Bijlage A. Onderzoeksverantwoording
Bronnen
De uitkomsten in dit rapport zijn gebaseerd op steekproefgegevens uit een drietal bronnen: de Enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS, en de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) en Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) van het CBS en TNO.
De EBB is een doorlopende enquête onder personen van 15 tot 90 jaar die in Nederland wonen, met uitzondering van personen in inrichtingen, instellingen en tehuizen (de institutionele bevolking). Het doel van de enquête is zicht te krijgen op de relatie tussen mens en arbeidsmarkt. Hiertoe wordt onder meer informatie verzameld over de positie op de arbeidsmarkt en over demografische kenmerken van personen. Deze gegevens worden vastgesteld op het moment van enquêteren. De EBB is voor deze monitor verrijkt met gegevens uit registers over uitkeringen, inkomen en vermogen, afkomstig uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB). De registergegevens zijn op persoonsniveau (versleuteld) gekoppeld aan de EBB. Voor meer informatie: Enquête beroepsbevolking (EBB).
Het doel van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) is het in kaart brengen van informatie op het gebied van arbeidsomstandigheden, arbeidsongevallen, arbeidsinhoud, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden van werknemers. De NEA wordt uitgevoerd door het CBS en TNO. Voor meer informatie: Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA)
Het doel van de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) is het in kaart brengen van informatie op het gebied van arbeidsomstandigheden, arbeidsongevallen, werktijden, ziekte, functioneren, inzetbaarheid en opleiding en ontwikkeling van zelfstandig ondernemers. De ZEA wordt uitgevoerd door het CBS en TNO. Voor meer informatie: Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA)
Verslagperioden
De EBB is beschikbaar voor alle verslagjaren vanaf 2013. Hieruit zijn driejaarsgemiddelden van de jaren 2013/2014/2015, 2017/2018/2019 en 2021/2022/2023 gepubliceerd. Deze periodes worden in de tekst afgekort tot 2013/2015, 2017/2019 en 2021/2023.
Uit de NEA zijn gegevens vanaf 2014 beschikbaar. Waar mogelijk zijn hieruit driejaarsgemiddelden van de jaren 2014/2015/2016, 2017/2018/2019 en 2021/2022/2023 gepubliceerd. Deze periodes worden in de tekst afgekort tot 2014/2016, 2017/2019 en 2021/2023.
De ZEA is een tweejaarlijks onderzoek vanaf 2015. Hieruit worden, waar mogelijk, driejaarsgemiddelden gepresenteerd van de jaren 2015/2017/2019 en 2019/2021/2023, afgekort tot respectievelijk 2015/2019 en 2019/2023.
Zoals in ieder steekproefonderzoek hebben de uitkomsten een onnauwkeurigheidsmarge.
Het samenvoegen van gegevens uit drie jaargangen vergroot het aantal waarnemingen en beperkt de marges op de uitkomsten. Op deze manier kunnen op meer gedetailleerd niveau uitspraken worden gedaan over kunstenaars en andere werkenden in een creatief beroep. Daar staat tegenover dat op deze manier geen ontwikkelingen van jaar-op-jaar in beeld kunnen worden gebracht.
Methodewijzigingen
Zowel in de EBB (in 2021) als in de NEA (in 2022) zijn sinds de vorige editie van de monitor wijzigingen in het onderzoeksdesign en de vragenlijst doorgevoerd. Bij de presentatie van uitkomsten over ontwikkelingen is in deze monitor rekening gehouden met deze methodewijzigingen.
Vanwege de wijzigingen in de EBB zijn de cijfers over 2021/2023 niet zonder meer vergelijkbaar met de eerder gepubliceerde cijfers in de vorige editie van deze monitor. De cijfers over 2013/2015 en 2017/2019 zijn daarom herberekend waardoor deze consistent zijn met de EBB-kerncijfers in de tabel Arbeidsdeelname, kerncijfers seizoengecorrigeerd. In deze tabel sluiten de EBB-kerncijfers voor de periode 2013-2020 zonder methodebreuken aan op de uitkomsten vanaf 2021, het eerste jaar met het nieuwe onderzoeksdesign en de nieuwe vragenlijst. Omdat alleen de kerncijfers zijn gecorrigeerd voor methodebreuken, kunnen er bij verdere detaillering van de uitkomsten naar andere kenmerken tussen 2020 op 2021 toch verschillen optreden die te maken hebben met de nieuwe methode. De StatLine-tabel Werkzame beroepsbevolking; beroep geeft een indruk van de gevolgen voor de cijfers over kunstenaars en andere creatieve beroepen. Zo blijkt het aantal grafisch vormgevers en productontwerpers en ook het aantal architecten vanaf het eerste kwartaal van 2021 hoger te liggen. Die toename valt samen met de invoering van de wijzigingen in de EBB.
