Duizendpoot Philip Idenburg
CBS-directeur-generaal Philip Idenburg (1901–1995) was een duizendpoot. Bij het CBS was hij chef van de afdeling onderwijs (1929–1939) en directeur-generaal (1939–1966). Daarnaast was hij directeur van een wetenschappelijk onderzoeksbureau, hoogleraar en publicist, vooral over onderwijszaken.
Philip Jacobus Idenburg (1901–1995) promoveerde in 1928 op De staat en het volksonderwijs in Engeland. Een jaar later begon hij als chef van de nieuwe afdeling onderwijsstatistiek bij het CBS. Hij heeft tot zijn pensionering in 1966 gewerkt bij het CBS, vanaf 1939 als directeur-generaal en met een korte, weinig succesvolle onderbreking als directeur-generaal op het ministerie van Onderwijs in 1946. Naast zijn baan bij het CBS was Idenburg al sinds 1934 privaatdocent in de geschiedenis, theorie en de statistiek van het schoolwezen aan de Universiteit van Amsterdam. In 1956 werd hij er bijzonder hoogleraar in de pedagogiek en directeur van het Nutsseminarium. Na zijn pensionering was hij nog tot 1972 hoogleraar in de maatschappelijke achtergronden van opvoeding en onderwijs. Zijn denkbeelden verwoordde hij onder meer in zijn Schets van het Nederlandse schoolwezen (1960) en Theorie van het onderwijsbeleid (1971), kernpublicaties in het onderwijs(beleids)onderzoek.
Bruikbare kennis
De onderwijsstatistieken leerden hem dat kinderen op school werden overvraagd door de nadruk die er werd gelegd op intellectuele vorming. Deze ‘knieval voor het intellect’ verwierp hij. Scholen richtten zich op ontwikkeling van het ‘weten’ en de toetsing daarvan door ‘memoriseren en overhoren’, terwijl in de samenleving het ‘kunnen’, dat wil zeggen: in staat zijn zich aan nieuwe situaties aan te passen, minstens zo belangrijk was. De samenleving had vaardige mensen met matig schoolsucces nodig. Idenburg pleitte al vroeg voor een constructiever onderwijsbeleid, met een grotere rol voor het onderwijs bij het bereiken van maatschappelijke doelen, zoals het verminderen van sociale ongelijkheid. Het onderwijs van dat moment was in zijn ogen een anachronisme. De inrichting van het onderwijs paste niet meer bij haar groeiende maatschappelijke betekenis en de overheid deed daar te weinig aan. Vernieuwing was noodzakelijk. In de jaren zestig en zeventig zou die vernieuwing handen en voeten krijgen met de Mammoetwet (1968), de middenschool en de open school.
Centralisatie voltooid
Idenburg heeft de centralisatie van de ambtelijke statistiek mogen voltooien met de overkomst van het landbouw-statistisch bureau op 1 september 1941. ‘Vanuit één punt wordt thans het gehele maatschappelijke leven in Nederland statistisch waargenomen’, jubelde Idenburg in een terugblik.
Die centralisatie kreeg een jaar later nog een slinger met het Besluit van 3 november 1942, dat voorschreef dat iedereen die een statistisch onderzoek wilde doen, dit voornemen moest melden aan de directeur van het CBS. Departementen, rijksbureaus (bedrijven), gemeentelijke statistische bureaus en particulieren waren verplicht als zij statistisch onderzoek wilden doen, een vergunning aan te vragen, waarover Idenburg dan besliste. De uitkomsten van dat onderzoek moesten worden gemeld bij het CBS. Het breidelen van de enquêteringsdrang zag Idenburg als het hoofddoel van de maatregel: ‘Van den aanvang af is getracht, het instellen van niet absoluut noodzakelijke enquêtes te voorkomen, de doeltreffendheid van de enquêtes te verzekeren en centrale verzameling en registratie der gegevens tot stand te brengen.’ Idenburg heeft het Besluit omarmd. Hij zag het als een kans om de ambtelijke statistiek verder te centraliseren en te uniformeren.
Blauwdruk voor een planbureau
Een initiërende rol had Idenburg bij de oprichting van het Centraal Planbureau (1945). Idenburg was, met Tinbergen, de auteur van de beroemde nota waarin de contouren van een naoorlogs planinstituut werden geschetst. De geschiedschrijver van het CPB, Jacques Passenier, laat de bouw van het planbureau beginnen met de nota nr. 160–45 van beide CBS’ers. De blauwdruk van het planbureau is dus een CBS-concept. In de Nota Idenburg/Tinbergen werd de oprichting voorgesteld van een Rijksdienst voor Statistisch Onderzoek, die zou bestaan uit het CBS, een nieuw Centraal Planbureau en een eveneens nieuw Censusbureau. Daarnaast was er voorzien in een Centraal Plan voor Voortbrenging en Verbruik. In aparte afdelingen moesten de plancijfers worden opgesteld, moest de conjunctuurdiagnose gemaakt en de Nationale Boekhouding samengesteld worden. Het CBS kreeg een rol in de uitgewerkte plannen van Tinbergen. Als het aan hem zou liggen, zou hij de hele afdeling Conjunctuuronderzoek van het CBS als een zelfstandig bureau aan zijn nieuwe bureau toevoegen. Minister-president dr. Willem Drees besliste echter dat het Planbureau een zelfstandige instelling moest zijn. Tinbergen nam evenwel een aantal CBS-collega’s mee naar zijn nieuwe instituut, onder wie G. Struvel, H.J. Witteveen, A.I.V. Massizzo en M. Eisma. Het nieuwe bureau trok voorlopig in bij het CBS in Hulp en Heil in Leidschendam.
