Vinger aan de natte pols
Het CBS was er in februari 1953 vroeg bij met actuele statistische berichtgeving over de gemeenten in het watersnoodgebied. Acht dagen nadat het water door de dijken was gebroken, publiceerde het CBS een data-rapport met referentietabellen over het rampgebied.
Op zondagochtend 1 februari 1953 om 4.00 uur braken overal in Zeeland de dijken. De zware noordwesterstorm in combinatie met springtij stuwde zoveel water naar binnen dat plaatsen als Oude-Tonge en Nieuwe-Tonge op Goeree-Overflakkee, het zwaarst getroffen gebied, binnen een half uur twee tot drie meter onder water stonden. Grote delen van Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Holland, tot aan Rotterdam-Zuid toe, overstroomden.
Voedselschuur
Terwijl honderden, duizenden mensen de mouwen opstroopten om door het ijskoude, kolkende water met alles wat kon drijven mensen van zolders en daken te halen en in veiligheid te brengen, waren de rekenaars van het CBS druk met het administratief tellen van mens, dier en boedel in het rampgebied. Keihard gewerkt is er in Den Haag, want al na acht dagen was de tabellenpublicatie Het rampgebied Zuid-West Nederland. Enkele cijfers over bevolking, woningen, landbouw, enz. vóór de overstroming klaar.
In het 20 pagina’s tellende rapport stonden referentietabellen over de bevolking, het aantal wonin-gen, het aantal land- en tuinbouwbedrijven, de oppervlakte cultuurgrond, de geoogste gewassen, de veestapel, het inkomen (1946) en het vermogen (1947). De tabellen konden dienen ‘als voorlopig uitgangspunt voor de berekening van de materiële gevolgen van de catastrophe.’ Uit de cijfers kon afgeleid worden hoe kwetsbaar ons land was op het terrein van de voedselvoorziening. In het overstroomde gebied, waar 14 procent van alle bouwland lag, werd in 1952 bijvoorbeeld een kwart van alle tarwe, een vijfde van alle consumptieaardappelen, 40 procent van alle suikerbieten en ruim twee derde van alle uien geproduceerd.
Drieduizend exemplaren van het rapport had het CBS laten drukken, die snel op waren. Een Engelstalige editie verscheen op 13 februari. In de loop van het jaar publiceerde het bureau nog drie keer over het rampgebied, over de omvang van de materiele schade, over de economische kracht (bruto productiewaarde) van het gebied en over de verwachte hoeveelheid werk die gemoeid was met het herstellen van die schade. Geschat werd dat hiervoor 138 duizend manjaren werk nodig was. De bouwnijverheid mocht bijna 0,6 miljard gulden aan werk verwachten, bijna een kwart van de jaarproductie van de sector in 1952.
Op 1 februari 1954 publiceerde het CBS de definitieve opgave van het aantal slachtoffers (1 835, waaronder 144 naamloze vermisten) en het aantal geëvacueerden (72,2 duizend, stand op 1 maart 1953) in het Statistisch Bulletin. Het CBS deed ook de financiële administratie van de inza-melingsactie die het Nationaal Rampenfonds organiseerde. Ruim 200 duizend stortingsbewijzen heeft het bureau in de periode februari–augustus 1953 genummerd, gegroepeerd, gesorteerd, gecodeerd en verponst.
Forse bestedingsimpulsen
De ramp gaf de economie onverwacht een oppepper. De hoge uitgaven die de overheid maar ook de bedrijven deden voor de schoonmaak, het herstel en de wederopbouw, leidden al in het jaar van de ramp, maar ook in de jaren daarna, tot forse bestedingsimpulsen. De economische groei in de jaren 1953–1955 was meer dan 7 procent. Die groei is naderhand niet meer geëvenaard. ‘De stijging van de overheidsuitgaven na de ramp haalde Nederland uit een deflatoire spiraal en zette het op een expansief pad. Als baron von Münchhausen trokken we ons aan de haren uit de overstroomde Zeeuwse klei. Luctor et emergo. Het kan.’ Aldus economisch onderzoeker Merijn Knibbe enkele jaren geleden.
1960 - 1980 Volkstelling 1971 wordt media-event