Ook bij de NEA verschilt vanaf het verslagjaar 2022 de wijze waarop de gegevens zijn verzameld en verwerkt op enkele punten van eerdere verslagjaren. Daardoor zijn de cijfers vanaf 2022 niet in alle gevallen vergelijkbaar met de cijfers tot en met 2021. Meer informatie is beschikbaar in de onderzoeksbeschrijving van de NEA 2022.
Doelpopulatie
De doelpopulatie van deze monitor bestaat uit personen met betaald werk die op het moment van enquêtering in de EBB, NEA en ZEA tussen de 15 en 75 jaar oud waren en woonachtig in Nederland. Er zijn wel enkele verschillen tussen de groepen werkenden in deze onderzoeken. Zo behoren zowel werknemers als zelfstandigen tot de doelpopulatie van de EBB. Daarentegen heeft de NEA alleen betrekking op werknemers en de ZEA alleen op zelfstandig ondernemers. Deze ondernemers hebben winstaangifte gedaan en maken (het grootste) deel uit van de totale groep zelfstandigen. Directeuren-grootaandeelhouders (DGA’s), meewerkende gezinsleden en overige zelfstandigen (personen met resultaat uit overige werkzaamheden) worden niet gerekend tot de groep zelfstandig ondernemers. Zij zijn niet ondervraagd in de ZEA en blijven daarom in deze publicatie buiten beschouwing.
Beroepen
In de EBB zijn kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep afgebakend op grond van het beroep dat zij uitoefenen in hun eerste werkkring, dat wil zeggen de (hoofd)baan waarin zij de meeste uren werken. In de NEA en de ZEA gaat het om het beroep als respectievelijk werknemer en zelfstandig ondernemer, ook als dat niet de hoofdbaan is. De EBB, NEA en ZEA gebruiken de International Standard Classification of Occupations (ISCO) voor de indeling van beroepen. Bijlage B geeft een overzicht van beroepen met ISCO-codes die tot de kunstenaarsberoepen en de andere creatieve beroepen behoren.
Creatieve industrie
De cijfers over kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep zijn gebaseerd op het beroep van een persoon. Daarnaast zijn er ook cijfers over werkenden in de creatieve industrie gemaakt. Of een persoon werkzaam is in de creatieve industrie wordt bepaald op basis van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het CBS. De zogenoemde SBI-code deelt bedrijven in naar de hoofdactiviteit van het bedrijf en wordt door de Kamer van Koophandel op basis van de omschrijving van bedrijfsactiviteiten toegekend. Als een bedrijf meerdere verschillende activiteiten heeft, wordt het zwaartepunt van die activiteiten bepaald en wordt het bedrijf ingedeeld aan de hand van de SBI-code die bij de hoofdactiviteit hoort. De overige bedrijfsactiviteiten worden als nevenactiviteit getypeerd en niet gebruikt bij de indeling van bedrijven door het CBS.
Bij de afbakening van de creatieve industrie wordt onderscheid gemaakt tussen een enge en een ruime definitie. De enge definitie van de creatieve industrie beperkt zich tot de categorieën:
- Kunsten en cultureel erfgoed;
- Media en entertainment;
- Creatieve en zakelijke dienstverlening.
In de ruime definitie worden daarnaast de onderstaande categorieën opgenomen:
- Creatieve detailhandel;
- Kennisintensieve diensten;
- Overige creatieve industrie.
In deze publicatie en de bijbehorende tabellen is gekozen voor de ruime definitie. Van alle kunstenaars was 62 procent werkzaam in de creatieve industrie volgens de ruime definitie. Van de anderen met een creatief beroep was dat 33 procent. Van de gehele werkzame beroepsbevolking was 7 procent werkzaam in de creatieve industrie.
