Controle met de liniaal

Jan Fokkema was in de jaren zestig een van de vele jongeren die bij het CBS kwamen werken. Hij was toen 15 jaar en zijn ouders vonden hem oud genoeg om wat bij te dragen aan het gezinsinkomen. Hij wist zich zijn eerste werkdag nog goed te herinneren. Hij was aangenomen bij de afdeling bouwstatistieken. Hij sjouwde met dozen met formulieren naar de ponszaal, waar de mooie jonge meisjes zaten die de hele dag gaatjes ponsten in Hollerith-formulieren. Hij moest ’s ochtends naar binnen via de fietsenstalling; de hoofdingang was voor de bazen. De stalling was het domein van de rijwielbewaker. Hij was de hele dag aan het sleutelen: kleine reparaties, van twee kapotte fietsen één goede maken. Op die manier verdiende hij wat bij. Hij was niet de enige. Er was een collega die horloges repareerde en verkocht, Scheveningers verkochten op vrijdag vis aan collega’s. Ze moesten wel. De verdiensten waren gering, want velen deden simpel werk. Op de afdeling verkeersstatistieken bijvoorbeeld deden mensen de hele dag niets anders dan codes invullen op formulieren: een 1 voor een auto, een 2 voor een motor, een 3 voor een fiets. De chef van de afdeling mat aan het eind van de dag de hoogte van de stapels formulieren met een liniaal om te checken of iedereen zijn quotum gehaald had.
Fokkema herinnerde zich ook de kledingvoorschriften en de rituelen: de heren een pak, wit over-hemd en stropdas, en het aanspreken met de achternaam. Het werken op zaterdag was een malus die niet werd geconsumeerd: ‘Op de zaterdagochtend wordt weinig uitgevoerd. Men koopt de dikke Telegraaf bij de sigarenboer, moorkoppen bij Hus en men zingt Daar waar het koetje loeit.’
Het ophalen van het loon in de kantine was een evenement. Het loon werd ter plekke uitgeteld en in een papieren zakje gedaan. Er was een jolige collega die elke maand zijn loonzakje voor zijn huisdeur legde, aanbelde en op de hoek van de straat ging kijken hoe zijn vrouw opendeed en met blijdschap het zakje opraapte.