Bijlage B: Onderzoeksverantwoording
De onderzoeksverantwoording voor de Financieringsmonitor bestaat uit vier onderdelen:
I methodologie achter de enquête;
II methodologie achter het hoofdstuk over vrouwelijk ondernemerschap;
III begrippen;
IV afkortingen.
I. Onderzoeksmethode enquête
Cijfers over de manier waarop het bedrijfsleven op zoek gaat naar externe financiering zijn verzameld door middel van een digitale enquête. De enquête is uitgezet onder 9 990 bedrijfseenheden waarvan 49 procent ook daadwerkelijk heeft deelgenomen. De netto steekproef bedraagt 4 900 bedrijfseenheden. De onderzoekspopulatie van de monitor wordt gevormd door het gehele mkb in de business economy met tenminste 2 werkzame personen (zie I.1). Aan de enquête hebben ook grote bedrijven en ondernemingen die actief zijn in de landbouw deelgenomen. Hun uitkomsten maken geen deel uit van de uitkomsten als er alleen totaalcijfers voor het mkb in de business economy worden gepresenteerd, maar vormen wel een benchmark. De verantwoordingsonderdelen I.1 tot en met I.3 gaan nader in op de populatie, stratificatie, weging en onzekerheidsmarges van de enquête.
Bewerkingen
Op de ruwe enquêtedata zijn verschillende bewerkingen uitgevoerd. Zo zijn er controles uitgevoerd op de routing van de vragenlijst om er zeker van te zijn dat vragen alleen zijn beantwoord door respondenten die de vraag ook horen te beantwoorden.
Sommige vragen bevatten een categorie “anders, namelijk…”. De open respons op die categorie is in detail bekeken. Wanneer mogelijk zijn antwoorden toegekend aan gegeven antwoordcategorieën. Zo bleken veel van de open antwoorden bij de financieringsdoelen toch toe te kunnen worden geschreven aan het doel uitbreiding. Soms leverde dit ook nieuwe categorieën op die aanvankelijk niet in de vragenlijst waren opgenomen. Bij de (overwogen) financieringsvormen werden vaak antwoorden gegeven die, ondanks de expliciete vraag naar externe financiering, toch intern eigen vermogen betroffen. Winstinhoudingen en privévermogen werden daar vaak genoemd. Daarom is die categorie alsnog toegevoegd in de weergave van de antwoorden.
Corrigeren voor extreme waarden
De enquête bevat slechts een beperkt aantal kwantitatieve vragen. Het gaat dan om het aantal aanvragen, de omvang van de financieringsaanvraag en het daadwerkelijk aangetrokken bedrag en om de vaste en variabele rentepercentages die betaald zijn op die financiering.
Omdat deze variabelen (de bedragen in het bijzonder) gevoelig zijn voor uitschieters naar boven is winsorising toegepast op 1,5 keer de standaardafwijking boven het gemiddelde. Dat wil zeggen dat iedere waarde boven dat punt is vervangen door de waarde die gelijk is aan 1,5 keer de standaardafwijking boven het gemiddelde. Dat maakt de variabelen beter geschikt voor het berekenen van representatieve rekenkundige gemiddelden. Het heeft geen invloed op de mediaan (de middelste waarde van alle waarnemingen). Deze blijft ongewijzigd, omdat het aantal waarnemingen niet verandert en alleen de extremere waarden worden afgekapt.
I.1 Populatie en stratificatie
De onderzoekspopulatie van de Financieringsmonitor bestaat uit het mkb in de business economy. De business economy bestaat uit het bedrijfsleven met uitzondering van de landbouw en financiële dienstverlening. Het mkb is gedefinieerd als ondernemingen met minder dan 250 werkzame personen. Er wordt een ondergrens van 2 werkzame personen gehanteerd. De onderzoekseenheid is de bedrijfseenheid (BEID) zoals die door het CBS gedefinieerd wordt. De BEID is bepalend voor de bedrijfsgrootte, niet de omvang van het (eventuele) gehele concern.
Bedrijfstak | SBI | Grootteklasse | Wp | Leeftijd | Jaren |
---|---|---|---|---|---|
Business economy | mkb | ||||
Nijverheid | B-E | microbedrijf | 2-9 | jong | <5 |
Bouw | F | kleinbedrijf | 10-49 | oud | 5+ |
Handel, vervoer en horeca | G-I | middenbedrijf | 50-249 | ||
Informatie en communicatie | J | ||||
Zakelijke dienstverlening | M-N | ||||
Onroerend goed en reparatie | L, 95 | ||||
Niet-business economy | niet-mkb | ||||
Landbouw | A | grootbedrijf | 250+ | ||
Bron: CBS. |
In de Financieringsmonitor wordt binnen de business economy een onderscheid gemaakt naar zes bedrijfstakken, ingedeeld op basis van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI). De combinatie van de bedrijfstak onroerend goed (L) en de sector reparatie (95) is geen voor de hand liggende. Hier is voor gekozen, omdat de sector reparatie op zichzelf te klein is voor veel uitsplitsingen en dan onderdrukt zou moeten worden in de weergave van de resultaten. Uitkomsten voor de landbouw worden aanvullend gepresenteerd wanneer relevant.
