1886: Elektriciteit

In 1886 werd er in Nederland voor het eerst een openbare elektriciteitscentrale in gebruik genomen en begon het moderne stroomtijdperk. Aan de bouw van de centrale gaan enkele decennia van experimenteren met elektriciteit vooraf. De eerste nuttige toepassing van elektriciteit in Nederland vond plaats in 1854. Met een batterij en een zogenaamde booglamp werden werkzaamheden aan de spoorbrug over de rivier de Mark bij Zevenbergen bijgestaan met elektrisch licht.

Grote hoeveelheid hoogspanningsmasten tegen een achtergrond van wolkenGrote hoeveelheid hoogspanningsmasten tegen een achtergrond van wolken.

Elektrische verlichting

De decennia daarna ontwikkelde het elektriciteitsverbruik stapsgewijs. Er kwam elektrische verlichting in bijvoorbeeld warenhuizen, hotels en restaurants, maar ook in fabrieken, kantoren, gevangenissen en op spoorwegstations. Installatiebedrijven verkochten in de beginjaren complete elektrische installaties van batterij of dynamo tot en met de lampen, waarmee gebruikers zelf voor hun elektriciteit zorgden. Dynamo’s werden toen veelal gekoppeld aan op steenkool gestookte stoommachines.

In de late negentiende en vooral vroege twintigste eeuw zorgen een scala van uitvindingen ook bij huishoudens voor een grote en onomkeerbare groei van het elektriciteitsverbruik. Naast elektrisch licht werden daarbij ook steeds meer toepassingen voor elektrische warmte en kracht ontwikkeld. Denk daarbij aan apparaten als elektrische strijkijzers, mixers, kachels, broodroosters, stofzuigers, fornuizen, wasmachines, koelkasten en haardrogers. Deze groei was mogelijk door wat in de twintigste eeuw de ruggengraat van de elektriciteitsvoorziening bleek te worden: de elektriciteitscentrale.

Op weg naar de eerste openbare elektriciteitscentrale

Door de langzaam maar gestaag groeiende belangstelling voor elektriciteit en haar toepassingen ontstaan in de jaren 1880 diverse initiatieven waarbij een elektriciteitsproducent met zijn installatie elektriciteit levert aan andere gebruikers. De eerste min of meer succesvolle poging daartoe vond plaats in Rotterdam.

In 1883 werd een installatie aan de Baan 34 te Rotterdam in gebruik genomen. De installatie leverde via een kabel elektriciteit aan de tweehonderd meter verderop gelegen Grand Café du Passage en een paar winkels, waaronder een sigarenwinkel, een chocoladewinkel en een winkel 'in parapluiën'. Met deze paar afnemers was de installatie in beginsel de eerste elektriciteitscentrale in Nederland. De afzet was echter beperkt en de installatie bleek ook een kort leven gegund: in combinatie met de hoge exploitatiekosten zorgde de tegenvallende belangstelling voor elektriciteit na een half jaar voor een vroegtijdig einde.

Op 19 April 1886 werd de elektriciteitscentrale in Kinderdijk geopend. Mensen in de omgeving konden een abonnement op de centrale nemen, inclusief gloeilampen. Aanvankelijk werd elektriciteit geleverd aan 130 aansluitingen met bijna 300 lampen en 11 straatlantaarns. Omdat de geproduceerde elektriciteit via directe kabelverbindingen werd geleverd aan zowel bedrijven, particulieren en een openbare voorziening als lantaarnpalen, wordt de centrale in Kinderdijk veelal gezien als de eerste openbare Nederlandse elektriciteitscentrale. De afzet groeide gestaag gedurende de jaren en in 1890 werd vanaf de centrale een verbinding aangelegd naar Krimpen aan de Lek. Dit was de eerste elektrische verbinding tussen gemeenten in Nederland. De centrale produceerde uiteindelijk ruim dertig jaar elektriciteit.

Centralisatie van de openbare elektriciteitsvoorziening

In de eerste tien jaar na deze eerste openbare centrale volgden mondjesmaat centrales in andere steden en dorpen. Rotterdam trok in 1895 als eerste gemeente de elektriciteitsvoorziening naar zich toe. Aan het begin van de twintigste eeuw volgen andere gemeenten. Daarna voltrekt zich gedurende een aantal decennia een steeds verdergaande centralisatie in de organisatie van de openbare elektriciteitsvoorziening. Vanaf de jaren 1910 fuseren gemeentelijke energiebedrijven tot regionale en provinciale energiebedrijven met onderling gekoppelde netten. Vervolgens zoeken de provinciale energiebedrijven ook de samenwerking en vooral in de jaren ’30 werden steeds meer provinciale en regionale netten aan elkaar gekoppeld.

