Financieringsmonitor 2021

Over deze publicatie

De Financieringsmonitor verschaft inzicht in de mate waarin het mkb behoefte heeft aan financiering voor haar bedrijfsvoering en hoe succesvol die zoektocht naar externe middelen is. Met een enquête onder 4 900 ondernemingen is de gehele zoektocht naar financiering in beeld gebracht: van behoefte tot aan uitkomst. Ook de impact van kansen en belemmeringen die bedrijven ervaren in de bedrijfsvoering en de zoektocht naar financiering door de gevolgen van het coronavirus is waar mogelijk onderzocht.
Dit is de vierde editie van de monitor uitgevoerd door het CBS. De uitkomsten gelden voor het mkb in de business economy in het jaar dat loopt van juli 2020 tot juli 2021. Daarnaast bevat de Financieringsmonitor een schets van recente ontwikkelingen op de Nederlandse financieringsmarkt voor acht vormen van financiering: bancair krediet, crowdfunding, direct lending, factoring, kredietunies, leasing, mkb-beurs en private equity.
Bekostigd door: ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Erratum 28-10-2022

Ondanks de zorgvuldigheid waarmee deze publicatie is samengesteld, is er toch achteraf
een onvolkomenheid geconstateerd. Onze excuses hiervoor. 

In de longread is de volgende tekst aangepast met de juiste tekst en cijfers:

In hoofdstuk 5 is de tekst over de solvabiliteit en liquiditeit aangepast van bedrijven die wel en niet de financieringsmogelijkheden hebben verkend. De wijziging is ook doorgevoerd op het bijbehorende dashboard.

Samenvatting

De zoektocht naar financiering door het mkb in de business economy (juli 2020 - juli 2021)

De invloed van corona op verschillende momenten in de zoektocht naar financiering (juli 2020 - juli 2021)

Van alle ondernemingen in het mkb in de business economy heeft 19 procent behoefte aan nieuwe externe financiering. Van de groep bedrijven met een financieringsbehoefte zet 86 procent serieuze stappen om de mogelijkheden te verkennen. Van de bedrijven die zich hebben georiënteerd of die al bekend waren met de mogelijkheden, besluit vervolgens 52 procent daadwerkelijk een financieringsaanvraag te doen. Daarvan is 77 procent succesvol. Zij krijgen het aangevraagde bedrag geheel of ten dele. Cijfers uit de Financieringsmonitor 2021 zijn gebaseerd op de periode juli 2020 tot juli 2021. Andere opvallende uitkomsten zijn als volgt:

Behoefte aan financiering licht afgenomen maar niet significant

Ten opzichte van de vorige Financieringsmonitor hebben iets minder bedrijven een externe financieringsbehoefte. Voor het gehele mkb is deze afname niet statistisch significant, maar wel specifiek voor het kleinbedrijf en het middenbedrijf. Deze afname is te zien in alle bedrijfstakken. De financieringsbehoefte is voor zowel jonge als oudere bedrijven afgenomen ten opzichte van vorig jaar. De voornaamste motivatie om geen externe financieringsbehoefte te hebben, is dat bedrijven juist een beroep doen op intern eigen vermogen. Bedrijven die geen financieringsbehoefte hebben, hebben over het algemeen dan ook een hogere solvabiliteit en liquiditeit dan bedrijven die dat wel hebben. Andere veelvoorkomende redenen waarom bedrijven geen externe financieringsbehoefte hebben, zijn dat men geen kansen ziet om te groeien (al dan niet door corona) of dat men onafhankelijk wil blijven van geldschieters.

Vanzelfsprekendheid van bank als eerste oriëntatiekanaal neemt af

Van de ondernemers met een financieringsbehoefte, zet de overgrote meerderheid ook stappen om zich te oriënteren op externe financiering. Net als in voorgaande jaren is de bank het voornaamste kanaal waar bedrijven een beroep op doen om zich te oriënteren op externe financiering: 63 procent stapt direct naar de bank om de mogelijkheden te bespreken. Wel is deze vanzelfsprekendheid van de bank als oriëntatiekanaal opnieuw afgenomen vergeleken met een jaar eerder. Dit proces is al enkele jaren zichtbaar: in 2018 ging meer dan driekwart nog naar de bank voor informatie. Bedrijven in het midden- en kleinbedrijf oriënteren zicht over het algemeen vaker via de bank dan bedrijven in het microbedrijf. Na de bank worden de accountant en financieel adviseur het vaakst als informatiekanaal gebruikt: door iets meer dan de helft van de bedrijven. Verschillende andere oriëntatievormen zijn ten opzichte van vorig jaar licht gegroeid in populariteit: oriëntatie via andere financiers, online en via bekenden.

Weer minder mkb-ondernemers die overgaan tot een financieringsaanvraag

Voor het tweede jaar op rij is binnen het mkb het aandeel bedrijven dat tot een financieringsaanvraag komt, afgenomen. In het grootbedrijf nam het aantal bedrijven dat een aanvraag deed juist toe. De meest voorkomende redenen om na oriëntatie toch geen aanvraag te doen zijn het coronavirus (met name bij micro- en kleinbedrijf) en de al bestaande mogelijkheden om de financieringsbehoefte toch intern te financieren.

Kans op geslaagde financiering neemt nog meer toe met grootte van het bedrijf

Vorig jaar was het al zo dat de kans op een geslaagde financiering toenam met de grootte van het bedrijf. Dit jaar is dat verschil nog verder uitvergroot. Het midden- en grootbedrijf is succesvoller dan vorig jaar in het aanvragen van financiering. Het micro- en kleinbedrijf heeft juist minder vaak succes. Het percentage succesvolle aanvragen is groter bij niet-bancaire dan bij bancaire financiers.

De Financieringsmonitor

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) stelt de Financieringsmonitor samen in opdracht van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). De voorgaande edities zijn in begin 2019, 2020 en 2021 verschenen, dit onderzoeksrapport bevat de uitkomsten van de vierde meting.

De monitor bestaat uit een verkenning van de vraagzijde van de markt voor financiering. Met een digitale enquête onder 10 000 ondernemingen, waarvan er 4 900 respondeerden, is de gehele zoektocht naar financiering in beeld gebracht: van behoefte tot aan uitkomst.

1. Inleiding

Sinds 2018 stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de Financieringsmonitor samen in opdracht van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK)1). Het doel van de monitor is om een overzichtelijk beeld te geven van de Nederlandse markt voor externe financiering voor bedrijven in het midden- en kleinbedrijf (mkb). Hierbij ligt de nadruk op de vraagzijde. Daarvoor wordt de zoektocht naar financiering van ondernemers gevolgd en een schets gegeven van recente ontwikkelingen op de Nederlandse financieringsmarkt. Deze vierde editie van de monitor heeft betrekking op de periode die loopt van 1 juli 2020 tot 1 juli 2021.

De Financieringsmonitor bestaat uit drie onderdelen. De voornaamste uitkomsten worden beschreven in dit onderzoeksrapport dat ook dit jaar als webpublicatie en als pdf-document verschijnt. Het dashboard geeft op interactieve wijze meer detailinformatie. Ten slotte worden de analysedata die voortkomen uit de monitor beschikbaar gesteld aan gebruikers van de microdatafaciliteit van het CBS. Zo kunnen ook anderen de zoektocht naar financiering van het mkb onderzoeken.

1.1 Aanpak

De zoektocht van het mkb naar financiering wordt in deze monitor in beeld gebracht met een digitale enquête waarvoor ongeveer 10 000 ondernemingen zijn benaderd en waar ruim 4 900 respondenten aan mee hebben gedaan2). Dit is een steekproef uit de totale populatie van ruim 295 000 midden- en kleinbedrijven met minimaal 2 werkzame personen in de business economy, aangevuld met grootbedrijf en landbouw om te kunnen benchmarken. De resultaten die op basis van deze steekproef in de monitor worden weergegeven zijn representatief voor de hele populatie, maar zijn dus schattingen van de uitkomsten onder alle bedrijven. Daarom zijn er 95%-betrouwbaarheidsintervallen opgenomen voor de belangrijkste indicatoren.

Vraag en aanbod

Met de zoektocht naar externe financiering wordt een deel van de markt voor financiering in beeld gebracht. Een markt bestaat echter uit vraag én aanbod. De vraag naar financiering vindt zijn oorsprong bij bedrijven. Het aanbod bestaat uit al het geld dat de banken, non-bancaire financiers, institutionele investeerders, private investeerders, betrokken consumenten, en zo verder, uit zouden willen zetten. Deze monitor beperkt zich tot een overzicht van recente ontwikkelingen in het verstrekte aanbod voor acht vormen van financiering: bankkredieten, crowdfunding, equipment lease, factoring, private equity inclusief durfkapitaal, direct lending, de mkb-beurs en kredietunies. Alle data komen uit bronnen buiten het CBS en zijn enkel verzameld als ondersteunende informatie. Het geeft een context waarbinnen de vraag naar financiering gezien moet worden.

Vrouwelijk ondernemerschap

Slechts een beperkt deel van de durfkapitaalinvesteringen vindt zijn weg naar bedrijven van vrouwelijke ondernemers of gemengde teams (TechLeap.NL, 2019). Dat leidt tot vragen over de mate waarin vrouwelijke ondernemers toegang hebben tot bedrijfsfinanciering in brede zin. Net als de vorige edities gaat deze vierde editie van de Financieringsmonitor ook in op de zoektocht van vrouwelijke ondernemers naar financiering.

De gevolgen van het coronavirus

Net als in de vorige editie is de enquête uitgebreid met enkele vragen en antwoordmogelijkheden over de ervaren en verwachte gevolgen van het coronavirus. Het is aannemelijk dat de gevolgen van het coronavirus ook gelden voor de financiering van het mkb in het afgelopen jaar. De extra informatie die dit oplevert, wordt steeds besproken op de relevante plekken binnen de verschillende hoofdstukken van dit rapport.

1.2 Leeswijzer

De rest van de monitor is als volgt opgezet. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van recente ontwikkelingen in bancaire financiering en verschillende vormen van non-bancaire financiering. Hoofdstuk 3 is een leeswijzer voor de hoofdstukken die daarna volgen en voor de zoektocht van bedrijven naar externe financiering. Het gaat in op de interpretatie van uitkomsten voor de zoektocht: de trechterwerking van het zoekproces, de populatie en marges rondom de uitkomsten. Hoofdstuk 4 beschrijft de financieringsbehoefte en hoofdstuk 5 de oriëntatiefase. Hoofdstuk 6 en 7 gaan in op de echte aanvraag van financiering: het proces en de uitkomsten. Vervolgens bespreekt hoofdstuk 8 de resultaten rondom de toekomstige verwachte financieringsbehoefte. Tot slot volgt als bijlage de onderzoeksverantwoording en een bijlage over vrouwelijk ondernemerschap en de toegang tot externe financiering.

1) De vorige Financieringsmonitor is gepubliceerd op de website van het CBS.
2) Het responspercentage komt daardoor uit op 49 procent, net iets lager dan de 51 procent van vorig jaar.

2. Ontwikkelingen op de markt voor bedrijfsfinanciering

Het jaar 2020 stond ook op economisch vlak in het teken van de gevolgen van het coronavirus. De ontwikkeling van het bbp volgde de ontwikkeling van contact-beperkende maatregelen. Door een gezonde uitgangspositie en omvangrijke steunpakketten van de overheid bleven grootschalige liquiditeitstekorten en faillissementen bij bedrijven uit. In 2020 maakte de helft van de bedrijven met 2 of meer werkzame personen gebruik van 1 of meer steunmaatregelen (CBS, 2021b). Problemen in de reële economie bleven zo beperkt en sloegen niet over naar het financiële systeem. Het uitblijven van betalingsproblemen bij bedrijven gecombineerd met het monetair beleid van de ECB zorgt er uiteindelijk voor dat bedrijven blijvend lage rentes betalen op krediet (CPB, 2021c). De kredietverlening aan het mkb is sterk beïnvloed door de coronacrisis en de maatregelen van overheid en financiers om ondernemers daarbij te ondersteunen.