Binnen het mkb worden drie grootteklassen onderscheiden op basis van de werkzame personen (wp). Voor het grootbedrijf worden uitkomsten aanvullend gepresenteerd als benchmark. Uitkomsten zijn ook opgenomen naar twee klassen van bedrijfsleeftijd: jong en oud.
De steekproef van de enquête is disproportioneel gestratificeerd naar drie dimensies: sector (7), grootteklasse (4) en bedrijfsleeftijd (2). Dit leidt in beginsel tot een totaal van 56 strata waarvoor consistente uitkomsten gepresenteerd kunnen worden. Twee strata zijn niet gevuld in de steekproef. Het grootbedrijf in de landbouw, jong en oud, is bewust niet opgenomen in de steekproef. Als cijfers betrekking hebben op de landbouw, is dat namelijk alleen voor het mkb in de landbouw. Als cijfers betrekking hebben op het grootbedrijf, is dat alleen voor de business economy.
Disproportionele stratificatie betekent dat de aandelen van strata in de steekproef niet gelijk zijn aan hun aandelen in de populatie. Zo maakt het microbedrijf 82 procent uit van het mkb in de business economy, maar slechts 29 procent van de uiteindelijke steekproef. De reden is tweeledig. Enerzijds is er efficiëntie: er zijn op deze wijze minder waarnemingen nodig om uitspraken met voldoende betrouwbaarheid te doen. Anderzijds zou een proportionele verdeling er toe leiden dat er in absolute zin bijna geen grote bedrijven in de steekproef zitten.
I.2 Ophoging
De populatie voor de Financieringsmonitor bestond uit 297 275 bedrijfseenheden toen in juni 2021 een steekproef werd getrokken. Uiteindelijk hebben er 4 900 bedrijfseenheden deelgenomen aan de enquête. Door ophoging kunnen op basis van de enquête uitspraken gedaan worden over de gehele onderzoekspopulatie. Elke bedrijfseenheid in de steekproef krijgt een ophooggewicht. Er vindt weging plaats naar werkgelegenheid binnen de strata.
De ophoogfactoren worden berekend per stratum: een driedimensionale combinatie van bedrijfstak, grootteklasse en bedrijfsleeftijd. Omdat de stratificering erg gedetailleerd is, wijken de ophoogfactoren bij weging naar werkgelegenheid en naar het aantal bedrijven weinig van elkaar af. De impact op de hoofduitkomsten ligt in de orde van grootte van enkele tienden van procentpunten.
Insluitgewichten
In eerste instantie worden insluitgewichten berekend. Het insluitgewicht van een bedrijf in stratum h wordt genoteerd met ih. Het insluitgewicht van een respondent is gelijk aan 1 gedeeld door de insluitkans.
De insluitkans van een bedrijf wordt gedefinieerd als de kans dat het bedrijf in de respons voorkomt. De kans dat een bedrijf in de respons voorkomt, is gelijk aan de kans dat een bedrijf in de steekproef voorkomt (aantal in steekproef in stratum gedeeld door het aantal in populatie in stratum), vermenigvuldigd met de kans dat een bedrijf in de respons voorkomt gegeven dat het bedrijf in de steekproef voorkomt (aantal in respons in stratum gedeeld door aantal in steekproef in stratum). In formulevorm:
met nh de steekproefomvang in stratum h, Nh de populatieomvang in stratum h en rh de responsomvang in stratum h. Merk op dat de insluitgewichten van respondenten in stratum h op deze manier optellen tot de populatieomvang in stratum h. In formulevorm:
Correctiegewichten
Vervolgens worden de insluitgewichten vermenigvuldigd met correctiegewichten om te komen tot eindgewichten. Het eindgewicht van een bedrijf in stratum h wordt genoteerd met wh.
Alle indicatoren in de monitor worden op een hoger niveau bekeken dan op dat van het stratum. Doelvariabelen zoals de financieringsbehoefte en zeker de slaagkans correleren met het economische gewicht van bedrijven. Als proxy voor het economische gewicht van een stratum kan beter het aantal werkzame personen in dat stratum worden gebruikt dan het aantal bedrijven.
De correctiegewichten worden daarom zodanig bepaald dat het eindgewicht van een bedrijf gelijk is aan het aantal werkzame personen in de populatie van het betreffende stratum gedeeld door het aantal werkzame personen in de respons van het betreffende stratum. In formulevorm:
met Ah het aantal werkzame personen in de populatie van stratum h en ah het aantal werkzame personen in de respons van stratum h.
Bedrijven in de steekproef tellen na ophoging niet op tot de bedrijvenpopulatie
Merk op dat de eindgewichten van respondenten in stratum h op deze manier niet optellen tot de populatieomvang in stratum h. Dit komt doordat de responsfractie (aandeel respons in populatie) uitgedrukt in bedrijven anders kan zijn dan de fractie uitgedrukt in werkzame personen.
Dat de eindgewichten van respondenten in een stratum niet optellen tot de populatie-omvang in het stratum, is geen probleem als de doelvariabelen worden uitgedrukt in aandelen. Dat is ook het geval in de Financieringsmonitor. Doelvariabelen kunnen dan niet in aantallen bedrijven worden uitgedrukt. Als de berekende eindgewichten niet aan bedrijfseenheden in de respons worden toebedeeld, maar aan alle werkzame personen in de respons, tellen de eindgewichten in stratum h wel op tot het aantal werkzame personen in de populatie van stratum h.
