Johannes van ’t Lindenhout: schandaal

Johannes van ’t Lindenhout (1836–1918) was directeur van het kolossale wees- en kinderhuis Neerbosch bij Nijmegen. Hij was zijn loopbaan begonnen als Bijbelverkoper en trekkend evangelist. Om fondsen te werven voor zijn weeshuis publiceerde hij veel, in de verwachting dat een goede public relations zou bijdragen aan de groei van het weeshuisfonds. Hij was hierin zo succesvol dat zijn weeshuis kort na 1900 ruim 1 100 kinderen kon opnemen.

Van ’t Lindenhout was een spil in een groot protestants-christelijk netwerk. Tijdens zijn colportage-reizen had hij bekende gereformeerde (Reveil-)voormannen leren kennen. Hij was verknoopt met het protestantse zendingswerk. Hij was bestuurslid van de Vereeniging Christelijk Nationaal Zendingsfeest. De zendingsfeesten die de Vereeniging organiseerde moesten helpen de groepsidentiteit van orthodoxe protestanten te vormen. Hij was medeoprichter van de zendingsvereniging Salatiga (Vereeniging tot ondersteuning van de zendelingen der Salatigazending op Java, 1889), die de Bond van de zendelingen der Salatigazending met geld en adviezen ondersteunde. Aan zijn kennis van Amerika, waar hij maandenlang doorheen trok met zijn oudste zoon om te zien of hij daar werk- of stageadressen kon vinden voor zijn weeskinderen, en zijn reputatie als fondsenwerver dankte hij een lidmaatschap van het Comité voor emigratie (1892), een Patrimoniuminitiatief dat de mogelijkheden moest onderzoeken van landverhuizing van werklozen naar Amerika en Canada.

Ook op andere terreinen van het christelijke maatschappelijk werk was Van ’t Lindenhout actief. Het Hoogeland, vereeniging tot christelijke verpleging van bedelaars en landloopers te Beekbergen (1894) is op zijn initiatief vanuit Neerbosch opgericht. Het Hoogeland was een resocialisatie-instelling. Bedelaars en landlopers (‘broeders van de land- of zondeweg’), ex-gevangenen en terugkerende kolonisten uit Veenhuizen werden er aan het werk gezet op de nog onontgonnen Veluwse heidevelden terwijl ze, ‘onder Christelijke tucht gebracht door hen dagelijks het Woord Gods te doen horen’, het spit- en veldwerk verrichtten. Na de tewerkstelling, die wel een jaar kon duren, keerden ze terug in de maatschappij.

johannes van 't lindenhout

Van ’t Lindenhout was in beeld geweest om zijn kennis en ervaringen bij de directe aanpak van sociale problemen, zijn organisatietalent en zijn uitgebreide netwerk. Hij onderscheidde zich van de anderen vooral als een ijdele fantast. In zijn memoires pochte hij over de zegeningen van de Heere God die hem waren toegevallen, van bekeringen van zondaars, duiveluitbanningen en gebedsgenezingen. Hij wist zelfs een geestelijke opwekking te bereiken. Vele kinderen beleden hun zonde en schuld ten overstaan van de directeur en kwamen tot de blijdschap des geloofs. Van ’t Lindenhout herkende er het gezegende werk van de Heilige Geest in. Een gehandicapt meisje, de dochter van een alleenstaande moeder, dat zich alleen kruipend op handen en voeten kon voortbewegen, kon na een biduur voor de genezing van zieken plots rechtop lopen. Een arme stakker, een ondervoede bedelaar met waanvoorstellingen, wist hij met gebed echter niet te redden. Van ’t Lindenhout zag een parallel ‘tusschen het uiteinde van deze man en dat van Voltaire, ja, ’t komt mij voor, dat beide geesten tot hetzelfde peil gezonken waren.’

Zijn weeshuisregime was snoeihard. Bij het minste of geringste werd zwaar gestraft. In 1893 is Van ’t Lindenhout beschuldigd van uitbuiting en mishandeling, nadat een 12-jarige jongen na een afstraffing overleed. Het Neerbosch-schandaal haalde de dagbladen die oud-wezen aan het woord lieten over het leven in het huis en over het karakter van het huisregime. Van ’t Lindenhout is er publiekelijk voor veroordeeld. Curiositeit: Van ’t Lindenhout is officieel zes jaar lid geweest van de CCS maar hij heeft alleen de installatievergadering bijgewoond.