘We hebben eenerzijds de elementaire criminaliteit, waarbij, ondanks de psychologische verscheidenheid der individueele gevallen waaruit zij is samengesteld, toch in het algemeen gemis aan voldoende beschaving of ontwikkeling en de gevolgen daarvan: ruwheid, dronkenschap, materieele nood en zoo meer, belangrijke factoren zijn. Dat zijn de feiten, die in de eerste plaats door hunne frequentie de aandacht trekken: het gewone stelen, stroopen, vechten, slaan, schelden, en andere meer; de alledaagsche gevallen. Maar bij verdere ontleding van het veroordeeldencijfer komt men tot andere vormen van criminaliteit, veel minder frequent, doch aetiologisch meer gecompliceerd, psychologisch meer belangwekkend en onderling een grootere verscheidenheid vertoonend, en die, voor zoover ze met de mate van beschaving of ontwikkeling in verband staan, eerder als schadelijke uitwassen, dan als het gevolg van gemis daarvan, te beschouwen zijn. In zooverre zou men hier, in tegenstelling met de elementaire criminaliteit, van beschavingscriminaliteit kunnen spreken.’

Ministeriële reprimande

De Roos schreef over de invloed van het jaargetijde op de frequentie van delicten, over de criminaliteit van bedelaars en landlopers, over de seksuele criminaliteit, over de criminaliteit van de jeugd – tot 1910 een vaste rubriek in de Crimineele statistiek. Hij schreef een uitvoerige ‘Proeve van een onderzoek naar den samenhang van alcoholisme en criminaliteit in verband met persoonlijke omstandigheden’(1904), en bestudeerde de criminaliteit van de alleroudsten (70–plus). Voor deze laatste had hij een verklaring. Het viel hem op dat deze hoogbejaarde veroordeelden geen recidivisten waren en geen strafblad hadden. Dat veel ouderen blijkbaar criminele neigingen hadden, vloeide voort uit de psychische veranderingen die de ouderdom met zich meebracht. Die psychische veranderingen zorgden ervoor dat de ‘criminogene eigenschappen’ meer aan de oppervlakte kwamen. Bij de criminaliteit van de oude dag paste dan ook een beeld van psychisch verval. De oude-dags-criminaliteit was overigens gering. Zeker de helft van de veroordelingen was voor bedelarij en landloperij.
Het ministerie had met dergelijke studies grote moeite. Die beschouwingen gingen verder dan een louter statistische analyse en in 1911 kreeg De Roos er van de minister een reprimande voor. Dergelijke studies in een van regeringswege gepubliceerde (en gefinancierde) statistiek mochten voortaan alleen nog na machtiging van de minister zelf worden gepubliceerd.

Internationale roem

De Roos zou het CBS internationale faam bezorgen. Op de congressen van het Institut International de Statistique hield hij lezingen. Op de zitting van het instituut in Cairo (1927) werd hij benoemd tot voorzitter van een commissie die tot taak had om richtlijnen op te stellen voor een internationaal vergelijkbare criminele statistiek. Op bijeenkomsten van het instituut in Warschau (1929) en Madrid (1931) bracht hij van dit onderzoek verslag uit.

1892 - 1940 CCS: een institutionele basis voor de statistiek