Arnold Kerdijk: gedreven beschaver
Kerdijk studeerde rechten in Utrecht en promoveerde magna cum laude op stellingen. Hij studeerde lang, o.a. bij Hendrik Quack en C.W. Opzoomer. De laatste heeft eens gezegd dat Kerdijk was geschapen voor de publieke zaak: ‘Hij is tot nuttig werk in het leven geboren, voor ’s lands dienst als door de natuur bestemd.’ Quack vond Kerdijk lastig in de omgang. Hij was extravert, luidruchtig en snel op zijn teentjes getrapt. ‘Distinctie en elegante soberheid’ waren hem totaal vreemd. Maar het was hem allemaal te vergeven, want ‘hij meende het zóó goed.’
Kerdijk kon doen en laten wat hij wilde, want hij was financieel onafhankelijk. Toen hij ging studeren had hij van zijn vader een blanco krediet gekregen bij een Utrechtse bank. Hij wisselde gemakkelijk van baan. Na zijn studie was hij schoolopziener. Hij schreef een biografische schets van Karl Marx, waarin hij een poging deed diens leer te weerleggen. Het concept van de klassenstrijd stond lijnrecht tegenover Kerdijks idee van klassenverzoening. Marx herkende zich later overigens in het geheel niet in de schets. In een brief aan Domela Nieuwenhuis noemde hij Kerdijks studie ‘literair gekef van een schoolinspecteur of something of that sort.’ In 1881 werd hij directeur van de Rijkspostspaarbank, maar hij verruilde die functie al na een maand voor het secretariaat van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (1881–1887). Hij was vanaf 1887 Tweede Kamerlid, maar maakte vooral naam als praktische beschavingswerker. Hij adviseerde Nutscommissies, stichtte coöperaties, volkshuizen, ideële bouwondernemingen, een opleiding voor maatschappelijk werk en pionierde met de kindervakantiekolonie. Hij propageerde het postsparen, streed voor leerplicht en volksonderwijs en leidde in 1890 een afdeling van de Staatscommissie der arbeidsenquête.
Leerplicht was Kerdijks engagement: hij publiceerde al een rapport over leerplicht toen hij nog schoolopziener was in Delft, in 1870. Leerplicht kon de arbeid van jonge kinderen tegengaan. Hij maakte in 1875 deel uit van de Nutscommissie die de werking van de wetten op het lager- en middelbaar onderwijs moest evalueren en waarin leerplicht voor kinderen van 6 tot 15 jaar werd voorgesteld. De Kinderwet (1874) voorzag weliswaar in onderwijs voor arbeiderskinderen tot het twaalfde jaar, maar controle op het schoolverzuim ontbrak. Hij had geconstateerd dat kinderen sinds er wetgeving was eerder van school gingen. Dat had te maken met het ‘volksbegrip’ dat met het opnemen van een minimumleeftijd (12 jaar) om te mogen werken ook meteen het schoolgaan ophield. Hij pleitte voor een verhoging tot 14 jaar, want ‘eene wet op den kinderarbeid is als het ware eene indirecte wet op den leerplicht’, en voor een beperking van de arbeidsdag tot de kinderen 18 jaar waren. Alleen dan hadden zij nog de energie om ’s avonds herhalingsonderwijs te volgen. Bij tussentijdse revisiepogingen van de Kinderwet heeft Kerdijk als beleids- en communicatieadviseur een rol gespeeld. Uit de rapporten van zijn inspecteurs kende schoolopziener Kerdijk de plaatselijke situatie op de scholen en hij kon het departement dan ook vertellen in welke arrondissementen het schoolverzuim groot was en waar de wet blijkbaar slecht werd gehandhaafd.
Kerdijk was een warm en gul mens. Wie in benarde omstandigheden een beroep op hem deed, stelde hij niet teleur. Als afdelingsvoorzitter van de Staatscommissie van 1890 hoorde hij de verhalen aan van de getuigen die vertelden over de gevaarlijke en ongezonde werkomstandigheden in de fabrieken en werkplaatsen. Begaan met het lot van de werkman schonk hij regelmatig geld. Kwetsbaar was hij voor eigen leed. Zijn proefschrift over arbeidersverenigingen waarvoor hij de hulp van Pekelharing had gezocht, vernietigde hij om liefdesverdriet. Zijn baan bij ’t Nut gaf hij op omdat afdelingsbestuurders zijn plannen met het Sociaal Weekblad dwarsboomden. In de verwijten naar zijn kant was sprake van antisemitisme. Zijn gezondheid was slecht. Na een keelaandoening moest hij, de kettingroker, stoppen met roken, wat hem zwaar viel en hij leed aan depressies. Toen kort na elkaar zijn moeder én zijn vrouw overleden, stapte hij bij München in de Isar en verdronk.