Baltus Pekelharing: rode professor
Baltus Pekelharing (1842–1922) was de theoreticus van de sociaal-liberalen. In een artikelenserie in de Zutphensche Courant heeft hij zijn ideeën over de historische ontwikkelingsgang van de maat-schappij sinds de Franse Revolutie uiteengezet. De revolutie had gelijkheid gebracht voor de wet, maar geen sociale gelijkheid. Er was een nieuwe ongelijkheid ontstaan tussen vermogensbezitters (bourgeoisie), die zich de politieke macht hadden toegeëigend, en bezitlozen (het volk), die door de census van politieke macht verstoken waren, maar hun aandeel daarin wel opeisten. Die strijd om het staatsgezag, c.q. het algemeen kiesrecht, zou het politieke programma van de sociaal-liberalen jarenlang beheersen. Het vrije-marktmechanisme noemde hij eens ‘de koude leer van de hebzucht.’ In het drukke maatschappelijke verkeer golden andere regels. Mensen werden niet alleen maar door eigenbelang gedreven, maar ook door een prikkel tot billijkheid en recht. Die prikkel maakte hen ervan bewust om ‘het eigenbelang ten behoeve van den naaste te beperken bij de dagelijksche en duizendvoudige aanrakingen van het onderlinge verkeer.’ Ongelijkheid was een bedreiging van de politieke en maatschappelijke stabiliteit. Door sociale hervorming, met algemeen kiesrecht, arbeidersbescherming en een belasting naar draagkracht kon de verdeelde samenleving tot een eenheid gesmeed worden.
In 1873 werd hij in Delft hoogleraar staathuishoudkunde. In zijn oratie had hij gezegd dat de oplossing van het sociale vraagstuk de verantwoordelijkheid was van alle klassen, ‘geschraagd door weloverwogene bemoeiing van den Staat’. Hij sprak zich al in de jaren zeventig uit voor staats-exploitatie van de spoorwegen. In zijn colleges verdedigde hij staatsingrijpen in het economische en sociale leven als dat nodig was om de arbeider tegen uitbuiting te beschermen en hij stond in Delft al snel bekend als de ‘rode professor’. Zijn invloed ging evenwel verder dan het opleiden van Delftse ingenieurs in de economie. Hij was jarenlang de drijvende kracht achter de Delftse Debating Club. Socialisten uit binnen- en buitenland en kopstukken uit de SDAP hielden op de clubavonden lezingen over actuele sociale vraagstukken en over het socialisme. Voor een groot aantal studenten waren de clubavonden de eerste kennismaking met het gedachtegoed van het socialisme. Pekelharing ontving de studenten ook thuis in de Phoenixstraat. Deze sessies maakten Pekelharing beroemd en berucht en hij figureerde prominent in de societyroman Barthold Meryan (1897) van de socialistische schrijfster Cornelie Huygens.
Zeker tweemaal is Pekelharing voor een al te sterk engagement op de vingers getikt. De eerste keer was in 1893, toen hij zich na een oproep van Floor Wibaut in het Sociaal Weekblad had gevoegd bij het Honger en Schrik Comité dat geld inzamelde om de gezinnen te steunen van Friese arbeiders die voor opruiing waren veroordeeld en in de gevangenis zaten. Pekelharing, voorzitter van het comité, werd op het matje geroepen bij minister Tak van Poortvliet, die erop aandrong zich uit het comité terug te trekken. Pekelharing vreesde voor zijn baan en gaf toe aan het verzoek. De tweede keer was in 1903 nadat hij in zijn colleges en in het tijdschrift Vragen des Tijds zijn sympathie had betuigd met de spoorwegstakers, de nieuwe stakingswetten van minister A. Kuyper had veroordeeld en waarderend had gesproken over de petitiebeweging tegen de nieuwe strafwetbepalingen. Kuyper had Pekelharing in een persoonlijk onderhoud gezegd dat hij van zijn studenten socialisten maakte. Een krant wist te melden dat minister Th. Heemskerk de colleges van Pekelharing door ‘dwarskijkers’ liet bijwonen om van hen te horen of hij staatsgevaarlijke zaken verkondigde. Na zijn emeritaat in 1908 werd de leerstoel vergeven aan de conservatievere P.J.M. Aalberse en J.A. Veraart. Volgens deze laatste was onder Pekelharing ’een hele socialistische elite van ingenieurs’ gevormd. In Delft opgeleide ingenieurs speelden een vooraanstaande rol bij het vormgeven van het industriebeleid. P.E. de Hen laat de vormgeving van een actieve industriepolitiek zelfs bij Pekelharing in Delft beginnen.