De indeling van de creatieve industrie in deze publicatie is gebaseerd op de resultaten van het CBS-speerpuntproject ‘Creatieve Industrie’, zie Onderzoeksrapportage Creatieve Industrie (Den Haag/Heerlen/Bonaire, 2011). In bijlage C staan de SBI-codes die voor deze publicatie tot de creatieve industrie worden gerekend. Er wordt inmiddels gewerkt aan een beperkte herziening van de SBI-codes die tot de creatieve industrie worden gerekend. Deze herziening is niet meegenomen in deze publicatie en bijbehorende tabellen.
Kunstopleidingen in deze monitor
De volgende negen opleidingen zijn in deze monitor op basis van hun ISCED-code aangemerkt als kunstopleiding:
Omschrijving | ISCED 2013 code |
---|---|
Lerarenopleiding algemene en beroepsgerichte vakken | 114 |
Kunst | 210 |
Audiovisuele techniek en mediaproductie | 211 |
Mode-, interieur- en industriële vormgeving | 212 |
Beeldende kunst, kunstgeschiedenis | 213 |
Kunstnijverheid | 214 |
Muziek en theater | 215 |
Textiel-, kleding-, schoenen-, en leervervaardiging | 723 |
Architectuur en stedenbouwkunde | 731 |
De ISCED is de door de Verenigde Naties aanbevolen internationale onderwijsindeling. Deze deelt opleidingen in op basis van de kenmerken niveau, volgorde waarin opleidingen worden gevolgd, toeleiding naar vervolgonderwijs dan wel arbeidsmarkt, inhoud van het onderwijs (algemeen/beroeps), cumulatieve duur van een opleiding in voltijdequivalenten, de rangorde in de hiërarchie van nationale examens en de studierichting. Elke opleiding krijgt een code toegekend en is daarmee identificeerbaar.
Onderwijsniveau en -richting
Er wordt gebruikgemaakt van de Standaard Onderwijsindeling (SOI), een indeling van opleidingen naar niveau en richting, ontwikkeld voor gebruik bij statistiek en onderzoek en voor administratieve doeleinden in Nederland. De eerste versie van de SOI was de SOI 1978, er zijn sindsdien diverse nieuwe versies verschenen. Omdat er voortdurend opleidingen bijkomen, verschijnt er regelmatig een nieuwe editie van de SOI met nieuwe opleidingen van het meest recente schooljaar. De meest recente versie SOI 2016 sluit aan op internationale definities van de ISCED.
In lijn met andere CBS-publicaties worden in deze editie bij detaillering naar onderwijsniveau de termen 'hoog-, middelbaar en laagopgeleid' niet meer gebruikt. In plaats daarvan worden de niveaus in tabellen en figuren benoemd als:
- Basisonderwijs, vmbo, mbo1
- Havo, vwo, mbo2-4
- Hbo, wo
In de hoofdtekst worden deze groepen omschreven als bijvoorbeeld:
- Mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma
- Mensen met een mbo-niveau of daarmee vergelijkbaar
- Mensen met een hbo- of universitair niveau of daarmee vergelijkbaar
Vaste en flexibele arbeidsrelatie
Een werknemer met een vaste arbeidsrelatie heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd én een vast aantal uren per week. Een werknemer met een flexibele arbeidsrelatie heeft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd óf een flexibel aantal uren per week. Hiertoe behoren bijvoorbeeld werknemers met een tijdelijk contract, oproep- of invalkrachten, uitzendkrachten en werknemers zonder vaste uren.
Herkomst
De indeling naar herkomst bestaat uit twee onderdelen: geboren in Nederland en herkomstland. Geboren in Nederland is het kenmerk dat weergeeft of een persoon en diens ouders in Nederland of in het buitenland geboren zijn. Herkomstland is het kenmerk dat weergeeft in welk land iemand geboren is of waar diens ouders geboren zijn.
Deze indeling naar herkomst heeft het CBS in 2021 ontwikkeld ter vervanging van de indeling naar migratieachtergrond. De nieuwe indeling is vanaf begin 2022 doorgevoerd in de statistieken, tabellen in StatLine en overige publicaties van het CBS. Zie: CBS introduceert nieuwe indeling bevolking naar herkomst | CBS.