Deze manier van ophoging naar werkgelegenheid wordt ook toegepast in de Survey on the Access to Finance for Enterprises (SAFE), een soort financieringsmonitor voor de hele Europese Unie, van de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Commissie20).
Ten slotte gaat op dat de berekende eindgewichten minimaal gelijk zijn aan 1. Bedrijven die gerespondeerd hebben, tellen na weging dus minimaal voor 1 bedrijfseenheid mee: zichzelf.
I.3 Betrouwbaarheidsintervallen
De enquêtering heeft plaatsgevonden onder een klein deel van de daadwerkelijke populatie. De resultaten die gebaseerd zijn op deze steekproef vertegenwoordigen schattingen van de uitkomsten. Er zit een bepaalde onzekerheid rondom die geschatte waarde. Dit zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen waarbinnen de uitkomsten vallen. Dat wil zeggen dat bij herhaling de geschatte uitkomst in 95 procent van de gevallen binnen dat interval ligt.
Marges zijn te berekenen voor alle indicatoren, maar deze zijn in de monitor uiteindelijk alleen opgenomen voor de vijf voornaamste indicatoren. Het gaat om het aandeel van het mkb in de business economy…
- ... met een financieringsbehoefte;
- ... dat vervolgens de mogelijkheden verkend heeft;
- ... dat vervolgens een financieringsaanvraag heeft gedaan;
- ... met een succesvolle financieringsaanvraag;
- ... dat een financieringsbehoefte verwacht in het komende jaar.
Iedere indicator leidt tot een fractie voor ieder van de 54 strata. Deze fracties kunnen worden geschat per stratum h maar ook voor combinaties U van strata. Dat speelt bijvoorbeeld bij het schatten van de uitkomsten voor het gehele microbedrijf. Dit is immers een combinatie van 12 strata: 6 bedrijfstakken in 2 leeftijdsklassen. Dit resulteert voor een dergelijke deelpopulatie U in de volgende schattingen van relatieve fracties:
met uit de respons
met ophooggewichten wh gelijk aan Ah/ah, nhy het aantal bedrijven in de respons in stratum h met categorie yhi=1 voor enquêtevraag y, en nh het aantal bedrijven in de respons in stratum h. Analoog in de notatie voor enquêtevraag x. De bijbehorende variantie voor doelgroep U is:
Met als variantie en covariantie voor de doelgroepen U:
Opgebouwd vanuit de variantie en covariantie van de individuele strata h:
Analoog in de notatie voor enquêtevraag x. De gebruikte variantieschatter is een eerste-orde linearisatie inclusief eindige-populatie correctie. Hieruit worden 95%-betrouwbaarheidsintervallen berekend waarbij de marge gelijk is aan 1,96*SE met de standaardfout berekend als:
De betrouwbaarheidsintervallen worden groter naarmate de berekende schatting op minder waarnemingen gebaseerd is en de geschatte ratio dichter bij 50 procent in de buurt komt. In de praktijk betekent dit dat de marges veelal het grootst zijn voor het grootbedrijf en de landbouw. Deze groepen behoren ook niet tot de onderzoekspopulatie en zijn alleen opgenomen als benchmarks.
Aan de hand van de variantie kan bepaald worden of verschillen tussen twee groepen of tussen twee jaren significant zijn. Als uit een statistische test blijkt dat dat de overschrijdingskans (de kans dat een dergelijk verschil wordt gevonden, terwijl er in werkelijkheid geen verschil is) kleiner is dan 5 procent, dan is er een statistisch significant verschil tussen de twee groepen of tussen de twee jaren die met elkaar worden vergeleken.
I.4 Verrijking
De resultaten uit de enquête zijn verrijkt met gegevens uit andere bedrijvenstatistieken van het CBS. Op die manier is informatie over de rechtsvorm en regio toegevoegd, een reeks samengesteld met jaarlijkse werkgelegenheid (vanaf mei 2013) en kwartaalomzet (vanaf 2014) en de gehele balans en resultatenrekening voor responderende bedrijven die in 2018 al bestonden. Kernindicatoren zoals de solvabiliteit, liquiditeit, rentabiliteit en het aandeel onderpand zijn berekend als maatstaf van de financiële gezondheid van ondernemingen.
Bronnen en peilmomenten
De steekproef voor de enquête is getrokken op basis van de populatie in juni 2021. De ophooggewichten zijn ook op basis van die populatie bepaald. Dezelfde peilmaand geldt voor kenmerken van ondernemingen: bedrijfstak, grootteklasse, bedrijfsleeftijd, regio, en rechtsvorm. Deze kenmerken komen allen uit het Algemeen Bedrijven Register (ABR) en het Bedrijfsdemografisch Kader (BDK) van het CBS.
