Machtige mannen met een missie
Met de oprichting van de Centrale Commissie voor de Statistiek in 1892 had het statistisch onder-zoek een officiële basis gekregen. Cijfers legden een kwantitatief fundament onder de formulering en evaluatie van het beleid. De commissie moest volgens minister Tak van Poortvliet haar werk doen ‘tot steun van de regering, tot voorlichting van de wetgever, tot bevordering van de wetenschap en tot opheffing van het volksleven.’
Voorzitter van de commissie was mr. Wouter van Verschuer, de hoogste ambtenaar op het ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Secretaris was dr. Coenraad Verrijn Stuart, hoogleraar staathuishoudkunde en statistiek en de waarnemend directeur van het Statistisch Instituut. Het gezelschap werd tot dertig aangevuld met experts op de diverse terreinen van praktijk, beleid en wetenschap. Van Verschuer heeft zich omringd met de knapste onderzoekers – juristen, economen, landbouwkundigen, een arts –, directeuren van onderwijs-, onderzoeks- en zorginstellingen, ambtenaren, giganten uit de zakenwereld en de vakbeweging. Alle maatschappelijke werkterreinen waren vertegenwoordigd: het lager en hoger onderwijs (schoolopzieners, docenten), de gezondheidszorg, de kinderzorg, de wetenschap, het zakenleven (industrie, bankwezen, scheepvaart, Kamers van Koophandel), de landbouw (onderzoek en voorlichting) en de vakbeweging (de eerste CCS-leden).
Polderoverleg
De dertig commissieleden waren mensen die vanuit hun functie, door hun opinies, hun reputatie, hun netwerken, hun ‘sociaal kapitaal’, invloed uitoefenden. Mannen van adel en uit arbeidersgezinnen, rijk en arm (Johannes van ’t Lindenhout ging op jonge leeftijd met Bijbels langs de deur en leefde ‘uit de hand van God’), vrijhandelaren en interventionisten, een hoge militair (Marie Hermanus Jan Plantenga) en een militante anti-militarist (Rindert van Zinderen Bakker) zaten driemaal per jaar met elkaar om de tafel en bogen zich over het statistische werkprogramma. Alle kleuren uit het politieke en kerkelijke spectrum zaten erin: conservatieve liberalen (Johan d’ Aulnis de Bourouill), radicaal-liberalen (Arnold Kerdijk, Baltus Pekelharing, Hendrik Goeman Borgesius), socialisten (Van Zinderen Bakker, Thomas de Rot) en anti-revolutionairen (Alexander van Dedem, Paul Fabius). Ze zaten er naast de orthodoxe gereformeerde Van ’t Lindenhout en de conservatieve katholieken Joannes Harte van Tecklenburg en Godefridus van Hugenpoth tot Aerdt. Statusverschillen, uiteenlopende maatschappijvisies en conflicterende normen en waarden zaten de samenwerking en handelingsbereidheid niet in de weg en de CCS is dan ook een gaaf voorbeeld van de verdraagzame samenwerking die een polderoverleg kenmerkt.
Pleitbezorgers van een sociale politiek
In de commissie zaten velen die op dat moment al jaren de diverse fora bemanden waarbinnen over sociale vraagstukken werd gesproken. Dat deden zij als (hoofd)redacteur of columnist van een krant, in tijdschriften als De Economist, Vragen des Tijds, het Sociaal Weekblad, in de Tweede Kamer, in de Vereeniging voor de Statistiek, in de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, in het Comité ter Bespreking der Sociale Kwestie, in de Vereeniging voor Volksonderwijs, in de Liberale Unie, op cursusavonden van het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond, in de collegezaal en in de debating clubs. Zij bepaalden vanaf de jaren zeventig mede de agenda van het maatschappelijke debat. Zij waren in woord, in geschrift én bestuurlijk betrokken bij alle grote kwesties die ons land de laatste decennia van de negentiende eeuw hebben beheerst: de leerplicht, de kiesrechtuitbreiding en de sociale kwestie. Zij introduceerden een ethische richting in de staathuishoudkunde die staatsinmenging toestond als het welzijn van de natie dat vereiste. Vanuit deze houding ging het in een rechte lijn naar de sociale wetgeving van het Kabinet-Pierson-Goeman Borgesius (1897–1901).
In de commissie zaten de meest invloedrijke zakenlieden en bankiers. Voor adviezen kon Van Verschuer beschikken over Balthazar Heldring, Gideon Boissevain en Norbert van den Berg, machtige namen uit Amsterdamse bank- en handelskringen. Dirk Stork was directeur van de gelijknamige machinefabriek. Hij stond bekend als sociaal ondernemer, maar was ook de aanvoerder van de conservatieve reactie tegen het ontwerp-Ongevallenwet. Om geestverwanten tegen het ontwerp te mobiliseren richtte hij de Vereeniging van Nederlandsche Werkgevers op, met een eigen dagblad, De Nieuwe Courant.
Zoals elke vereniging had de CCS zijn visionairen, zijn wakkere geesten, zijn zwoegers en zijn zonderlingen. Baltus Pekelharing was de visionair, Arnold Kerdijk en Hendrik Goeman Borgesius de multitalenten. Paul Fabius was een VU-hoogleraar met dissonante standpunten over sociale vraagstukken. Rindert van Zinderen Bakker was een socialistische agitator, weeshuisdirecteur Johannes van ’t Lindenhout een ijdele fantast en een brokkenmaker: door zijn wrede weeshuisregime is in 1893 een 12-jarige weesjongen overleden. Hij is er publiekelijk voor veroordeeld. De arts, een GGD-directeur, Rudolph Saltet was de gedreven experimenteerder.
1892 - 1940 Een militair voor de statistiek