Dit hoofdstuk is bedoeld om de uitkomsten van de Financieringsmonitor in een breder perspectief te plaatsen. Het beschrijft eerst de ontwikkelingen in de economie en daarna de ontwikkelingen op de bancaire en non-bancaire markten voor financiering in 2020 en de eerste helft van 2021. Daar wordt enige duiding aan gegeven met behulp van een niet-uitputtende selectie van recent onderzoek.

2.1 De Nederlandse economie tijdens de coronapandemie

Door contact-beperkende maatregelen kwamen bedrijfstakken zoals horeca, cultuur en recreatie en delen van de dienstverlening vrijwel stil te liggen. Tegelijkertijd waren er ook delen van de economie die welvoeren bij een meer digitaal georganiseerde samenleving, zoals de distributiecentra, voedselproducenten en fabrikanten van medische apparatuur. De eerste helft van 2021 begon met de strengste maatregelen om de coronacrisis te beteugelen tot dan toe, maar eindigde met een steeds verder herstellende economie, versoepelingen en een toenemende vaccinatiegraad.

Het bbp golft mee met de coronacrisis

De gevolgen van de coronapandemie hebben tot een crisis geleid die zorgde voor één van de grootste dalingen van het Nederlandse bbp sinds de Tweede Wereldoorlog. De dynamiek van het bbp beweegt mee met de mate van contact-beperkende maatregelen die getroffen zijn. Het tweede kwartaal van 2020 zag bijvoorbeeld een forse daling in het bbp van 8,5 procent ten opzichte van het voorgaande kwartaal. In het derde kwartaal groeide het bbp juist weer met 7,8 procent. Een harde lockdown inclusief een avondklok ging vervolgens samen met twee kwartalen van krimp. En in het tweede kwartaal van 2021 groeide het bbp juist weer met 3,1 procent ten opzichte van een kwartaal eerder. 

Economisch herstel na een jaar

In de zomer van 2021 stonden veel van de seinen echter weer op groen: het producentenvertrouwen was op recordhoogte door optimisme over de orderportefeuille en de voorraden, in mei lag de industriële productie hoger dan in mei 2019 (CBS, 2021c), de export vertoonde recordgroei in het voorjaar (CBS, 2021d) en het consumentenvertrouwen is terug op het niveau van voor de uitbraak van de coronacrisis (zij het weliswaar nog steeds negatief, CBS, 2021e). Gestoeld op deze ontwikkelingen en een aantrekkende consumptie kan de Nederlandse economie in 2021 en 2022 ieder jaar met ruim 3 tot 4 procent groeien (CPB, 2021a). Deze groei kan lager uitvallen door onzekerheden in de verdere ontwikkelingen van de coronapandemie in het nieuwe jaar, maar ook hoger als Nederlanders hun extra spaargeld versneld omzetten in bestedingen. Andere risico’s zijn de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt en aanhoudende problemen bij internationale aanvoerlijnen en beschikbare voorraden.

Van steun naar herstel

Faillissementen van bedrijven liggen aanzienlijk lager tijdens de coronacrisis: halverwege 2021 zijn het er slechts half zoveel als in de eerste helft van de twee voorgaande jaren. Tegelijkertijd zijn er wel 20 procent meer bedrijven opgeheven in 2020, voornamelijk bestaande uit slechts één werkzame persoon. De faillissementen kunnen een inhaalslag maken wanneer de coronasteunmaatregelen worden afgebouwd en bedrijven liquiditeits- en betalingsproblemen krijgen. Tijdens hun looptijd hebben die maatregelen mogelijk tot het voortbestaan van een groep bedrijven geleid die alsnog later in gevaar komt. Dit zijn bedrijven die er al vóór corona slecht voor stonden en door de maatregelen nog overeind gehouden werden of bedrijven die door de structuurveranderingen in de economie hun levensvatbaarheid recenter hebben verloren (CPB, 2021c).

2.2 Mkb-financiering anders dan anders in coronajaar

De kredietverlening aan het bedrijfsleven sinds de start van de coronacrisis kan niet los gezien worden van de gevolgen van die crisis, de impact op de kredietvraag  en de overheidsmaatregelen om de economie te ondersteunen. Na de start van de coronacrisis in het tweede kwartaal van 2020 is er ten opzichte van datzelfde kwartaal een jaar eerder een terugloop te zien van  nieuwe kredietverlening aan het bedrijfsleven door banken. Naast deze jaar-op-jaar daling was er ook de grootste kwartaal-op-kwartaal daling sinds begin 2016: het bedrag aan nieuwe contracten nam meteen met 15 procent af. In het derde en vierde kwartaal zette die daling voort. Dit kwam enerzijds door een verminderde investeringsbereidheid bij bedrijven (CBS, 2021f, 2021g), maar anderzijds geeft een meerderheid van de banken zelf ook aan voor het eerst na een periode van versoepelingen de acceptatiecriteria weer te hebben aangescherpt (DNB, 2021d). Zij waken voor het opbouwen van risico’s in hun portefeuille, omdat de kans dat bedrijven niet in staat zijn om hun krediet terug te betalen ook toenam.

2.2.1 Nieuwe contracten kredietverlening aan niet-financiële ondernemingen, 2010-20211)
jaarkwartaal<= 0,25 mln euro (mld euro)> 0,25 mln en <= 1 mln euro (mld euro)> 1 mln euro (mld euro)
'10II0,50,830,2
'10III1,42,528,8
'10IV1,93,132,6
'11I23,427,8
'11II1,8330,6
'11III1,4333,1
'11IV1,73,230,1
'12I1,73,528,1
'12II1,73,128,8
'12III1,42,926,1
'12IV1,5329,9
'13I1,63,128,9
'13II1,83,227,4
'13III1,52,825,8
'13IV1,73,128,9
'14I1,72,925,2
'14II1,62,925
'14III1,52,724,3
'14IV1,7326,9
'15I1,83,230,7
'15II1,7335,1
'15III1,42,732,5
'15IV1,62,930,2
'16I1,72,525,1
'16II1,52,227,3
'16III1,32,224,6
'16IV1,82,729,7
'17I2,23,426,9
'17II2,23,327,8
'17III1,92,826,1
'17IV23,128,2
'18I1,72,627,7
'18II22,928,8
'18III1,72,626,8
'18IV1,82,829
'19I1,62,825,1
'19II1,62,627
'19III1,52,825,3
'19IV1,62,628,5
'20I1,8330,7
'20II2325,1
'20III1,62,524
'20IV1,62,721,5
'21I1,62,732,9
'21II1,62,726,2
Bron: CBS, DNB (2021), Deposito's en leningen van MFI's aan niet-fnanciële bedrijven, volumes, gecorrigeerd voor breuken.
1)Gegevens over nieuwe contracten vóór het tweede kwartaal van 2010 zijn niet beschikbaar.

De forse stijging van het totale bedrag aan nieuwe contracten met 44 procent in het eerste kwartaal van 2021 was eenmalig en bestond volledig uit nieuwe leningen met een bedrag van 1 miljoen euro of meer die voornamelijk bij het grootbedrijf terecht zijn gekomen. In de uitstaande kredietverlening aan het mkb is slechts een bescheiden stijging van 2 procent zichtbaar na een jaar van continue kleine dalingen van kwartaal op kwartaal, zowel bij de leningen als het rekeningcourant.

2.2.2 Uitstaande kredietverlening aan het mkb, leningen en rekeningcourant, 2013-20211)
jaarkwartaal<= 0,25 mln euro (mld euro)> 0,25 mln en <= 1 mln euro (mld euro)> 1 mln euro (mld euro)
III15,535,793,5
IV15,235,592,7
'14I15,134,991,5
'14II1534,690,8
'14III14,734,188,9
'14IV14,833,586,7
'15I1533,387,7
'15II15,133,287,1
'15III14,83385,3
'15IV14,432,683,4
'16I14,332,380,9
'16II14,132,180,1
'16III13,931,979,9
'16IV13,230,979,9
'17I13,230,979,2
'17II13,830,681,4
'17III13,430,482,2
'17IV13,130,183,3
'18I13,13084,3
'18II13,230,284,3
'18III13,230,184,1
'18IV12,929,884,4
'19I1329,985
'19II12,929,684,6
'19III12,529,783,7
'19IV12,329,283,1
'20I12,329,183,3
'20II1228,782,6
'20III1228,582,1
'20IV11,72881,3
'21I11,327,784,7
Bron: CBS, DNB (2021), Kredietverlening Nederlandse grootbanken aan Nederlands midden- en kleinbedrijf.
1)De bedragen hebben alleen betrekking op de kredietverlening aan het mkb door de drie Nederlandse grootbanken.

Monetair beleid en overheidsbeleid drukken kortstondige rentestijging

De Nederlandse overheid heeft een uitgebreid pakket aan steunmaatregelen opgetuigd om liquiditeitstekorten bij bedrijven te voorkomen met onder andere een vergoeding van de loonkosten bij omzetverlies, tegemoetkomingen in de vaste lasten en uitstel van belastingbetalingen. Bestaande financieringsinstrumenten zijn bovendien verruimd om banken te ondersteunen in hun kredietverlening.

2.2.3 Rentepercentage nieuw afgesloten bankleningen, 2010-2021
jaarkwartaal<= 0,25 mln euro (%)> 0,25 mln en <= 1 mln euro (%)> 1 mln euro (%)
'10II4,133,51,94
'10III4,123,482,09
'10IV4,233,662,46
'11I4,43,792,43
'11II4,714,122,77
'11III4,513,922,71
'11IV4,453,792,73
'12I4,363,592,5
'12II4,263,532,14
'12III4,053,281,86
'12IV3,833,152,08
'13I3,853,181,87
'13II3,893,272,05
'13III4,143,392,02
'13IV4,143,392,07
'14I4,13,382,12
'14II4,053,352,04
'14III3,783,211,91
'14IV3,673,041,74
'15I3,653,051,6
'15II3,573,071,53
'15III3,683,091,52
'15IV3,583,041,46
'16I3,542,861,31
'16II3,472,781,29
'16III3,412,731,2
'16IV3,412,741,29
'17I3,42,731,28
'17II3,32,681,32
'17III3,332,671,29
'17IV3,242,561,31
'18I3,342,581,24
'18II3,372,591,2
'18III3,172,531,22
'18IV3,132,521,28
'19I3,232,551,22
'19II3,082,421,15
'19III2,832,221,13
'19IV2,692,141,3
'20I2,812,181,16
'20II3,022,311,17
'20III2,772,221,17
'20IV2,572,11,55
'21I2,4621,13
'21II2,392,011,17
Bron: CBS, DNB (2021), Deposito's en leningen van MFI's aan niet-financiële bedrijven, rentepercentages.

Dat de kredietverlening niet verder is afgenomen, kan samenhangen met het monetair beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) dat er op gericht is een liquiditeitscrisis te voorkomen. Zo is het  budget voor aankopen van effecten in het Pandemic Emergency Purchasing Programme (PEPP) inmiddels toegenomen tot 1 850 miljard euro en is het programma verlengd tot minstens maart 2022. De rente op bankleningen wordt gedrukt met een speciaal leningenprogramma, de Pandemic Emergency Longer-term Refinancing Operations (PELTRO).

Mede door dit ruime monetaire beleid was de rentepiek die in het tweede kwartaal van 2020 zichtbaar was een kwartaal later alweer verdwenen. Eenzelfde kortstondige piek liet zich bij de grootste leningbedragen opvallend genoeg pas aan het einde van 2020 zien.

Coronacrisis niet overgeslagen naar de financiële economie

De contact-beperkende maatregelen die door de overheid zijn getroffen om de gevolgen van het coronavirus een halt toe te roepen, leiden onvermijdelijk tot een veranderde vraag naar goederen en diensten. In sommige bedrijfstakken betekent dit zelfs een volledige vraaguitval. Via kasstroom- en liquiditeitsproblemen en uiteindelijk faillissementen kunnen problemen in de reële economie zo over slaan op de financiële economie als bedrijven niet meer aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen.