Niet meer dobberen op een zee van feiten
Blijvend herinnerd zal Idenburg worden om de oprichting van de Nederlandse Stichting voor Statis-tiek (1940) en de totstandkoming van het Bureau Documentatie Bouwwezen (1943), later: het Bouwcentrum (1946). De NSS verdiende geld met marketingadviezen, met het adviseren van bedrijven over steekproeftrekking, met schriftelijke cursussen statistiek, en met publieksvoorlichting in de vorm van brochures. Het Bureau Documentatie Bouwwezen bracht Idenburg onder in de Oostduinlaan. Bij het bureau werd gewerkt aan plannen voor de wederopbouw. Het gastgeverschap illustreerde, andermaal, de betrokkenheid van Idenburg bij het creëren van nieuwe, geïnstitutionaliseerde vormen van planning.
Planning en ordening waren de wegen die Idenburg ook met het CBS op wilde gaan. Bij het halve-eeuwfeest in 1949 gaf hij daarover nog een geloofsverklaring af. ‘Ik durf U de verklaring te geven, dat het Centraal Bureau voor de Statistiek nimmer is vervallen in een feitenproductie ad infinitum in de hoop, dat zich wel eens iemand over de uitkomsten van zijn werk zou ontfermen.’ Die periode was er wel geweest, maar de passie voor feiten was ten koste gegaan van het begrip. ’Het zoeken naar waarheid, het hoogste streven der wetenschap, waaraan ook de statistiek dienstbaar wil zijn, mag niet doodlopen in de slechte oneindigheid van het opsporen van alle dingen die waar zijn.’ De samenleving was het stadium van fact finding voorbij en gevorderd tot het stadium van planning. Die te steunen, was de jongste opdracht aan het CBS: ‘Wij dobberen niet langer op de mateloze zee van feiten maar wij zetten koers naar bepaalde punten: een doelgerichte wetenschap, een gerichte economie, een weloverwogen culturele politiek.’
Hoofd van het scholenverzet
Idenburg zat tijdens de Tweede Wereldoorlog namens de Vereeniging voor Christelijk Volksonderwijs in de top van het schoolverzet. Hierin werd overlegd over de koers en de te geven richtlijnen aan de schoolbesturen over het verzet tegen de verordening van 9 januari 1942, die de secretaris-generaal van het departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming, dr. J. van Dam, de bevoegdheid gaf leraren te ontslaan en te benoemen. Toen de schoolbesturen Van Dam in een brief lieten weten dat zij dat niet konden accepteren omdat zij als vertegenwoordigers van de ouders daar zelfstandig over beslisten, werden de schoolorganisaties ontbonden en de hoofdbestuursleden gearresteerd. Als reactie op Van Dams actie is in mei 1942 de Hervormde Raad voor Kerk en School opgericht als overlegorgaan tussen de scholen en de Hervormde Kerk. Idenburg was voorzitter van deze Raad. Hij reisde stad en land af om schoolbesturen te adviseren over de juiste houding in het verzet tegen de verordening. ‘Vreesachtige schoolbesturen’ probeerde hij op andere gedachten te brengen.
Netwerker
Uit hoofde van zijn functie en dankzij zijn bestuurlijke kwaliteiten en brede inzetbaarheid was Idenburg een veelgevraagd netwerker. Hij had talloze lidmaatschappen in organisaties van de statistiek, de wetenschap, bestuur en politiek, de kerk, en in culturele instellingen. Hij was voorzitter van het Nederlands Filminstituut en voorzitter van de Raad voor de Kunst. Zijn nationale en internationale (ambtelijke) netwerken, die reikten van het inwonende Internationaal Statistisch Instituut tot de Unesco en de Verenigde Naties, waren indrukwekkend. Hij redigeerde diverse bladen, zoals Pedagogische Studiën, Wending, maandblad voor evangelie en cultuur en Socialisme & Democratie, het wetenschappelijke tijdschrift van de Partij van de Arbeid. Hij schreef vele boeken en artikelen in de meest uiteenlopende tijdschriften. Zijn bibliografie beslaat de periode 1922–1966 en telt 26 dichtbedrukte pagina’s, en dit is nog zonder zijn ambtelijke publicaties en zonder de lezingen, voordrachten en gastcolleges.
Idenburg overleed in 1995 op 91-jarige leeftijd.
1940 - 1960 De vlucht van de sport in bezettingstijd