De jaarlijkse werkgelegenheid is bepaald op basis van de Polisadministratie. De Polisadministratie bevat gegevens van banen in een inkomstenperiode en is gebaseerd op data uit de loonaangiften. Het peilmoment is steeds de maand mei van een jaar. Alle werknemers die in die maand actief waren, worden gerekend tot de werkgelegenheid. Er worden zowel personen geteld als fte. Als een persoon twee banen heeft binnen dezelfde onderneming, telt deze mee als één werknemer, maar in termen van fte als de optelling van de twee bijbehorende fte-factoren. Deze werkgelegenheidscijfers hebben alleen betrekking op werknemers, niet op zelfstandigen die actief zijn bij bedrijven. Als er in deze monitor over werkzame personen wordt gesproken, gaat het wél over werknemers en zelfstandigen, bovendien uitgedrukt in fte.
Omzetcijfers zijn afkomstig uit de Directe Ramingen Totaal (DRT) en vertegenwoordigen de totale omzet per kwartaal van ondernemingen. De cijfers bestaan voor een groot deel uit btw-aangiftecijfers. Ondernemingen die geen btw hoeven te betalen of een ontheffing hebben, komen niet in deze bestanden voor. Dat betekent bijvoorbeeld dat de omzet voor landbouwbedrijven vaak ontbreekt: zij vielen tot begin 2018 onder de landbouwregeling en hoefden geen btw af te dragen over hun agrarische activiteiten.
De financiële indicatoren zijn afkomstig uit twee bronnen. De Statistiek Financiën van Niet-Financiële Ondernemingen (NFO) voor bedrijven mét rechtspersoonlijkheid en de Satelliet Zelfstandige Ondernemers (SZO) voor bedrijven zónder rechtspersoonlijkheid. Die bronnen zijn gecombineerd om zo compleet mogelijk de balans en resultatenrekening van respondenten in beeld te brengen. Beiden zijn (deels) gebaseerd op aangiftegegevens en voor deze monitor daarom niet recenter beschikbaar dan 2019. Gegevens hebben betrekking op dat gehele jaar.
Financiële indicatoren
De balans en resultatenrekening van ondernemingen worden gebruikt om indicatoren te berekenen die hun financiële positie uitdrukken. De primaire bron voor deze cijfers is de NFO. De NFO bevat gegevens op het niveau van het fiscale nummer. De enquête voor de Financieringsmonitor en alle andere gekoppelde data betreffen gegevens op het niveau van de bedrijfseenheid van het CBS. Een bedrijfseenheid kan meerdere fiscale nummers hebben of een fiscaal nummer kan bij meerdere bedrijfseenheden horen. Alleen voor die gevallen waar één fiscaal nummer hoort bij één bedrijfseenheid, zijn de waarden uit de NFO één-op-één overgenomen.
Als die link niet eenduidig bestaat, is de balans en resultatenrekening gebruikt van het gehele concern: de ondernemingengroep (OG). Dat zorgt ervoor dat de balans van een bedrijfseenheid die onderdeel vormt van een groter ondernemingengroep nu groter is. Dit gebeurt vanuit het idee dat het de financiële positie van het gehele concern is die er toe doet bij een financieringsbehoefte en -aanvraag en niet alleen die van de business unit. Er wordt in de monitor bovendien alleen gewerkt met de financiële positie van het concern, uitgedrukt in samenvattende indicatoren.
Gegevens uit de NFO hebben alleen betrekking op bedrijven met rechtspersoonlijkheid. De natuurlijke personen (eenmanszaken, stichtingen, vof) ontbreken dus. Die bedrijven maken een wezenlijk deel uit van de populatie en komen bovendien veelvuldig voor in het microbedrijf. Om ook voor die bedrijven een beeld te krijgen van hun financiële positie is gebruik gemaakt van de SZO. Dit is een statistisch halffabricaat binnen het CBS dat alleen gebruikt wordt als input om statistieken en microdatabestanden te maken. Deze bron wordt ook niet gaafgemaakt en is daardoor van mindere kwaliteit. Er zijn op de koppeling voor de monitor diverse controles uitgevoerd. Waarnemingen die niet aan deze controles voldeden, zijn uitgesloten.
Er zijn vier indicatoren berekend om de financiële gezondheid van deelnemers aan de enquête uit te drukken. De solvabiliteit meet de mate waarin ondernemingen met eigen middelen gefinancierd zijn en ze kunnen voldoen aan betalingsverplichtingen op de lange termijn. De liquiditeit meet de mate waarin bedrijven kunnen voldoen aan verplichtingen op korte termijn. Rentabiliteit op totaal vermogen en op eigen vermogen zijn maatstaven van de winstgevendheid van ondernemingen, gerelateerd aan de ingelegde middelen. De onderpandratio geeft een indicatie van de financiële zekerheden die een onderneming de financier kan bieden. De indicatoren worden als volgt berekend:
- solvabiliteit = eigen vermogen / balanstotaal
- liquiditeit = vlottende activa / kortlopend vreemd vermogen
- rentabiliteit totaal vermogen (RTV) = resultaat uit bedrijfsvoering / balanstotaal
- rentabiliteit eigen vermogen (REV) = resultaat na belastingen / eigen vermogen
- onderpand = materiële vaste activa / balanstotaal
Het resultaat na belastingen komt niet voor in de SZO. Daarom wordt in de monitor alleen gewerkt met de rentabiliteit op het totaal vermogen. Die maatstaf is bovendien minder gevoelig voor de hefboomwerking van vreemd vermogen. Bij een gelijk eigen vermogen kan een onderneming veel vreemd vermogen aantrekken en die grotere pot aan geld inzetten om meer winst te behalen. Hogere winst bij een gelijk eigen vermogen zorgt voor een hogere rentabiliteit op dat eigen vermogen. Maar tegelijkertijd wordt er ook veel meer risico genomen en gaat de solvabiliteit omlaag. De rentabiliteit op het totaal vermogen geeft een evenwichtiger beeld. Op de financiële indicatoren is ook winsorising toegepast om te corrigeren voor extreme waarden.