Het Nederlandse bedrijfsleven was voor de crisis echter gezond. Samen met het steunpakket van de overheid heeft dat er voor gezorgd dat de daling in de solvabiliteit en liquiditeitstekorten bij bedrijven in de economie als geheel beperkt bleven, zij het met duidelijke sectorale verschillen (CPB, 2021d en DNB, 2021a). Bovendien hebben de banken uitstel van betaling gegeven: in 2020 kregen 129 000 bedrijven een betalingspauze (NVB, 2021). Grote problemen voor financiers zijn uitgebleven. De kernkapitaalratio’s van Nederlandse banken zijn zelfs gestegen en de liquiditeitsbuffers zijn toegenomen, waardoor negatieve schokken beter opgevangen kunnen worden (CPB, 2021c).

2.3 Pas op de plaats voor non-bancaire financiering na jaren van groei

Jarenlang kenden de belangrijkste vormen van non-bancaire financiering in Nederland consequente groei3). De omvang van crowdfunding nam in zeven jaar tijd met bijna 3 000 procent toe van 14 miljoen euro in 2012 tot 417 miljoen in 2019 (Crowdfundingcijfers.nl, 2021). Investeringen in bedrijven vanuit durfkapitaal en private equity werden bijna vier keer zo groot in diezelfde periode en de omvang van objectfinancieringsvormen equipment lease en factoring verdubbelde. Hoewel de absolute omvang van deze financieringsvormen nog achterblijft bij de klassieke bancaire financiering, was er sprake van een duidelijke en consequente trend omhoog. In 2020 stokte deze groei voor het eerst door de gevolgen van het coronavirus.

Groei van objectfinanciering hapert in coronajaar

Leasing van auto’s en bedrijfsmiddelen is na bankleningen de vaakst gebruikte financieringsvorm in Nederland (CBS, 2021a) en wordt hier bovendien veel vaker gebruikt om investeringen te financieren dan in de meeste Europese landen (EIB, 2020). Het leasen van bedrijfsmiddelen zag in 2020 echter de eerste terugval sinds de kredietcrisis, met de grootste dip in het derde kwartaal na een half jaar van continue lagere investeringen door bedrijven. Deze terugval was nog groter bij factoring door de bancaire factoringmaatschappijen waar de funds in use een kwart lager waren dan in het voorgaande jaar door de extra liquiditeiten die de coronamaatregelen van de overheid de bedrijven boden.

Deze dalingen waren ook specifiek zichtbaar bij de non-bancaire aanbieders van leasing en factoring (SMF, 2021). De financiering van kleinere, en voor het mkb relevantere, bedragen via equipment lease (tot 50 000 euro) en factoring (tot 1 miljoen euro) bleef echter wel groeien ondanks de gevolgen van het coronavirus.

2.3.1 Ontwikkelingen non-bancaire financiering, 2019-20201)2)3)
financieringsvorm2019 (mln euro)2020 (mln euro)
equipment
lease
77436631
factoring64734815
private
equity
61686691
durfkapitaal627902
crowd
funding
424417
direct
lending
231213
mkb-beurs2621
kredietunies619
Bron: CBS, Crowdfundingcijfers.nl, FAAN, NVL, NVP, Stichting Mkb Financiering.
1)Deze cijfers hebben betrekking op het gehele bedrijfsleven, mkb plus grootbedrijf. 2)De cijfers over factoring bestaan vooral uit bancaire factoringmaatschappijen. Zij bieden weinig factoring aan het kleinere mkb aan. De cijfers hebben betrekking op de funds in use.
3)Durfkapitaal kan als vorm van private equity beschouwd worden. De cijfers voor private equity in de figuur zijn exclusief durfkapitaal.

Participaties voor het eerst grootste vorm van non-bancaire financiering

Participaties in bedrijven (private equity) bieden een potentieel relatief hoog rendement. Participatiemaatschappijen zijn tijdens de coronacrisis blijven investeren in bedrijven en wisten de groei van afgelopen jaren door te zetten. Daardoor zijn investeringen door private equity in 2020 voor het eerst de grootste non-bancaire financieringsvorm. In de eerste coronamaanden bestonden deze investeringen vooral uit het steunen van bedrijven waarin al geïnvesteerd was, later in het jaar kwamen daar ook steeds meer nieuwe investeringen bij (NVP, 2021a en 2021b). Deze manier van non-bancair financieren is vooral geliefd bij grotere bedrijven (Rabobank, 2021). Maar ook investeringen met risicodragend kapitaal in kleinere bedrijven groeide flink: financiering met durfkapitaal groeide met 44 procent.

Meer financiering van creatieve en maatschappelijke projecten in coronatijd

Met een afname van 2 procent is er in 2020 ongeveer evenveel met crowdfunding gefinancierd als in het jaar ervoor. Die afname is de eerste pas op de plaats sinds 2012. In het eerste jaar met corona investeerde de crowd vooral ánders. Er werd minder geld in bedrijven gestopt en veel meer in maatschappelijke projecten (plus 50 procent) en in creatieve projecten (15 procent) zoals film, muziek en theater: sectoren die bijna volledig stil kwamen te liggen door de contact-beperkende maatregelen.

De non-bancaire weg weer omhoog in 2021

De schok van de coronacrisis heeft de continue groei die veel non-bancaire financieringsvormen in het afgelopen decennium kenden tijdelijk onderbroken. Het totale financieringsbedrag nam daarbij in veel gevallen af, maar het aantal bedrijven dat geholpen werd met kleinere bedragen tot 50 000 euro nam wél toe (SMF, 2021). Sindsdien heeft een aantal non-bancaire vormen de weg naar boven ook weer ingeslagen. De gemiddelde contractwaarde van equipment leasecontracten was in het eerste kwartaal van 2021 bijvoorbeeld duidelijk hoger dan in voorgaande jaren. In de eerste helft van 2021 is al voor 358 miljoen euro met crowdfunding gefinancierd: meer dan in heel 2018 (Crowdfundingcijfers.nl, 2021).

3) De cijfers in deze paragraaf hebben betrekking op niet-bancaire financieringsvormtotalen, voor mkb én grootbedrijf samen.

3. De zoektocht naar financiering

De komende hoofdstukken beschrijven de zoektocht van ondernemers naar externe bedrijfsfinanciering. Deze zoektocht is een proces dat uit verschillende stappen bestaat. Keuzes en afwegingen die bedrijven in iedere stap maken, komen aan bod. Dit hoofdstuk is de leeswijzer tot die zoektocht. Het staat stil bij de manier waarop de rest van de monitor is opgebouwd, bij de onderzoekspopulatie en de verschillende typen bedrijven die worden onderscheiden. Dit hoofdstuk neemt ook al een voorschot op de belangrijkste uitkomsten en sluit af door de beschikbaarheid van externe financiering in perspectief te plaatsen ten opzichte van andere uitdagingen voor de bedrijfsvoering.

3.1 Het aantrekken van financiering als proces

In deze monitor wordt het gehele traject van behoefte tot daadwerkelijk aantrekken van externe financiering beschouwd als een proces dat uit een aantal stappen bestaat. Als eerste is er een mogelijke behoefte aan financiering. Als tweede is er de fase van oriëntatie. Ondernemers met een serieuze behoefte zetten stappen om informatie in te winnen over hun mogelijkheden. Als derde volgt een echte aanvraag als die kansrijk lijkt tijdens de oriëntatie en als vierde is er de uitkomst van de aanvraag. Die vier stappen hebben in deze monitor allemaal betrekking op de periode van 1 juli 2020 tot 1 juli 2021. Tot slot is er nog een vijfde stap: de verwachte behoefte aan financiering in de toekomst. Het gaat dan om de periode 1 juli 2021 tot 1 juli 2022. Dit gehele proces ziet er als volgt uit:

3.1.1

Het gaat in deze monitor steeds om nieuwe, externe financiering. Dat zijn alle vormen van vreemd vermogen en extern eigen vermogen. Voorbeelden van extern eigen vermogen zijn crowdfunding, met aandelen of private equity. Het gaat dus niet om intern eigen vermogen. Dat is financiering uit het bedrijfsresultaat of als een ondernemer beroep doet op zijn of haar eigen middelen.

Steeds specifiekere resultaten verder in het proces

Niet elk bedrijf heeft behoefte aan externe financiering. Niet alle bedrijven met een financieringsbehoefte gaan ook daadwerkelijk op zoek of doen een aanvraag. Er is daarom sprake van een trechterwerking waardoor er in iedere stap minder bedrijven overblijven. In termen van de enquête waar de monitor op gebaseerd is: vragen worden steeds specifieker naarmate het proces van de zoektocht vordert en de steekproef wordt dus steeds kleiner.

Van de onderzoekspopulatie heeft 19 procent een financieringsbehoefte. Van die bedrijven met een financieringsbehoefte verkent 86 procent ook echt de mogelijkheden om financiering aan te trekken. De relevante populatie is in dat geval dus de groep bedrijven met een financieringsbehoefte. Het is ook mogelijk om bedrijven die zich oriënteren te relateren aan de totale populatie. Op deze wijze uitgedrukt, heeft 16 procent van de onderzoekspopulatie zich georiënteerd op financiering. Dat ziet er als volgt uit voor het mkb in de business economy:

Infographic Trechter .st0{fill:#E9E9E9;} .st1{opacity:0.5;fill:none;stroke:#0058B8;stroke-width:0.57;stroke-miterlimit:10;enable-background:new ;} .st2{opacity:0.5;fill:none;stroke:#1C3B6E;stroke-width:2.66;stroke-miterlimit:10;enable-background:new ;} .st3{fill:#FFFFFF;} .st4{fill:#0581A3;} .st5{opacity:0.5;fill:none;stroke:#0581A3;stroke-width:81;stroke-miterlimit:10;enable-background:new ;} .st6{fill:none;stroke:#0581A3;stroke-width:19;stroke-miterlimit:10;} .st7{fill:none;stroke:#1C3B6E;stroke-width:16.34;stroke-miterlimit:10;} .st8{opacity:0.5;fill:none;stroke:#899D0C;stroke-width:9.12;stroke-miterlimit:10;enable-background:new ;} .st9{fill:none;stroke:#899D0C;stroke-width:9.88;stroke-miterlimit:10;} .st10{opacity:0.5;fill:none;stroke:#488225;stroke-width:2.2724;stroke-miterlimit:10;enable-background:new ;} .st11{fill:none;stroke:#488225;stroke-width:7.6076;stroke-miterlimit:10;} .st12{fill:#00A1CD;} .st13{fill:#0058B8;} .st14{fill:#AFCB05;} .st15{fill:#53A31D;} .st16{fill:#1C3B6E;} .st17{fill:#899D0C;} .st18{fill:#488225;} .st19{fill:none;stroke:#0581A3;stroke-width:0.5;stroke-linecap:round;stroke-miterlimit:10;} .st20{fill:none;stroke:#1C3B6E;stroke-width:0.5;stroke-linecap:round;stroke-miterlimit:10;} .st21{fill:none;stroke:#899D0C;stroke-width:0.5;stroke-linecap:round;stroke-miterlimit:10;} .st22{fill:none;stroke:#488225;stroke-width:0.5;stroke-linecap:round;stroke-miterlimit:10;} .st23{fill:#F39200;} .st24{fill:#2059A6;} .st25{fill:#1D1D1B;} .st26{fill:#0A1D23;} .st27{fill:#929292;} .st28{fill:#86BD40;}
 

3.2 Beschrijving onderzoekspopulatie

De hoofdpopulatie van de monitor bestaat uit alle bedrijven in het mkb in de business economy. Het mkb bestaat uit bedrijven met minder dan 250 werkzame personen. Er wordt daarnaast een ondergrens van 2 werkzame personen gehanteerd; zzp’ers behoren dus niet tot de onderzoekspopulatie. De business economy komt ruwweg neer op de marktgerichte bedrijfstakken (dus bijvoorbeeld zonder overheid) en exclusief de landbouw en de financiële dienstverlening . Als er in de monitor uitkomsten genoemd worden zonder verbijzondering (bijvoorbeeld naar grootteklasse) hebben ze altijd betrekking op het gehele mkb in de business economy, vanaf 2 werkzame personen. De populatie van de Financieringsmonitor is bepaald op basis van het Algemeen Bedrijven Register (ABR) met als peilmaand mei 2021. Op dat moment bestond het mkb in de business economy met minstens 2 werkzame personen uit 295 000 bedrijven.