In de nieuwe indeling is meer bepalend waar iemand zelf geboren is, en minder bepalend waar iemands ouders geboren zijn. Daarbij wordt het woord migratieachtergrond niet meer gebruikt en is de hoofdindeling westers/niet-westers vervangen door een indeling naar geboren in Nederland versus geboren in het buitenland. Waar mogelijk binnen de beperkingen van de publicatierichtlijnen is daarbij nog een onderscheid gemaakt naar geboren in Europa (exclusief Nederland) en geboren buiten Europa. In de tabellenset bij deze monitor is bovendien een onderscheid gemaakt naar enkele herkomstlanden.
Verschillende soorten inkomens
In deze monitor worden twee inkomensbegrippen gebruikt: het persoonlijk bruto-inkomen en het besteedbaar huishoudensinkomen.
Bij het persoonlijk bruto-inkomen gaat het om het totaal van het inkomen van een persoon uit arbeid, eigen onderneming, uitkering inkomensverzekeringen en uitkering sociale voorzieningen (m.u.v. kinderbijslag en kindgebonden budget). Het gaat om een brutobedrag: sociale premies en belastingen zijn niet in mindering gebracht.
Het besteedbaar huishoudensinkomen bestaat uit het bruto-inkomen van alle leden van een huishouden verminderd met betaalde inkomensoverdrachten (zoals alimentatie), premies inkomensverzekeringen, premies ziektekostenverzekeringen en belastingen op inkomen en vermogen. Een (particulier) huishouden bestaat uit één of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf, dus niet-bedrijfsmatig, voorzien in de dagelijkse levensbehoeften.
Het besteedbaar huishoudensinkomen wordt gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Deze correctie vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de welvaartsniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt. Het gestandaardiseerd inkomen is een maat voor de welvaart van (de leden van) een huishouden.
Om de reële ontwikkeling in beeld te brengen is met behulp van de consumentenprijsindex (CPI) gecorrigeerd voor prijsstijgingen. Daarbij zijn de inkomens en vermogens voor alle verslagperioden uitgedrukt in prijzen van 2023. Voor de interpretatie van de uitkomsten is verder nog van belang dat zowel het persoonlijk bruto-inkomen als het besteedbaar huishoudensinkomen naast inkomen uit werk ook inkomen uit onder meer uitkeringen kan betreffen. Ook verschillen de begrippen in een aantal opzichten (bruto versus netto, persoonlijk versus huishouden, absoluut versus gestandaardiseerd). Voor kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep geldt tot slot dat het inkomen verdiend kan zijn in het kunstenaarsberoep of in een ander creatief beroep, maar ook met activiteiten in een tweede baan.
Weging en marges
De EBB, NEA en ZEA zijn steekproefonderzoeken. De samenstelling van een steekproef verschilt in de regel van de samenstelling van de populatie. Om uitspraken te doen over de populatie worden de uitkomsten van de steekproef gewogen en (in geval van de EBB) opgehoogd naar de populatieaantallen.
Omdat het steekproefdesign en de schattingsmethoden van de EBB complex zijn, is het schatten van de 95 procent-betrouwbaarheidsmarges niet eenvoudig. Een voorbeeld met geschatte marges voor opgehoogde aantallen uit de EBB is opgenomen in bijlage D van deze publicatie.
Ook de uitkomsten van NEA en ZEA zijn onderhevig aan toevalsfluctuaties. Voor NEA en ZEA wordt een absolute ondergrens gehanteerd voor het doen van uitspraken over doelpopulaties: indien het aantal steekproefpersonen - het gaat hier om ongewogen en niet-opgehoogde aantallen - in een bepaalde doelpopulatie kleiner is dan 100, dan worden er geen resultaten gepresenteerd vanwege te grote marges.
Verschillen met StatLine
De uitkomsten in deze publicatie betreffen meestal driejaarsgemiddelden. De resultaten wijken daarmee af van andere op StatLine gepubliceerde gegevens uit de EBB, NEA en ZEA, bijvoorbeeld over de werkzame beroepsbevolking. De resultaten van genoemde onderzoeken op StatLine hebben meestal betrekking op één verslagjaar.