I.5 Privacy
Privacy is een groot goed. Ook als je niks te verbergen hebt, heb je heel wat te beschermen. Het CBS is het Statistisch Bureau van Nederland dat onafhankelijk onderzoek uitvoert. Het CBS werkt bij elk onderzoek met strenge eisen om data op een veilige manier te verwerven, te verwerken en te publiceren en is transparant over de manier van werken en de methodieken.
Het CBS verzamelt gegevens van natuurlijke personen, bedrijven en instellingen. Dit is wettelijk vastgelegd in de CBS-wet en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Identificerende persoonskenmerken worden na ontvangst direct gepseudonimiseerd. Hierdoor kan het onderzoek alleen worden uitgevoerd op gegevens met een pseudosleutel. Bij publicatie zorgt het CBS er bovendien voor dat natuurlijke personen of bedrijven niet herkenbaar of herleidbaar zijn. Ook hanteert het CBS diverse maatregelen tegen diefstal, verlies of misbruik van persoonsgegevens. Het CBS levert geen herkenbare gegevens aan derden, ook niet aan andere overheidsinstellingen. Wel kunnen sommige (wetenschappelijke) instellingen onder strenge voorwaarden toegang krijgen tot gegevens met pseudosleutel op persoons- of bedrijfsniveau. Dit noemen we microdata.
Voor meer informatie, zie onze website: www.cbs.nl/privacy.
II. Onderzoeksmethode financiering van vrouwelijk ondernemerschap
De uitkomsten zijn gebaseerd op de samengevoegde metingen van 2018 tot en met 2021. Dit geeft de data meer massa, zodat er ook specifiek voor vrouwelijke ondernemers zinvolle resultaten af te leiden zijn. Voor respondenten die aan meer dan één van deze metingen hebben deelgenomen, is de meest actuele waarneming gebruikt. Dit levert een analysebestand op met ongeveer 16 000 unieke waarnemingen, waarvan er 15 000 tot het mkb in de business economy, en dus de onderzoekspopulatie, behoren.
Identificeren ondernemer achter het bedrijf
Voor een groot deel van de bedrijven valt niet eenduidig een ondernemer aan te wijzen. Bedrijven waarvoor dit niet kan (bijvoorbeeld een nv) blijven buiten beschouwing in het onderzoek. Dit zijn met name de grotere bedrijven. Het CBS identificeert vier typen ondernemers: zelfstandige ondernemers (winstgenieters), directeur- grootaandeelhouders (dga’s), meewerkende gezinsleden en overige zelfstandigen. Van de eerste twee typen kan een verband worden gelegd tussen bedrijf en ondernemer. Dit gebeurt aan de hand van de statistiek Inkomen van personen. Omdat die statistiek deels wordt samengesteld op basis van gegevens van de aangifte Inkomstenbelasting, is deze niet actueler beschikbaar dan 2019. Het kan ook voorkomen dat een bedrijf meerdere ondernemers heeft, bijvoorbeeld bij een vof of maatschap. In die gevallen worden maximaal tien ondernemers in beeld gebracht.
Van het mkb in de business economy kan voor 47 procent een ondernemer geïdentificeerd worden. Meer dan de helft daarvan is actief in het microbedrijf. Dit is volgens verwachting, omdat zelfstandige ondernemers over het algemeen actief zijn in kleinere bedrijven.
Weging
De Financieringsmonitor is een enquête onder een steekproef. Op basis van die steekproef worden uitspraken gedaan over de totale populatie. Dit gebeurt door de uitkomsten te wegen en op te hogen. Omdat vier metingen voor dit onderzoek gecombineerd en uniek gemaakt worden, moeten de weegfactoren per stratum opnieuw berekend worden.
Waarbij A het aantal werkzame personen is en h het stratum. Het gemiddelde aantal werkzame personen in de gecombineerde onderzoeksperiode wordt gedeeld door het totaal aantal werkzame personen in het stratum, gecorrigeerd voor ondernemingen die in meerdere jaren in de steekproef voorkomen.
Indeling mannelijke en vrouwelijke ondernemers
Als de onderzoekspopulatie van de Financieringsmonitor (het mkb in de business economy) met identificeerbare ondernemers ingedeeld wordt naar (teams die volledig bestaan uit) mannen, (teams die volledig bestaan uit) vrouwen en gemengde teams, dan vormt de groep met enkel vrouwelijke ondernemers slechts acht procent van de bedrijven (zie figuur B.1a). Dit aandeel is binnen de steekproefopzet van de Financieringsmonitor te klein om significante uitspraken te kunnen doen over de zoektocht naar financiering.