Hoewel de landbouw geen onderdeel vormt van de business economy, zijn er soms toch apart uitkomsten voor deze sector opgenomen. De enquête is namelijk wel in die sector uitgezet om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. De resultaten voor de landbouw zijn echter nooit verwerkt in de totaalcijfers. Hetzelfde geldt voor het grootbedrijf dat is opgenomen als benchmark voor het mkb.

3.3 Interpretatie van resultaten in de monitor

De uitkomsten in de Financieringsmonitor zijn gebaseerd op een steekproef onder 10 000 bedrijven, voor het overgrote deel in de doelpopulatie, aangevuld met bedrijven actief in het grootbedrijf en de landbouw. Dit leidt tot ruim 4 900 respondenten. Door middel van weging en ophoging zijn de uitkomsten representatief voor de gehele populatie. Er vindt weging plaats naar werkgelegenheid.

Marges

In deze monitor wordt regelmatig de vergelijking gemaakt met cijfers uit de vorige editie van de Financieringsmonitor. De uitkomsten zijn schattingen op basis van de steekproef. Er zit een bepaalde onzekerheid rondom die geschatte waarde. Dit zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen waarbinnen de uitkomsten vallen. Dat wil zeggen dat bij herhaling van de enquête de geschatte uitkomst in 95 procent van de gevallen binnen dat interval ligt. Marges zijn in de monitor opgenomen voor de vijf voornaamste indicatoren. Het gaat om het aandeel van het mkb in de business economy…

  1. ... met een financieringsbehoefte;
  2. ... dat vervolgens de mogelijkheden verkend heeft;
  3. ... dat vervolgens een financieringsaanvraag heeft gedaan;
  4. ... naar de uitkomsten na een financieringsaanvraag;
  5. ... dat een financieringsbehoefte verwacht in het komende jaar.

In de betreffende figuren in de volgende hoofdstukken zijn marges met gekleurde staafjes aangegeven. Voor alle andere indicatoren in de monitor is deze detailinformatie niet gegeven. Dat is gedaan met het oog op de leesbaarheid. Ook bevatten veel vragen in de monitor veel antwoordcategorieën of is een vraag alleen gesteld aan een specifieke subpopulatie waardoor het aantal respondenten erg klein wordt. Verschillen tussen jaren en groepen bedrijven op deze indicatoren moeten dan ook voorzichtig geïnterpreteerd worden.

Waar de betrouwbaarheidsmarges van twee groepen bedrijven of van twee jaren elkaar niet overlappen, bestaat een statistisch significant verschil. Zo is er in figuur 4.1.1 bijvoorbeeld een statistisch significant verschil te zien tussen de financieringsbehoefte in 2021 van het microbedrijf ten opzichte van het kleinbedrijf. Vertonen de betrouwbaarheidsmarges wel een overlap, dan toont deze meting geen statistisch significant verschil aan. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de ontwikkeling van de financieringsbehoefte van het gehele mkb ten opzichte van 2020 in diezelfde figuur.

3.4 Uitdagingen voor bedrijven: toegang tot financiering in perspectief

Toegang tot bedrijfsfinanciering kan een belangrijke voorwaarde zijn voor een bedrijf om te investeren en te groeien, maar het is niet de enige uitdaging waar ondernemers dagelijks mee te maken krijgen. Net als in de vorige editie blijkt het coronavirus de grootste belemmering voor het mkb in de business economy: voor bijna de helft van de bedrijven is dat in meer of mindere mate het geval. Bij het grootbedrijf is dat aandeel nu vergelijkbaar, terwijl een jaar eerder twee derde van de grootbedrijven nog belemmeringen ervaarde vanwege het coronavirus. Bedrijven in de sector handel, vervoer en horeca (57 procent) hebben het vaakst last van de gevolgen van het coronavirus voor hun bedrijfsvoering.

3.4.1 Uitdagingen voor de bedrijfsvoering, van helemaal niet belemmerend tot erg belemmerend, voor het mkb en grootbedrijf in de business economy1)
uitdaging-grootteklasseheel belemmerend (%)belemmerend (%)neutraal (%)niet belemmerend (%)helemaal niet belemmerend (%)
concurrentie
mkb418412414
groot32550194
kosten
mkb42940198
groot43941132
vraag
mkb822332314
groot83232217
financiering
mkb69382423
groot27313328
personeel
mkb823361616
groot64040123
digitalisering
mkb18403220
groot11445329
ketenmacht
mkb312412420
groot01246349
regelgeving
mkb824381812
groot42651153
coronavirus
mkb273122148
groot33381792
1) De uitkomsten in deze figuur zijn gebaseerd op alle deelnemers aan de Financieringsmonitor in de business economy, dus ook bedrijven zonder financieringsbehoefte.
 

Naast het coronavirus kampt het mkb vooral met problemen bij het vinden van gekwalificeerd personeel (43 procent) en gestegen kosten (39 procent). Bij het grootbedrijf staat het vinden van gekwalificeerd personeel bovenaan de lijst: 62 procent ziet deze uitdaging als belemmerend. Dit geldt ook voor innovatieve en snelgroeiende bedrijven.

Toegang tot financiering als obstakel

Voor bijna een vijfde van de mkb ondernemers is de toegang tot financiering een belemmering. Dit aandeel is licht gestegen ten op zichtte van de vorige meting, toen was dit nog 16 procent. Hoe kleiner het bedrijf, hoe vaker toegang tot financiering een belemmering vormt. Van het microbedrijf beschouwt 20 procent de toegang tot financiering als (zeer) belemmerend. Bij het midden- en grootbedrijf is dit respectievelijk 9 en 4 procent.

Ook is de toegang tot financiering vaker een belemmering voor bedrijven in de bedrijfstakken handel, vervoer en horeca (22 procent) en landbouw (20 procent). Het zijn verder vooral sociale ondernemingen, innovatieve bedrijven en startups die problemen ondervinden met het aantrekken van financiering. Het gaat hier stuk voor stuk om bedrijven die minder zekerheid over hun toekomst kunnen bieden: ze hebben te maken met onzekere baten of onzekere uitkomsten of hebben een beperkte staat van dienst.

Specifieke uitdagingen en kansen als gevolg van het coronavirus

De negatieve gevolgen van het coronavirus kunnen zich op verschillende manieren uiten. Vooral het doorbetalen van medewerkers en vaste lasten terwijl er minder of geen werk is, komt vaak voor. Binnen het mkb ervaart met name de sector handel, vervoer en horeca deze gevolgen het vaakst. Voor het grootbedrijf zijn deze gevolgen minder vaak belemmerend dan voor het mkb. Bij de vorige meting was dit nog andersom.

Naast uitdagingen kan het coronavirus ook nieuwe kansen creëren voor bedrijven. Over het algemeen zagen weinig bedrijven kansen die echt bevorderend zijn geweest voor hun bedrijfsprestaties. Bedrijven hebben dus vaker belemmeringen ervaren als gevolg van het coronavirus dan dat dit tot nieuwe kansen leidde. Het vaakst (rond de 15 procent) zag het mkb kansen door toegenomen online verkopen, versnelde digitalisering en veranderende vraag van consumenten als bevorderend. Het grootbedrijf zag andere kansen: hier zag meer dan de helft kansen voor versnelde digitalisering en één vijfde van deze groep bedrijven zag mogelijkheden voor lagere kosten van bedrijfsvoering.

4) De exacte afbakening van de business economy is de SBI-codes B t/m N en 95, exclusief K. Zie onderdeel I.1 in de verantwoording.

4. Behoefte aan externe financiering

De financieringsbehoefte in het mkb in de business economy is licht afgenomen. Tussen juli 2020 en juli 2021 had 19 procent van die bedrijven behoefte aan externe financiering. Een jaar eerder was dit nog 22 procent. In elke grootteklasse is deze daling terug te zien. Bedrijven zonder externe financieringsbehoefte financieren liever met intern eigen vermogen.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de eerste stap, behoefte, in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.

figuur4
 

4.1 Behoefte aan externe financiering afgenomen

De behoefte aan externe financiering tussen juli 2020 en juli 2021 is licht afgenomen ten opzichte van het jaar daarvoor. Toen had nog 22 procent van het mkb in de business economy financiering nodig, nu is dat afgenomen naar 19 procent. Deze afname is in elke grootteklasse terug te zien. In de afgelopen jaren was de financieringsbehoefte van het microbedrijf steeds aanzienlijk lager dan in andere grootteklassen (vorig jaar was dit een verschil van ongeveer 9 procentpunt). Wanneer grootteklassen met elkaar vergeleken worden, liggen de aandelen bedrijven met een financieringsbehoefte nu dichter bij elkaar.

4.1.1 Aandeel bedrijven met een externe financieringsbehoefte1)
Land2021 (%)2021, marge (%)2020 (%)2020, marge (%)2019 (%)2019, marge (%)2018 (%)2018, marge (%)
Mkb18,916,3 – 21,522,019,6 – 24,519,617,3 – 21,923,621,0 – 26,3
Bedrijfsgrootte
Micro18,014,9 – 21,120,517,6 – 23,516,613,8 – 19,522,719,4 – 25,9
Klein23,020,2 – 25,928,825,8 – 31,830,227,0 – 33,526,623,6 – 29,6
Midden22,619,1 – 26,129,725,7 – 33,831,427,4 – 35,531,027,0 – 35,0
Groot17,912,7 – 23,029,723,6 – 35,928,722,8 – 34,623,217,4 – 28,9
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges.

Voor het klein- en middenbedrijf is de afname statistisch significant: de betrouwbaarheidsmarges van 2020 en 2021 overlappen elkaar niet. Voor deze grootteklassen is er dus sprake van een ontwikkeling. Voor de andere grootteklassen en het gehele mkb zijn de veranderingen in financieringsbehoefte niet statistisch significant. Dit betekent dat er geen sprake hoeft te zijn van een ontwikkeling, maar dat dit ook een uiting kan zijn van de toevalskans die nu eenmaal in iedere steekproef zit.

De afname in behoefte is terug te zien in elke bedrijfstak en is het grootst in de sectoren zakelijke dienstverlening en onroerend goed en reparatie. Bedrijven in de sectoren handel, vervoer en horeca en nijverheid hebben het vaakst een financieringsbehoefte: respectievelijk 24 en 22 procent had behoefte aan nieuwe externe financiering. Bij de sector handel, vervoer en horeca is dit mogelijk een direct gevolg van de contact-beperkende maatregelen vanwege het coronavirus. Volgens CBS (2021g) had de sector horeca de grootste behoefte aan extern vermogen om aan hun betalingsverplichtingen veroorzaakt door de coronacrisis te kunnen voldoen. CBS (2021h) laat daarnaast zien dat export en import in de industrie (de sector nijverheid bestaat grotendeels uit bedrijven in de industrie) substantieel is afgenomen in 2020 ten opzichte van een jaar daarvoor. Dit kan mogelijk verklaren waarom de behoefte in deze sectoren hoger is dan in andere sectoren.

Ook de financieringsbehoefte van zowel jonge als oude bedrijven is ten opzichte van de vorige meting afgenomen. Wel is het aandeel jonge bedrijven (jonger dan 5 jaar) met een behoefte aan nieuwe externe financiering nog steeds hoger dan het aandeel bij oude bedrijven.