Uiteindelijk verenigen provinciale en regionale energiebedrijven zich in 1949 in de N.V. Samenwerkende Elektriciteitsproductiebedrijven (SEP), een landelijk samenwerkingsverband van elektriciteitsproducenten. De SEP verzorgde de coördinatie van de productie en distributie van elektriciteit in Nederland. Daartoe werd het landelijke koppelnet ontwikkeld, dat in 1953 werd voltooid. Na 1998 nam TenneT het beheer van het landelijke hoogspanningsnet over van de SEP. Dit in navolging van de nieuwe Elektriciteitswet, die bepaalde dat transport van elektriciteit niet langer verzorgd mocht worden door de producent.

Naar 70 miljard kWh

Het CBS heeft cijfers over centrale elektriciteitsproductie vanaf 1919. Die was toen 0,4 miljard kWh. De jaren twintig van de vorige eeuw kenmerken zich vervolgens door een sterke groei van gemiddeld 15 procent per jaar. En ook gedurende de crisisjaren 1930 groeide de centrale productie door, al was het in een lager tempo. Vanaf 1936 wordt ook de decentrale elektriciteitsproductie waargenomen. In die tijd verzorgden de elektriciteitscentrales ruwweg twee derde van het totaal. Tijdens de Tweede Wereldoorlog daalde de productie, maar daarna nam de vraag naar elektriciteit een hoge vlucht. Om aan deze groei te voldoen steeg ook het belang van de centrales, tot 90 procent in het begin van de jaren ’80. Daarna daalde het aandeel weer tot 60-70 procent aan het einde van de jaren ’90. Dat niveau bleef gehandhaafd tot in de tweede helft van de jaren ’10.

Elektriciteitsproductie
jaarCentrale productie van elektriciteit (PJ) Decentrale productie van elektriciteit (PJ)
19190,4
19200,5
19210,5
19220,6
1923
19240,7
19250,8
19260,9
19271,1
19281,2
19291,4
19301,6
19311,7
19321,8
19331,8
19341,9
19351,9
19362,01,1
19372,21,2
19382,41,3
19392,71,4
19402,51,2
19412,51,1
19422,61,0
19432,51,0
19442,10,8
19451,10,8
19462,51,2
19473,31,3
19484,11,5
19494,61,7
19505,42,0
19515,82,2
19526,32,3
19537,12,5
19548,12,5
19558,62,6
19569,72,7
195710,52,9
195810,73,1
195911,53,5
196012,83,8
196113,73,9
196215,24,0
196316,84,2
196418,44,6
196520,24,8
196622,55,3
196724,55,6
196827,95,7
196931,35,9
197034,66,3
197138,56,5
197243,06,6
197345,67,0
197448,66,8
197548,45,9
197652,25,9
197752,36,0
197855,46,3
197958,06,5
198058,26,7
198157,66,5
198253,17,2
198352,96,8
198455,27,7
198555,08,0
198658,68,6
198758,59,9
198857,911,7
198962,011,1
199059,612,3
199161,612,7
199262,814,5
199360,716,3
199461,718,0
199560,820,3
199660,924,4
199760,725,9
199862,329,8
199955,132,5
200056,533,6
200162,431,7
200264,031,1
200366,531,6
200470,431,7
200569,231,5
200667,131,7
200770,434,8
200867,640,6
200972,141,4
201075,842,3
201170,642,4
201264,038,5
201363,137,8
201467,535,9
201572,437,9
201676,638,5
201776,141,1
201871,143,3
201974,746,7
202069,653,7
202162,459,7
202257,064,6
2023**46,475,0

Door de sterk opkomende elektriciteit uit zonnepanelen en windturbines vanwege de huidige energietransitie daalde het aandeel van de centrales in de Nederlandse elektriciteitsproductie na 2017 snel. Het aandeel kwam in 2022 voor het eerst onder de 50 procent en was in 2023 nog maar 38 procent. Absoluut gezien piekte de centrale productie nog in de jaren 2015-2019, met elk jaar meer dan 70 miljard kWh. Daarna daalde de centrale productie echter sterk. In 2023 produceerden de centrales 46 miljard kWh, bijna 40 procent minder dan in de jaren 2015-2019 en het laagst na 1973.

Bronnen