Om deze reden is ervoor gekozen om ook de gemengde teams, op basis van de meerderheid binnen het team, toe te wijzen aan mannen en vrouwen. Bij een gelijke verdeling, wat in meer dan 85 procent van de gevallen van gemengde teams voorkomt, zijn bedrijven toegekend aan vrouwelijke ondernemers. Deze indeling leidt er toe dat bijna 42 procent van de bedrijven onder het vrouwelijke ondernemerschap valt (zie figuur B.1b). De resultaten in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op deze tweedeling21).
Geslacht | % |
---|---|
Mannen | 55 |
Vrouwen | 8 |
Gemengd | 37 |
Geslacht | % |
---|---|
Mannen | 58 |
Vrouwen | 42 |
Per type bedrijf (bedrijfstak en grootklasse) blijft een duidelijk verschil bestaan in het aandeel van bedrijven dat minstens voor de helft bestaat uit vrouwelijke ondernemers. Zo zijn vrouwelijke ondernemers relatief vaak actief in de sectoren handel, vervoer en horeca en onroerend goed en reparatie. Mannelijke ondernemers domineren de bouw en de ICT. Ook hebben vrouwen vaker kleinere bedrijven: het aandeel vrouwelijk ondernemerschap neemt af naarmate de grootteklasse toeneemt.
Groep | Mannen (%) | Vrouwen (%) |
---|---|---|
Grootteklasse | ||
microbedrijf | 54 | 46 |
kleinbedrijf | 73 | 27 |
middenbedrijf | 75 | 25 |
Bedrijfstak | ||
nijverheid | 66 | 34 |
bouw | 75 | 25 |
handel, vervoer en horeca | 53 | 47 |
informatie en communicatie | 70 | 30 |
zakelijke dienstverlening | 57 | 43 |
onroerend goed en reparatie | 48 | 52 |
Analyse
De volgende analyses zijn uitgevoerd om te kijken of de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke ondernemers statistisch significant zijn en of er een structureel verschil bestaat als er gecorrigeerd wordt voor de kenmerken: sector en grootteklasse van het bedrijf en de herkomst en leeftijd van de ondernemer.
- Een covariantieanalyse (ANCOVA) met als afhankelijke variabele één van de genoemde indicatoren en sector en grootteklasse van het bedrijf en herkomst en leeftijd van de ondernemer als covariaten;
- Een logistische regressie met als afhankelijke variabele dummyvarianten van de genoemde indicatoren, een geslachtsdummy als onafhankelijke variabele en sector en grootteklasse van het bedrijf en herkomst en leeftijd van de ondernemer als covariaten. De geschatte coëfficiënt op de geslachtsdummy geeft aan hoeveel groter/kleiner de relatieve kansverhouding is dat een vrouwelijke ondernemer behoefte heeft aan, of toegang heeft tot, externe financiering dan een mannelijke ondernemer - en of dit verschil statistisch significant is.
Omdat de afhankelijke variabele een dummyvariabele moet zijn, worden de categorische variabelen (reden geen financieringsbehoefte, financieringsvormen, wijze van oriënteren) omgezet naar dummyvariabelen per categorie. Er wordt dan ook steeds een logistische regressie per categorie apart geschat, mits het aantal waarnemingen voor de betreffende categorie voldoende is. - Een lineaire regressie met als afhankelijke variabele de hoogte van de vaste rente, een geslachtsdummy als onafhankelijke variabele en sector en grootteklasse van het bedrijf en herkomst en leeftijd van de ondernemer als covariaten. De geschatte coëfficiënt op de geslachtsdummy geeft aan hoeveel hoger/lager de vaste rente is die vrouwelijke ondernemers moeten betalen ten opzichte van mannelijke ondernemers en of dit verschil statistisch significant is.
III. Begrippen
Achtergestelde lening - Een kredietvorm die kenmerken van vreemd en eigen vermogen combineert. In het geval van faillissement wordt de crediteur bij uitbetaling achtergesteld op de andere kredietverstrekkers. De verstrekker van een achtergestelde lening heeft nog wel voorrang op houders van obligaties of aandelen.
Asset-based finance - Financiering op basis van een onderpand, zoals debiteuren, machines of auto’s. Omdat het door het onderpand zekerheden met zich meebrengt, is deze vorm interessant voor zowel de financier als het bedrijf in kwestie.
Bedrijfseenheid - De feitelijke transactor in het productieproces gekenmerkt door zelfstandigheid ten aanzien van de beslissingen over dat proces en door het aanbieden van zijn producten aan derden.
Bedrijfsobligaties - Bij een bedrijfsobligatie schrijft een bedrijf, met behulp van een bank of andere bemiddelaar, een lening uit waar beleggers op intekenen. Die lening wordt opgeknipt in verhandelbare coupures en er worden afspraken gemaakt over de looptijd, rente en aflossing. Zo'n obligatie krijgt een notering aan een beurs of kan buiten de beurs om onderhands verhandeld worden, bijvoorbeeld aan de werknemers van het bedrijf.
Business angel – Een business angel is een andere benaming voor een informele durfkapitaalverstrekker, een vermogende particulier (meestal een ex-ondernemer die zijn bedrijf heeft verkocht) die een gedeelte van zijn eigen geld actief investeert in het kapitaal van veelbelovende bedrijven in ruil voor aandelen, een achtergestelde lening of een combinatie van beide.