Snelle groeiers (33 procent), sociale ondernemingen (28 procent) en innovatieve bedrijven (26 procent) kunnen nieuwe externe financiering het vaakst gebruiken. Zij hebben externe middelen nodig om groei te faciliteren of beschikken over een kleinere financiële buffer of kennen onzekerheid over toekomstige kasstromen waardoor externe financiering eerder nodig is. Dochterbedrijven (12 procent) hebben juist het minst vaak behoefte aan extern geld. Dit type bedrijven heeft makkelijker toegang tot interne middelen binnen het concern. Ook hier is bij elk type onderneming een afname in de financieringsbehoefte te zien ten opzichte van de vorige meting. Verschillen in financieringsbehoefte zijn ook terug te zien bij de verschillende levensfasen van bedrijven. Net als vorig jaar hebben bedrijven in de overlevingsfase (44 procent), bedrijven die aan het opschalen zijn (30 procent) of in de uitbreidingsfase (27 procent) zitten het vaakst behoefte aan nieuwe externe middelen.

De financieringsbehoefte hangt, naast verschillen in grootteklasse, sector, type onderneming en levensfase, ook samen met de financiële positie van het bedrijf. Bedrijven zónder die behoefte hebben een hogere solvabiliteit en liquiditeit dan bedrijven met een financieringsbehoefte. Ze hebben dus respectievelijk meer eigen vermogen op de balans staan en een gezondere verhouding tussen de vlottende activa en het kort vreemd vermogen. Beide verschillen zijn statistisch significant. Hogere liquiditeit en solvabiliteit biedt bedrijven de mogelijkheid te financieren vanuit eigen middelen op zowel de korte als de lange termijn.

4.1.2a Mediane solvabiliteit naar financieringsbehoefte, 20191)
behoefteSolvabiliteit (%)
Wel financieringsbehoefte28,5
Geen financieringsbehoefte52,8
Bron: CBS, Financieringsmonitor, NFO en SZO.
1)De mediane solvabiliteit is berekend op basis van gewinsorised data.

4.1.2b Mediane liquiditeit naar financieringsbehoefte, 20191)
behoefteLiquiditeit (ratio vlottende activa /
kort vreemd vermogen)
Wel financieringsbehoefte1,49
Geen financieringsbehoefte2,60
Bron: CBS, Financieringsmonitor, NFO en SZO.
1)De mediane liquiditeit is berekend op basis van gewinsorised data.

Een aanvullende analyse is uitgevoerd naar de ontwikkeling van fte in het mkb over de afgelopen jaren. Hiervoor is de ontwikkeling in het aantal fte ten opzichte van het voorgaande jaar bekeken op twee momenten: in mei 2020 en in mei 2021. De mediane ontwikkeling van bedrijven zonder financieringsbehoefte is stabiel (index is 100): de mediane fte zijn beide periodes gelijk gebleven. Bij de bedrijven met een financieringsbehoefte zien we daarentegen een ander patroon. Het mediane bedrijf zag in de eerste periode (2020 ten opzichte van 2019) een daling in het aantal fte, terwijl in de tweede onderzochte periode het aantal fte is gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar. Bedrijven met een financieringsbehoefte kennen meer schommelingen in het aantal fte dat in dienst is, wat een mogelijke aanleiding zou kunnen zijn voor hun externe financieringsbehoefte.

4.1.3 Mediane ontwikkeling in fte
 Ontwikkeling fte 2019/2020Ontwikkeling fte 2020/2021
Wel financieringsbehoefte98,34104,56
Geen financieringsbehoefte100100
 

4.2 Bedrijven zonder externe financieringsbehoefte financieren het liefst intern

Van het mkb in de business economy heeft veruit het grootste deel geen externe financieringsbehoefte: 81 procent. Een voorkeur voor financiering met intern eigen vermogen is de voornaamste reden voor deze bedrijven om niet op zoek te gaan naar nieuwe externe financiering. Dit strookt met de hogere solvabiliteit en liquiditeit van deze bedrijven. Met name mkb-bedrijven met meer dan 10 werkzame personen vervullen hun behoefte met intern eigen vermogen (47 procent). Dat eigen vermogen bestaat bij het mkb dan vaak uit ingehouden winsten of reserves en in een derde van de gevallen uit het privévermogen van de ondernemer. Het privévermogen wordt vanzelfsprekend vooral door microbedrijven en jonge bedrijven aangeroepen.

040201
 

Een andere belangrijke reden waarom bedrijven geen behoefte aan nieuwe externe financiering hebben is het uitblijven van groei of zicht daarop. Geen groei kan het gevolg zijn van het coronavirus, maar er kunnen ook andere redenen zijn. Voor elke grootteklasse en bijna alle bedrijfstakken (met uitzondering van landbouw en bouw) ontbrak het groeiperspectief vooral als gevolg van het coronavirus. Voor 20 procent van de jonge bedrijven zonder financieringsbehoefte werd de groei beknot door het coronavirus, bij 9 procent werd de groei door een andere reden beperkt. Bij startups dit was respectievelijk 31 procent en 7 procent.

De groep bedrijven zonder financieringsbehoefte die hun plannen kan financieren door middel van bestaande externe financieringsruimte neemt toe met de grootteklasse van het bedrijf. Voor het grootbedrijf is dit aandeel het hoogst: meer dan een kwart van deze bedrijven geeft aan dat de bestaande externe financieringsruimte voldoende is.

5. Oriëntatie op externe financiering

Net als in voorgaande jaren is de bank het voornaamste kanaal waar bedrijven met een financieringsbehoefte een beroep op doen: 63 procent stapt direct naar de bank om de mogelijkheden te bespreken. Bankleningen worden vervolgens ook door 63 procent van alle bedrijven die zich oriënteren overwogen. Desondanks is deze vanzelfsprekendheid van de bank opnieuw afgenomen vergeleken met een jaar eerder.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de tweede stap in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.

figuur5

5.1 Meeste ondernemers met financieringsbehoefte oriënteren zich

Van het mkb met een financieringsbehoefte oriënteert 86 procent zich ook daadwerkelijk op de financieringsmogelijkheden. Die verkenning bestaat onder andere uit het onderzoeken van bronnen en financieringsvormen die zich het beste lenen voor hun situatie.

Het aandeel mkb-bedrijven dat zich oriënteert is groter dan in voorgaande jaren. Het verschil met 2020 is echter niet significant. Binnen het mkb is de toename vooral te zien in het microbedrijf. Daarnaast is in het grootbedrijf een duidelijke toename te zien ten opzichte van 2020, die bovendien significant is. Maar in vergelijking met 2019 is het aandeel grote bedrijven dat de mogelijkheden verkende ongeveer gelijk. In het grootbedrijf en bij bedrijven die zichzelf typeren als snelgroeiend of sociale onderneming is het aandeel dat bij een financieringsbehoefte de mogelijkheden verkent het grootst; steeds meer dan 95 procent. Van dochtermaatschappijen met een financieringsbehoefte oriënteert slechts twee derde zich daadwerkelijk op financiering.

Bedrijven die de financieringsmogelijkheden hebben verkend, hebben een lagere solvabiliteit en een hogere liquiditeit dan bedrijven die geen verkenning hebben uitgevoerd. Deze verschillen zijn statistisch significant5).

5.1.1 Aandeel bedrijven met een externe financieringsbehoefte dat zich oriënteert op de mogelijkheden1)
Land2021 (%)2021, marge (%)2020 (%)2020, marge (%)2019 (%)2019, marge (%)2018 (%)2018, marge (%)
Mkb85,880,6 – 90,980,375,0 – 85,683,077,7 – 88,381,275,8 – 86,6
Bedrijfsgrootte
Micro84,778,2 – 91,177,370,5 – 84,279,972,2 – 87,778,571,5 – 85,5
Klein89,084,4 – 93,590,887,1 – 94,688,584,5 – 92,488,884,8 – 92,8
Midden91,887,5 – 96,186,580,9 – 92,091,687,8 – 95,493,389,5 – 97,1
Groot95,693,9 – 97,285,276,8 – 93,794,388,6 – 100,086,977,1 – 96,8
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges.

5.2 Oriëntatie via de bank neemt verder af

Van de mkb-bedrijven die de mogelijkheden tot financiering verkennen, oriënteert 63 procent zich via de bank. Daarmee blijft de bank voor bedrijven verreweg het belangrijkste kanaal om informatie in te winnen over financiering. Maar het aandeel dat zich bij de bank oriënteert, neemt wel steeds verder af. Zo oriënteerde in 2018 en 2019 nog 80 procent van het mkb zich via de bank en in 2020 was dat 72 procent. Bij jonge bedrijven is de populariteit van dit kanaal het sterkst afgenomen: van 68 procent vorig jaar naar 49 procent nu. Bedrijven in midden- en kleinbedrijf oriënteren zich over het algemeen vaker via de bank dan bedrijven in het microbedrijf.

5.2.1 Percentage bedrijven dat zich oriënteert via de bank
GrootteklasseMkb in de business economy (%)Microbedrijf (%)Kleinbedrijf (%)Middenbedrijf (%)
201880788683
201980788680
202072688190
202163597783

Bedrijven oriënteren zich vooral via de bank omwille van de veiligheid en vertrouwdheid. De relatie met de huisbank, de bekendheid met bankleningen als financieringsvorm en de betrouwbaarheid daarvan zijn de belangrijkste redenen om naar de mogelijkheden via de bank te blijven kijken. Het belang van betrouwbaarheid is zelfs duidelijk in belang toegenomen vergeleken met vorig jaar.

De redenen om zich op de bank te richten verschillen per groep bedrijven. Zo oriënteren micro- en kleine bedrijven zich vooral op aanraden van hun accountant op de bank. In de sectoren onroerend goed en reparatie zijn de kosten relatief vaak een overweging om voor oriëntatie via de bank te kiezen. Bijna de helft van de landbouwbedrijven die kiest voor de bank, doet dat omdat de bank het onderpand al in handen heeft.

Andere oriëntatiekanalen

Bedrijven kunnen zich via meerdere kanalen tegelijk oriënteren. Naast oriëntatie via de bank, verkennen ook veel bedrijven de mogelijkheden tot financiering via de accountant. Ongeveer 40 procent van de mkb-bedrijven binnen de business economy die zich oriënteren, gebruikt deze mogelijkheid.

De afname van het percentage bedrijven dat zich via de bank oriënteert, vertaalt zich niet naar een toename bij één specifieke andere manier van verkennen. Wel zijn de volgende oriëntatievormen ten opzichte van vorig jaar licht gegroeid in populariteit: oriëntatie via andere financiers, online en via bekenden.

Oriëntatie op financieringsvorm

Bedrijven oriënteren zich vaak op voorhand al op één of meerdere specifieke vormen van financiering. De mogelijkheden van bankleningen worden met 63 procent veruit het vaakst verkend. Deze financieringsvorm wordt op afstand gevolgd door rekeningcourant, informele investeerders en leasing (respectievelijk 33, 27 en 24 procent). Dat bedrijven zich vaak oriënteren op bankleningen en rekeningcourant past bij het feit dat bedrijven zich het vaakst oriënteren via de bank. De populariteit van informele investeerders als financieringsvorm is sinds vorig jaar toegenomen van 19 naar 27 procent.

Binnen het bedrijfsleven bestaan behoorlijke verschillen in populariteit van financieringsvormen. Dit komt wellicht voort uit het feit dat de gewenste financieringsvormen veelal afhankelijk zijn van de financieringsdoelen. Zo oriënteert ongeveer de helft van de bouwbedrijven zich op leasing. Als het gaat om leasing van machines is deze bedrijfstak ook de grootste afnemer6). Bedrijven in de informatie en communicatie zijn dan weer relatief vaak gericht op financiering door business angels. Startups oriënteren zich veel minder vaak dan gemiddeld op bankleningen en zijn veel meer geïnteresseerd in informele investeerders, formeel durfkapitaal en leverancierskrediet.

5.3 Bedrijven die zich niet oriënteren verwachten vaak geen succes

Niet alle bedrijven met een financieringsbehoefte oriënteren zich daadwerkelijk op de mogelijkheden. Daar kunnen zij verschillende redenen voor hebben. Het vaakst is dat omdat bedrijven zich de moeite besparen: ze verwachten niet dat een eventuele aanvraag zal slagen. Dit geldt voor 43 procent van de bedrijven die zich niet oriënteren. Vorig jaar was dat 37 procent. Dit speelt met name bij microbedrijven.

24 procent van de bedrijven binnen het mkb die zich niet oriënteren, laten dit achterwege omdat ze al bekend zijn met de mogelijkheden. Bij alle grootteklassen, met uitzondering van het microbedrijf, is dit zelfs de belangrijkste reden om zich niet te oriënteren. Bij jonge bedrijven lijkt ook onzekerheid en onervarenheid mee te spelen. Zes op de tien jonge bedrijven die wel een financieringsbehoefte heeft, maar zich niet oriënteert, laat dat na omdat men niet verwacht de financiering te krijgen en vier op de tien weet niet waar te zoeken. Bedrijven konden één of meerdere redenen noemen waarom zij zich niet oriënteren.

5) De mediane solvabiliteit van mkb-bedrijven die zich wel oriënteerden is 0,11 tegen 0,26 voor bedrijven die zich niet oriënteerden. De liquiditeit van bedrijven die zich wel oriënteerden is 1,52 tegen 1,19 voor bedrijven die zich niet oriënteerden. Die verschillen zijn statistisch significant op basis van een Mann-Whitney U Test.
6) NVL, 2021b.

6. Aanvraag van externe financiering

Voor het tweede jaar op rij is het aandeel bedrijven dat tot een financieringsaanvraag komt, afgenomen. De meest voorkomende redenen om na oriëntatie toch geen aanvraag te doen zijn het coronavirus en de al bestaande mogelijkheden om de behoefte intern te financieren. Voor het mkb in de business economy is het gevraagde bedrag per aanvraag bijna gelijk aan vorig jaar, al vinden er binnen specifieke groepen bedrijven wel veranderingen plaats in de hoogte van het aangevraagde bedrag.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de derde stap in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De analyses in dit hoofdstuk hebben betrekking op de bedrijven die de mogelijkheden van financiering hebben verkend én de bedrijven die al bekend waren met de mogelijkheden en zich daarom niet nog eens georiënteerd hebben. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.

figuur6

6.1 Weer minder bedrijven die financiering aanvragen

Van de mkb-bedrijven die behoefte hebben aan financiering én zich georiënteerd hebben op de mogelijkheden (of al bekend waren met de mogelijkheden) zet 52 procent ook daadwerkelijk een aanvraag in gang. Vorig jaar was dat 59 procent. Dit verschil is vanwege de betrouwbaarheidsmarges rond de schatting echter niet statistisch significant. Dit is wel het tweede jaar op rij dat er sprake is van een afname in het percentage bedrijven dat een aanvraag doet. Twee jaar geleden deed 69 procent nog een aanvraag na een verkenning. Het verschil met 2019 is wel significant. Wellicht speelt de coronacrisis hier een rol, waardoor bedrijven minder snel een schuld durven aan te gaan.

In het microbedrijf daalt het percentage bedrijven dat een aanvraag doet naar 46 procent. Dat betekent dat meer dan de helft van de microbedrijven die zich georiënteerd heeft of al bekend was met de mogelijkheden, uiteindelijk niet overgaat tot een daadwerkelijke financieringsaanvraag. In het grootbedrijf neemt het percentage bedrijven dat een aanvraag doet juist toe tot 87 procent. Dit is significant meer dan vorig jaar, toen 62 procent van het grootbedrijf een aanvraag deed. Aangezien in het jaar daarvoor 80 procent van het grootbedrijf een aanvraag deed, was er wellicht in 2020 een tijdelijke dip in het grootbedrijf vanwege corona. Er geldt dat hoe groter een bedrijf is, hoe groter de kans is dat dit bedrijf een financieringsaanvraag doet.

6.1.1 Aandeel bedrijven met een externe financieringsbehoefte dat na oriëntatie een aanvraag doet1)
Land2021 (%)2021, marge (%)2020 (%)2020, marge (%)2019 (%)2019, marge (%)2018 (%)2018, marge (%)
Mkb51,743,3 – 60,158,752,8 – 65,668,962,2 – 75,666,459,6 – 73,2
Bedrijfsgrootte
Micro46,435,8 – 56,954,945,8 – 64,163,853,9 – 73,760,551,5 – 69,5
Klein66,659,9 – 73,367,861,8 – 73,876,670,5 – 82,881,576,1 – 86,8
Midden74,867,8 – 81,776,269,7 – 82,683,777,3 – 90,186,281,1 – 91,3
Groot86,776,9 – 96,662,350,7 – 73,980,369,2 – 91,380,367,7 – 92,8
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges.

Bedrijven die een behoefte hebben aan externe financiering staan er in financieel opzicht wat minder gezond voor: hun solvabiliteit en liquiditeit zijn duidelijk lager dan die van bedrijven zonder behoefte. Tussen bedrijven die zich vervolgens al dan niet op de mogelijkheden oriënteren bestaat geen verschil in financiële gezondheid. De bedrijven die na oriëntatie een aanvraag doen, hebben juist weer wél een duidelijk hogere solvabiliteit dan bedrijven die dat niet doen. Het lijkt er op dat de bedrijven die uiteindelijk geen aanvraag doen er in hun oriëntatiefase achter zijn gekomen dat hun aanvraag minder kansrijk zou zijn. Qua liquiditeit verschillen deze groepen dan weer niet van elkaar7).

Corona vaakst genoemde reden om geen financiering aan te vragen

Van de mkb-bedrijven die bekend zijn (geworden) met de mogelijkheden tot financiering, gaat een substantieel deel dus niet over tot een daadwerkelijke aanvraag. De voornaamste reden daarvoor is dat de timing niet goed uitkomt vanwege corona. Dit speelt bij bijna een kwart van de bedrijven die uiteindelijk geen aanvraag deden en voornamelijk in het micro- en kleinbedrijf. Voor oudere bedrijven is corona vaker een reden om geen aanvraag te doen dan voor jongere bedrijven.

Vorig jaar was de mogelijkheid om intern te financieren de belangrijkste reden om niet tot een aanvraag over te gaan. Dit werd toen door één op de drie bedrijven aangegeven, nu slechts in één op de vijf gevallen. Kleinere bedrijven noemen vaker dan grotere bedrijven als reden om geen aanvraag te doen dat het niet het juiste moment is of dat ze verwachten het niet te krijgen. Hoe groter een bedrijf, hoe vaker bedrijven voor dit alternatief kozen. Daarbij is opvallend dat jonge bedrijven deze reden juist vaker noemen dan oudere bedrijven.

Corona zowel aanleiding tot financieringsbehoefte als reden om af te zien van aanvraag

De impact van het coronavirus op het aanvragen van financiering is tweeledig. Van de bedrijven die wel een financieringsbehoefte hadden maar uiteindelijk geen financiering aanvroegen, ontstond bij 44 procent de behoefte vanwege het overbruggen van een moeilijke periode door het coronavirus. Tegelijk ziet, zoals hiervoor genoemd, een substantieel deel van de bedrijven af van een financieringsaanvraag, omdat de timing niet goed is door de coronacrisis. Sommige bedrijven hebben hun financieringsbehoefte vanwege het coronavirus niet vervuld met nieuwe externe financiering, maar wellicht door middel van alternatieve mogelijkheden, zoals de steunmaatregelen van de overheid, het kader van het coronavirus. Denk hierbij aan belastinguitstel of directe steun.

Figuur 6.1.2 toont voor bedrijven die uiteindelijk geen aanvraag deden welke andere redenen dan het coronavirus vaak genoemd werden om zich op financiering te gaan oriënteren. Tussen de verschillende sectoren bestaan ook verschillen in de reden om financiering te vragen. In de bouw is dit relatief vaak vanwege herfinanciering. In de sectoren informatie en communicatie, zakelijke dienstverlening en onroerend goed en reparatie, is niet het coronavirus, maar uitbreiding van het bedrijf de meest voorkomende aanleiding voor financieringsbehoefte. Bedrijven die geen aanvraag deden hebben vaker herfinanciering als doel dan bedrijven die wel een aanvraag deden.

6.1.2 Beoogd financieringsdoel van bedrijven die geen aanvraag doen
Financieringsdoel% (%)
Overbrugging, corona44
Voorraden en werkkapitaal33
Uitbreiding26
Vernieuwing22
Onroerend goed15
Herfinanciering10
Wagenpark7
Personeel6
Anders4
Overbrugging, geen corona2
Start bedrijf2
Marketing2

Bedrijven die financiering zochten voor uitbreiding, vernieuwing of om personeel te investeren, deden dat in acht op de tien gevallen om verdere groei of expansie van het bedrijf mogelijk te maken.

6.2 Bedrijven zoeken bijna hetzelfde bedrag als vorig jaar

Van de mkb-bedrijven in de business economy die uiteindelijk wel een aanvraag doen, zet 55 procent deze alleen bij bancaire financiers uit. 34 procent doet dit uitsluitend bij non-bancaire financiers, zoals crowdfunding, informele financiers, participatiemaatschappijen en business angels. De rest van de aanvragen wordt gedaan bij een mix van bancaire en non-bancaire financiers.

Bedrijven zoeken bijna hetzelfde bedrag als vorig jaar

Het bedrag dat het mkb in de business economy aan externe financiering zocht tussen juli 2020 en juli 2021 lag met een mediaan8) van 99 duizend euro op ongeveer hetzelfde niveau als een jaar eerder. Het mediane bedrag lag toen op 100 duizend euro. Micro, klein- en middenbedrijven zochten respectievelijk (het mediane bedrag van) 60 duizend, 300 duizend en 1,5 miljoen euro aan financiering.

Bedrijven in de uitbreidingsfase vragen met een mediaan van 220 duizend euro relatief hoge bedragen aan. Bedrijven in de fase uitbouw of opschalen na start en de fase continuïteit vragen ongeveer hetzelfde bedrag aan als het gehele mkb9).

 
7) De mediane solvabiliteit van mkb-bedrijven die een aanvraag deden is 0,33, tegen 0,19 voor bedrijven geen aanvraag deden. De liquiditeit van bedrijven een aanvraag deden is 1,46, tegen 1,30 voor bedrijven die dat niet deden. De significantie is bepaald op basis van een Mann-Whitney U Test.
8) De mediaan betekent dat de helft van de aanvragers een lager bedrag zocht en de andere helft dus een hoger bedrag.
9) Vanwege een te laag aantal waarnemingen van bedrijven in de andere levensfases, is over die fases geen uitspraak te doen.

7. Uitkomst van de financieringsaanvraag

Dit jaar hebben iets minder bedrijven in het mkb dan vorig jaar succes bij hun financieringsaanvraag. Hiermee wordt de daling van het succespercentage die vorig jaar werd ingezet, voortgezet.  Dit jaar komt het vaker dan in eerdere jaren voor dat een aanvraag wordt afgewezen omdat deze niet zou passen binnen het beleid van de financier.

Van de bedrijven die een financieringsaanvraag hebben gedaan, worden in dit hoofdstuk de uitkomsten van deze aanvraag besproken. Eerst wordt ingegaan op de verschillende mogelijke uitkomsten van de financieringsaanvraag. Vervolgens wordt ingezoomd op bedrijven waarvan de aanvraag (deels) mislukt is. Daarna wordt afgesloten met de bedrijven met een (deels) succesvolle aanvraag. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.

figuur7

7.1 Aantal succesvolle financieringsaanvragen neemt af

Er zijn drie mogelijke uitkomsten voor bedrijven die een financieringsaanvraag gedaan hebben: het aangevraagde bedrag wordt volledig toegekend, het bedrag wordt deels toegekend of het bedrag wordt geheel niet toegekend.