Business economy - De term ‘business economy’ wordt internationaal het meest gebruikt om het marktgerichte bedrijfsleven af te bakenen. De business economy telt de overheidssector niet mee. Ook de agrarische sector, financiële dienstverlening, onderwijs, zorg, cultuur, sport en recreatie, belangen- en hobbyverenigingen en overige persoonlijke dienstverlening worden niet tot de business economy gerekend. De business economy is dus een deel van alle economische activiteiten en beslaat de SBI-codes B tot en met N en 95, exclusief K.
Crowdfunding - Bij crowdfunding wordt financiering opgehaald bij een grote groep donateurs of investeerders. Een belangrijk voordeel is dat geldvragers zelf de voorwaarden kunnen bepalen. Zo beslissen ze zelf welke financieringsvorm ze gebruiken en wat de tegenprestatie zal zijn.
Digitalisering - Aanpassen van het bedrijf aan door digitalisering veranderende markt. Digitalisering gaat over de structurele verandering van de economie en maatschappij door mensen en bedrijven die steeds meer van digitale technologie gebruik maken.
Direct lending - Vorm van ondernemingsfinanciering, waarbij niet bancaire geldverstrekkers rechtstreeks leningen verstrekken aan bedrijven. In de praktijk werken soms meerdere geldverstrekkers samen die tezamen geld investeren in een fonds dat als financier optreedt voor ondernemers.
Dochterbedrijf - Een zelfstandige juridische eenheid binnen een concern.
Durfkapitaal – Vorm van ondernemingsfinanciering, ook wel aangeduid wordt als venture capital, dat verstrekt wordt aan een onderneming die een meer dan gemiddeld risico loopt.
Equipment lease - Lease is een vorm van kredietverstrekking waarbij de verstrekker een goed koopt en deze gedurende een overeengekomen termijn en tegen een vergoeding ter beschikking stelt aan het bedrijf. Bij equipment lease gaat het om objecten anders dan auto’s, zoals kranen, grondverzetmachines, industriële machines, koffieapparaten, kopieermachines, computers en ICT-oplossingen.
Externe financiering - Alle financiering die van buiten de onderneming aangetrokken wordt. Een combinatie van vreemd vermogen en extern eigen vermogen. Voorbeelden van extern eigen vermogen zijn aandelenuitgifte, geld van informele investeerders of private equity. Intern eigen vermogen behoort niet tot externe financiering. Ingehouden winsten en eigen inleg door de ondernemer behoren dus niet tot dit begrip.
Factoring - Dit is een vorm van debiteurenfinanciering of voorraadfinanciering. Hierbij draagt de ondernemer de facturatie over aan een extern bedrijf dat zorg voor de facturering, de debiteurenadministratie en de incassering van de debiteuren. Het externe bedrijf ontvangt in ruil meestal een percentage van de omzet, maar draagt ook het risico over de schulden.
Grootbedrijf - Tot het grootbedrijf behoren ondernemingen met ten minste 250 werkzame personen. Deze grootteklasse komt voor in de monitor als benchmark maar behoort niet tot het mkb.
Informele investeerders - Onder informele investeerders worden vrienden, familie, collega’s en andere bekenden verstaan. Ze verschillen onder meer van business angels omdat zij niet actief betrokken blijven bij de bedrijfsvoering.
Innovatief bedrijf - Ondernemingen die doen aan product-, proces-, marketing- en organisatorische vernieuwingen of sterke verbeteringen.
Ketenmacht - Beperkende voorwaarden vanuit afnemers. Dit kan zich uiten in langere betaaltermijnen of aanvullende voorwaarden.
Kleinbedrijf - Tot het kleinbedrijf behoren ondernemingen met tenminste 10 en minder dan 50 werkzame personen.
Kredietunies - Een kredietunie is een coöperatieve kredietvereniging zonder winstoogmerk waarin ondernemers zich per regio of per branche organiseren om elkaar geld te lenen. Het is als non-bancair alternatief voor bankfinanciering ontstaan, wordt door de politiek gedragen en is voornamelijk een fenomeen in de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Engeland.
Liquiditeit - De verhouding van de vlottende activa tot het kortlopend vreemd vermogen wordt ook wel de current ratio genoemd. Het is een maatstaf van hoe goed bedrijven in staat zijn om aan hun verplichtingen op korte termijn te voldoen.
Leverancierskrediet - Wanneer een onderneming goederen of diensten afneemt en die niet direct betaalt, ontvangt deze in feite een vorm van krediet van de leverancier. De niet-betaalde rekening is de financiering.
Management Buy-Out - Van een management buy-out (MBO) is sprake wanneer het management van een bedrijf de activa en middelen overneemt.
Microbedrijf - De kleinste grootteklasse binnen het mkb. Tot het microbedrijf behoren ondernemingen met minder dan 10 werkzame personen. In de Financieringsmonitor wordt daarnaast een ondergrens gehanteerd van 2 werkzame personen.
Middenbedrijf - Tot het kleinbedrijf behoren ondernemingen met tenminste 50 en minder dan 250 werkzame personen.