Het percentage bedrijven met een deels of geheel succesvolle aanvraag is in de afgelopen jaren gedaald van 84 procent in 2019, via 79 procent in 2020 naar 77 procent in 202110). Deze afname van succes is vooral te zien in het microbedrijf en in mindere mate in het kleinbedrijf. In het midden- en grootbedrijf is het aantal succesvolle aanvragen juist toegenomen. In het grootbedrijf geeft zelfs 100 procent van de respondenten aan dat het gezochte bedrag succesvol is aangetrokken.

7.1.1 Aandeel bedrijven met een externe financieringsbehoefte dat na oriëntatie een (deels) succesvolle aanvraag doet1)
Land2021 (%)2021, marge (%)2020 (%)2020, marge (%)2019 (%)2019, marge (%)2018 (%)2018, marge (%)
Mkb77,067,4 – 86,579,272,1 – 86,283,977,7 – 90,283,777,6 – 89,9
Bedrijfsgrootte
Micro73,459,9 – 86,877,067,1 – 87,080,970,9 – 91,079,870,7 – 88,8
Klein81,673,9 – 89,382,976,9 – 88,986,481,0 – 91,891,386,9 – 95,7
Midden96,092,5 – 99,488,481,9 – 94,895,892,6 – 99,193,389,6 – 96,9
Groot100,091,1 – 108,992,684,4 – 100,797,992,6 – 103,198,898,0 – 99,7
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges.

De slaagkans verschilt nogal per sector. In de bedrijfstak handel, vervoer en horeca nam de slaagkans af van 81 naar 72 procent ten opzichte van vorig jaar. Mogelijk wordt deze afname veroorzaakt door de onzekerheid waarmee bedrijven in deze sectoren te kampen hadden als gevolg van het coronavirus. Het minst vaak succes hebben bedrijven in de bedrijfstak informatie en communicatie. Daarvan doen slechts zes op de tien bedrijven een (deels) succesvolle aanvraag. In de zakelijke diensten daarentegen hebben negen van de tien aanvragen (gedeeltelijk) succes. Net als in eerdere jaren hebben jongere bedrijven minder vaak succes dan oudere bedrijven. Hier speelt wellicht een beperkter trackrecord een rol.

Aanvragen die gedaan worden bij niet-bancaire financiers worden vaker toegewezen dan aanvragen bij bancaire financiers. Het percentage (deels) succesvolle aanvragen is respectievelijk 87 en 64 procent. Dat betekent niet automatisch dat bancaire financiers strenger zijn; de bedrijven die bij hen financiering aanvragen zijn mogelijk heel anders dan de bedrijven die niet-bancaire financiering aanvragen. De solvabiliteit en de liquiditeit van bedrijven met een (deels) succesvolle verschilt niet significant van die van bedrijven waarvan de aanvraag niet succesvol was.

Aanvragen voor leasing en onderhandse leningen slagen relatief vaak. Ongeveer negen op de tien bedrijven die één van deze financieringsvormen aanvragen, slaagt hier geheel of gedeeltelijk in. Bedrijven die een banklening aanvragen, slagen hier iets minder vaak in dan gemiddeld: in 73 procent van de gevallen. Aanvragen voor rekeningcourant worden relatief vaak afgewezen. Slechts zes op de tien bedrijven slaagt erin om dit succesvol aan te vragen.

7.2 Aanvragen vaker afgewezen vanwege beleid financier

Als een aanvraag niet, of niet geheel, succesvol is, kan dat verschillende oorzaken hebben: in een meerderheid van de gevallen (62 procent) ligt het stuklopen van de aanvraag bij de financier, die de aanvraag (gedeeltelijk) afwijst. In 23 procent van de gevallen wordt de aanvraag door de aanvrager ingetrokken en in 14 procent van de gevallen is nog niet bekend hoe de aanvraag afloopt, omdat deze nog niet afgerond is.

Als een financier de aanvraag (gedeeltelijk) afwijst, wordt daar in veruit de meeste gevallen een toelichting bij gegeven. In bijna de helft van de gevallen wordt aangegeven dat de aanvraag niet binnen het beleid van de financier past. Dit is een forse toename ten opzichte van vorig jaar. Verder gaven financiers in 36 procent van de gevallen aan dat de aanvraag niet (geheel) gehonoreerd werd vanwege bedrijfseconomische redenen. Deze reden wordt minder genoemd dan vorig jaar. De aanvrager heeft dan onvoldoende eigen vermogen of er zijn andere redenen waardoor de ondernemer weinig zekerheden kan bieden.

Als een bedrijf te maken krijgt met een afgewezen financieringsaanvraag, kan het belangrijk zijn dat de afwijzing aanknopingspunten biedt voor een nieuwe aanvraag. Dat is bij 44 procent van de afwijzingen het geval. Bijna een kwart van de afgewezen aanvragen wordt doorverwezen naar een andere financier. In 13 procent van de gevallen wordt na een afwijzing ook daadwerkelijk ergens anders een nieuwe aanvraag ingediend, al dan niet met succes. Het mkb met meer dan 10 werkzame personen zoekt vaker verder na een afwijzing in vergelijking met microbedrijven.

Van het totale bedrag dat door mkb-bedrijven is aangevraagd, maar vervolgens werd afgewezen, was 30 procent bedoeld voor werkkapitaal. Daarnaast was 29 procent van het gezochte bedrag bedoeld voor het overbruggen van de moeilijke periode als gevolg van het coronavirus. Dit doel speelde vaker bij oudere bedrijven dan bij jongere bedrijven. Bij jongere bedrijven waarvan de financiering is afgewezen, was uitbreiding het belangrijkste financieringsdoel.

7.2.1 Percentage (deels) succesvolle aanvragen, naar financieringsdoel
Financieringsdoel% (%)
Wagenpark94
Herfinanciering94
Onroerend goed84
Vernieuwing81
Uitbreiding77
Personeel75
Overbrugging coronaperiode66
Werkkapitaal65

Een (deels) afgewezen financiering kan de plannen van een bedrijf dwarsbomen. Zo kan 45 procent van de bedrijven11) die hiermee te maken krijgt zijn plannen voor een uitbreiding niet uitvoeren. Een ander gevolg dat veel voorkomt is dat een bedrijf geen personeel kan aannemen of opleiden12). Tegelijk heeft een afwijzing voor 42 procent van de bedrijven die hiermee te maken krijgt geen noemenswaardige gevolgen.

7.3 Vaste rente daalt, variabele rente stijgt

Vier op de tien bedrijven met een (deels) succesvolle aanvraag, moeten onderpand bieden. Dat is opvallend omdat in de jaren 2018, 2019 en 2020 meer dan de helft van de bedrijven met een succesvolle aanvraag onderpand moest aanbieden. Bij bancaire financiers moest in 44 procent van de gevallen onderpand geboden worden, bij niet-bancaire financiers was dat 35 procent. In de meeste gevallen bestaat het onderpand uit het bedrijfspand of machines en apparatuur. Ook voorraden en debiteuren worden regelmatig als onderpand aangeboden. Aan het midden- en grootbedrijf wordt het vaakst om onderpand gevraagd. Verder valt op dat jongere bedrijven vaker onderpand moeten bieden dan oudere bedrijven.

De mediaan van de rente die mkb-bedrijven betalen als hun financieringsaanvraag (deels) succesvol is, is 3,1 procent. Dit geldt zowel voor de vaste als de variabele rente. De vaste rente is daarmee iets lager dan vorig jaar, toen dit 3,3 procent was. De variabele rente is juist iets gestegen. Vorig jaar was dit 2,8 procent.

Voor het eerst is ook het onderscheid gemaakt naar de vaste rente van bedrijven die een bancaire of een non-bancaire aanvraag deden13). De mediane vaste rente bij bancaire leningen is 2,6 procent. Dit is lager is dan bij non-bancaire leningen, waar de mediane rente 4,0 procent bedraagt. Dit verschil kan er onder andere mee te maken hebben dat fundingkosten bij banken aanzienlijk lager zijn dan bij andere financiers14).

Bedrijven die vallen onder het microbedrijf betalen een hogere rente dan het mkb als geheel. De mediane rente is voor deze bedrijven 3,9 procent. De hoogte van de mediane rente neemt af wanneer de grootteklasse toeneemt. In de bedrijfstakken onroerend goed en landbouw is de rente lager dan gemiddeld, met een mediaan van respectievelijk 2,1 en 2,4 procent. Een verklaring hiervoor is dat bedrijven in deze sectoren vaker dan gemiddeld onderpand bieden en zo meer zekerheid voor de financier genereren.

Van het totale bedrag dat succesvol door het mkb is aangevraagd, was 23 procent bedoeld als overbrugging van de coronaperiode. Dit doel speelt met name in het micro- en kleinbedrijf. In het midden- en grootbedrijf werd het grootste deel van het verkregen bedrag aangewend voor uitbreiding van het bedrijf. 13 procent van het totale door het mkb succesvol aangevraagde bedrag is bedoeld voor uitbreiding van het wagenpark. Hierbij valt op dat dit vooral in het microbedrijf een belangrijk financieringsdoel is. Bij de niet-succesvolle aanvragen vormde het wagenpark met minder dan 1 procent slechts een beperkt deel van het aangevraagde bedrag.

Voor bedrijven met een succesvolle financieringsaanvraag die geld zochten voor uitbreiding, vernieuwing of personeel is groei het belangrijkste achterliggende doel: 42 procent van het succesvol aangevraagde bedrag. Andere doelen die regelmatig genoemd worden zijn overname of fusie (16 procent), verduurzaming (11 procent) en innovatie (10 procent).

10) Ondanks dat het succespercentage voor het tweede jaar op rij daalt, is deze daling niet significant, ook niet ten opzichte van 2019.
11) Dit cijfer is niet te vergelijken met de bovenstaande alinea over financieringsdoelen, omdat de percentages bij financieringsdoelen gaan over het bedrag, terwijl er bij de gevolgen van afwijzing gepercenteerd wordt over het aantal bedrijven.
12) Bedrijven konden meerdere antwoorden geven op de vraag naar de gevolgen van afwijzing. De percentages tellen dus niet op tot 100.
13) Vanwege te lage aantallen waarnemingen, kan dit onderscheid alleen voor de vaste rente gemaakt worden.
14) ACM, 2015.

8. Verwachte financieringsbehoefte

Het aandeel mkb-bedrijven in de business economy dat een financieringsbehoefte verwacht te hebben in het komende jaar is vergelijkbaar met de vorige meting. In de grootteklassen klein- en middenbedrijf is wel een duidelijke afname te zien. Bij een kwart van het mkb met een verwachte behoefte heeft die behoefte direct te maken met de gevolgen van het coronavirus. Bedrijven die het komende jaar (vanaf juli 2021) externe financiering verwachten nodig te hebben, zijn bovendien vaker negatief over de ontwikkeling van hun liquiditeit in dat jaar en hebben vaker belemmeringen ervaren als gevolg van het coronavirus.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de laatste stap, de financiering in de toekomst, in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.

figuur8

8.1 Verwachte financieringsbehoefte van het mkb gelijk gebleven

In totaal verwacht 13 procent van het mkb in de business economy een financieringsbehoefte te zullen hebben in de periode van 1 juli 2021 tot 1 juli 2022. Dit is vergelijkbaar met de vorige meting: toen was dit 14 procent. Bij die uitsplitsing naar bedrijfsgrootte zijn wel verschillen te zien ten opzichte van de vorige meting. De verwachte financieringsbehoefte is afgenomen in het kleinbedrijf (van 21 procent naar 15 procent) en het middenbedrijf (van 26 procent naar 13 procent). Beide afnames zijn statistisch significant. Bij het grootbedrijf lijkt een toename ten opzichte van de vorige meting te zien, maar deze is niet statistisch significant. Over het algemeen neemt het aandeel bedrijven met een verwachte financieringsbehoefte neemt toe met de bedrijfsgrootte: van 12 procent bij het microbedrijf tot 19 procent bij het grootbedrijf.