Midden- en kleinbedrijf - Tot het mkb behoren ondernemingen met minder dan 250 werkzame personen. In de Financieringsmonitor wordt daarnaast een ondergrens gehanteerd van 2 werkzame personen. De bedrijfsgrootte is bepaald op het niveau van de individuele bedrijfseenheid en niet het gehele concern. Binnen het mkb wordt een onderverdeling gemaakt naar drie onderliggende grootteklassen: het microbedrijf, het kleinbedrijf en het middenbedrijf. Het grootbedrijf, dat ook voorkomt in de monitor, behoort niet tot het mkb.
Mkb-beurs - Een platform waarbij beleggers rechtstreeks kunnen investeren in mkb bedrijven. Dat kan in de vorm van (certificaten van) aandelen en obligaties (leningen). De (certificaten van) aandelen en de obligaties zijn verhandelbaar.
Onderhandse lening - Een geldlening zonder tussenkomst van een bank, bijvoorbeeld bij familie of vrienden. Rente en afspraken worden wel vastgelegd in een contract.
Ondernemingengroep - De eenheid die feitelijk optreedt als financiële transactor. De ondernemingengroep (OG) wordt gedefinieerd als de meest omvattende verzameling van in Nederland gevestigde juridische eenheden waarover zeggenschap kan worden uitgeoefend en die homogeen is naar institutionele sector. De ondernemingengroep is de statistische eenheid op basis waarvan het financieringsproces in Nederland wordt beschreven. Vooral bij grotere eenheden komt deze feitelijke transactor doorgaans niet overeen met één juridische eenheid, maar is een combinatie van juridische eenheden.
Private equity - Een financieringsvorm waarbij investeerders buiten de aandelenbeurs om financieel in bedrijven participeren. Deze participatiemaatschappijen nemen dan een meerderheids- of een groot minderheidsbelang in een bedrijf. Binnen private equity zijn drie soorten investeringen te onderscheiden: een buy-out, een groei-investering, of een investering in vaak jonge ondernemingen met hoge risico’s, het zogenaamde venture capital.
Rekeningcourant - Doorlopend krediet dat ondernemingen gebruiken voor alledaagse uitgaven en om hun rekeningen te betalen, ook wel bekend als een betaalrekening.
Rentabiliteit eigen vermogen - De rentabiliteit op het eigen vermogen is de verhouding tussen de nettowinst (het resultaat ná belastingen) en het eigen vermogen. Het is een indicator van het rendement op het vermogen dat door aandeelhouders geïnvesteerd is.
Rentabiliteit totaal vermogen - De rentabiliteit op het totaal vermogen is de verhouding tussen het resultaat uit de normale bedrijfsvoering (het resultaat vóór belastingen) en het totale vermogen.
Solvabiliteit - Het aandeel van het eigen vermogen in het balanstotaal. De solvabiliteit is een indicator die gebruikt wordt om de financiële positie van ondernemingen te meten. Het geeft een indicatie van de mate waarin zij in staat zijn te voldoen aan verplichtingen op langere termijn. Een hogere solvabiliteit duidt op een financieel gezonder bedrijf.
Startup - Een startende onderneming met een vernieuwend, schaalbaar idee rondom een nieuwe technologie.
Stratum - Een combinatie van bedrijfskenmerken waardoor bedrijven in de populatie en in de steekproef van de enquête aan hokjes toe te kennen zijn. In de Financieringsmonitor wordt gewerkt met 54 driedimensionale strata door bedrijfstak, grootteklasse en leeftijd te combineren.
Venture capital - Een vorm van private equity waarbij het specifiek om investeringen in vaak jonge ondernemingen met hoge risico’s gaat.
Werkzame persoon - Persoon die een baan heeft bij een in Nederland gevestigd bedrijf of bij een particulier huishouden in Nederland. Tot de werkzame personen behoren alle personen die betaalde arbeid verrichten, ook al is het maar voor één of enkele uren per week. Zij kunnen worden onderscheiden in werknemers en zelfstandigen.
IV. Afkortingen
ABR Algemeen Bedrijven Register
Bbp Bruto binnenlands product
BDK Bedrijfsdemografisch Kader
BEID Bedrijfseenheid
BMKB Borgstelling Mkb Kredieten
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek
CPB Centraal Planbureau
Dga Directeur-grootaandeelhouder
DNB De Nederlandsche Bank
DRT Directe Ramingen Totaal
ECB Europese Centrale Bank
EZK Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
FAAN Factoring & Asset-based finance Association Netherlands
ICT Informatie- en Communicatie Technologie
Mkb Midden- en Kleinbedrijf
MFI Monetaire Financiële Instelling
NFO Statistiek Financiën Niet-Financiële Ondernemingen
NVB Nederlandse Vereniging van Banken
NVL Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen
Nv Naamloze vennootschap
NVP Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen
OG Ondernemingengroep
REV Rentabiliteit eigen vermogen
RTV Rentabiliteit totaal vermogen
SAFE Survey on the Access to Finance of Enterprises
SBI Standaard Bedrijfsindeling
SZO Satelliet Zelfstandige Ondernemingen
Vof Vennootschap onder firma
Wp Werkzame personen
Zmp Zelfstandigen met personeel
Zzp Zelfstandigen zonder personeel
21) Ook na samenvoegen van respons uit vier jaargangen en keuzes die ten aanzien van de gemengde teams gemaakt zijn, blijven de mogelijkheden om uitspraken te doen over zaken als financieringsvorm en financieringsdoel beperkt.