8.1.1 Aandeel bedrijven met een verwachte toekomstige externe financieringsbehoefte1)
Land2021 (%)2021, marge (%)2020 (%)2020, marge (%)2019 (%)2019, marge (%)2018 (%)2018, marge (%)
Mkb12,510,3 – 14,714,012,1 – 15,914,712,5 – 16,814,011,9 – 16,1
Bedrijfsgrootte
Micro12,09,4 – 14,712,410,1 – 14,612,59,9 – 15,113,010,4 – 15,6
Klein15,112,7 – 17,520,918,3 – 23,521,919,0 – 24,916,714,2 – 19,3
Midden13,410,7 – 16,226,222,3 – 30,126,822,9 – 30,721,417,9 – 24,9
Groot19,314,0 – 24,716,311,4 – 21,221,616,4 – 26,721,815,9 – 27,8
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges.

Net als in de vorige meting verwachten bedrijven in de sectoren landbouw en nijverheid het vaakst een financieringsbehoefte te hebben in het komende jaar. Ook jongere bedrijven verwachten vaker deze behoefte te hebben dan oudere bedrijven.

Van de bedrijven die een financieringsbehoefte verwachten in het komende jaar denkt 23 procent dit geld nodig te hebben voor doelen die gerelateerd zijn aan het overbruggen van een moeilijke periode vanwege het coronavirus en/of het voldoen aan betalingsverplichtingen als gevolg van het coronavirus.

8.2 Bedrijven met toekomstige financieringsbehoefte verwachten vaker onvoldoende liquiditeit 

Het aandeel bedrijven dat een financieringsbehoefte verwacht in het komende jaar (13 procent) is lager dan het aandeel bedrijven dat behoefte aan nieuwe externe financiering had in de periode 1 juli 2020 tot 1 juli 2021 (19 procent, zie hoofdstuk 4). Van de bedrijven in het mkb dat in deze periode een financieringsbehoefte had, verwacht bijna de helft ook een behoefte in het komende jaar. Bij bedrijven zonder een behoefte in het afgelopen jaar is dit 6 procent.

Bedrijven met en zonder verwachte financieringsbehoefte hebben even vaak positieve verwachtingen over de financiële ontwikkeling van het eigen bedrijf in het komende jaar. Van het mkb mét een verwachte behoefte denkt 63 procent winst te zullen maken in het komende jaar. Dat is precies even veel als bij bedrijven zónder die verwachte behoefte. Het verschil in het aandeel dat uitgaat van een negatief resultaat in het komende jaar is iets groter: dit is 9 procent van de groep met verwachte behoefte versus 5 procent bij de groep zonder.

Met betrekking tot de verwachte liquiditeit zijn wel verschillen te zien tussen beide groepen. Voor de groep zónder verwachte financieringsbehoefte geldt dat 93 procent verwacht in het komende jaar genoeg liquide middelen te hebben om aan korte termijn betalingsverplichtingen te voldoen. Bij bedrijven mét verwachte behoefte is dit slechts 74 procent. Het lijkt er dus op dat bij het mkb dat in het komende jaar een financieringsbehoefte verwacht, dit vaker zal zijn vanuit noodzaak (pull-factor), omdat ze niet genoeg liquide middelen hebben om aan hun verplichtingen te kunnen voldoen.

8.2.1 Aandeel mkb-bedrijven wat voldoende liquide middelen verwacht
 janeeweet niet
Wel verwachte financieringsbehoefte74818
Geen verwachte financieringsbehoefte9316

Over het algemeen hebben bedrijven in het mkb die in zekere mate belemmerd zijn door de gevolgen van het coronavirus bijna vier keer zo vaak een toekomstige financieringsbehoefte (20 procent) dan bedrijven die daar (helemaal) niet door belemmerd worden in hun bedrijfsvoering (5 procent). Deze verschillen zijn statistisch significant. Bij de bedrijven die belemmeringen hebben ervaren door het coronavirus zal vaker sprake zijn van een financieringsbehoefte uit noodzaak.

 

Bijlage A: Vrouwelijke ondernemers en hun zoektocht naar financiering

De zoektocht naar financiering door het mkb in de business economy (juli 2017 - juli 2021)

In iedere stap van de zoektocht (van de behoefte tot daadwerkelijk aantrekken van externe financiering) vallen bedrijven van vrouwen vaker af. Wanneer er een financieringsbehoefte is, slaagt uiteindelijk 41 procent van de vrouwelijke ondernemers geheel of in ieder geval ten dele. Voor mannelijke ondernemers met een financieringsbehoefte is dit 44 procent. Ook wanneer gecorrigeerd wordt voor verschillen in omvang en sector van het bedrijf en de leeftijd en herkomst van de ondernemer blijven er significante verschillen tussen vrouwelijke en mannelijke ondernemers bestaan. In de hele zoektocht naar financiering zijn vrouwelijke ondernemers dus minder actief en uiteindelijk ook minder succesvol.

Deze bijlage beschrijft hoe vrouwelijke ondernemers hun zoektocht naar financiering inrichten en in hoeverre deze verschilt van die van mannelijke ondernemers. Voor het leesgemak wordt steeds gesproken over vrouwelijke ondernemers en mannelijke ondernemers. Eigenlijk gaat het om de vergelijking tussen bedrijven in het mkb die minstens voor de helft uit vrouwelijke ondernemers bestaan in vergelijking met bedrijven in het mkb die merendeels uit mannelijke ondernemers bestaan.

A.1 Vrouwelijke ondernemers minder succesvol in zoektocht naar financiering

Bedrijven in het mkb die minstens voor de helft uit vrouwelijke ondernemers bestaan, gaan minder vaak op zoek naar externe financiering dan mannelijke ondernemers. Deze verschillen zijn ook te zien in alle andere stappen van de zoektocht en ze zijn allemaal statistisch significant. Dat betekent dat - ook na correctie voor verschillen in bedrijfskenmerken - vrouwelijke ondernemers minder actief en uiteindelijk ook minder succesvol zijn op de financieringsmarkt. Van de bedrijven met minstens de helft vrouwelijke ondernemers heeft 20 procent een financieringsbehoefte en hiervan oriënteert 81 procent zich op de mogelijkheden die de externe financieringsmarkt biedt. Dit is minder dan de mannelijke ondernemers, waarbij dit respectievelijk 22 procent en 84 procent is.

Een daadwerkelijke financieringsaanvraag wordt vervolgens ook vaker door mannelijke ondernemers gedaan: 63 procent ten opzichte van 61 procent onder vrouwelijke ondernemers. Vrouwelijke ondernemers vallen in het zoekproces dus eerder af. Als er eenmaal daadwerkelijk een aanvraag is gedaan, blijken aanvragen van vrouwelijke ondernemers minder kansrijk te zijn in vergelijking met die van mannelijke ondernemers. Het verloop van deze zoektocht laat zien dat er een verschil bestaat in de mate waarop deze twee groepen met een financieringsbehoefte er in slagen die financiering succesvol aan te trekken. Bij vrouwelijke ondernemers slaagt uiteindelijk 41 procent, bij mannelijke ondernemers is dat 44 procent17). Mannelijke ondernemers verwachten daarnaast vaker een toekomstige financieringsbehoefte te hebben.

A.1.1 Financieringszoektocht: aandeel bedrijven naar geslacht ondernemer1)2)
cat1mannen (%)vrouwen (%)
financieringsbehoefte*2220
orientatie*8481
financieringsaanvraag*6361
succesvolle aanvraag*8482
toekomstige financieringsbehoefte*1412
1) Gecorrigeerd voor bedrijfskenmerken en leeftijd en herkomst van de ondernemer.
2) * duidt op een statistisch significant verschil tussen mannen en vrouwen.

A.2 Vrouwelijke ondernemers financieren vaker uit privé vermogen

Vrouwelijke ondernemers die geen externe financiering zoeken, laten dit vaker na omdat ze geen groei verwachten of omdat ze onafhankelijk willen zijn van externe financiers. Mannelijke ondernemers geven daarentegen vaker aan dat ze ervoor kiezen om uit intern eigen vermogen of bestaand extern vermogen te financieren. Wanneer ondernemers gebruik maken van intern eigen vermogen bestond dit bij mannen vaker uit ingehouden winsten of reserves en bij vrouwen vaker uit hun privévermogen.

A.2.1 Zoektocht naar externe financiering, kans voor vrouwelijke ondernemers ten opzichte van de kans voor mannelijke ondernemers1)2)3)
cat1Column1
reden geen financieringsbehoefte
geen groei*1,2
intern eigen vermogen*0,8
bestaand extern vermogen*0,8
onafhankelijk*1,4
financiering intern eigen vermogen
inghouden winsten of reserves*0,7
privé vermogen ondernemer*1,8
oriëntatievorm
accountant1
adviseur*1,2
andere financier*0,8
bank*0,6
bekenden1
zelf online1
overwogen financieringsvorm
banklening1
leasing*0,7
rekening courant*1,3
informele inversteerders*1,2
aangevraagde financieringsvorm
banklening1,1
financieringsvoorwaarden
onderpand*0,5
1) Op basis van een logistische regressie. Bij een relatieve kansverhouding van 1 is de kans dat bedrijven van vrouwen de categorie kozen gelijk aan die van mannen. Als de verhouding groter is dan 1, is de categorie vaker gekozen door vrouwen. 2) Gecorrigeerd voor bedrijfskenmerken en leeftijd en herkomst van de ondernemer. 3) * duidt op een significant verschil tussen mannen en vrouwen.

Figuur A.2.1 laat zien dat vrouwen er vaker voor kiezen om zich te informeren over de mogelijkheden voor externe financiering via de financieel adviseur, want die relatieve kansverhouding18) is groter dan 1. Zij kiezen minder vaak voor de bank of een andere financier, want die relatieve kansverhouding is kleiner dan 1. Alle waargenomen verschillen in oriëntatievorm en overwogen financieringsvorm zijn statistisch significant19). Mannen en vrouwen verschillen niet in de mate waarin ze de accountant of bekenden inschakelen bij het verkennen van de mogelijkheden voor externe financiering en ook niet in de mate waarin zij zelf online op zoek gaan. Vrouwelijke en mannelijke ondernemers verschillen daarnaast in het type financieringsvorm dat ze overwegen in de oriëntatiefase. Zo oriënteren vrouwen zich vaker op de financieringsvormen rekeningcourant en informele investeerders. Mannelijke ondernemers overwegen vaker leasing als externe financieringsvorm.

Omdat er nu gegevens van vier jaren worden gebruikt, kan voor het eerst iets gezegd worden over het verschil tussen mannen en vrouwen waar het gaat om de daadwerkelijke financieringsaanvraag. In lijn met de oriëntatiefase is er geen significant verschil tussen mannen en vrouwen in de mate waarin zij een banklening aanvragen. Aan vrouwelijke ondernemers wordt significant minder vaak om onderpand gevraagd dan aan mannelijke ondernemers.

Tot slot betalen vrouwen een mediane vaste rente van 3,2 procent voor hun financiering. Mannen betalen iets meer: 3,4 procent. Deze mediaan is niet gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken. Dit verschil is statistisch significant wanneer we door middel van een regressieanalyse wel corrigeren voor achtergrondkenmerken (leeftijd en herkomst van de ondernemer, bedrijfstak en grootte van het bedrijf).

15) Gezien de beperkte mogelijkheden tot analyses tussen mannelijk en vrouwelijk ondernemerschap is in 2019 gekozen om de respons van 2018 en 2019 samen te voegen. Vorig jaar is de respons van 2020 hieraan toegevoegd en dit jaar die van 2021. Dat heeft de mogelijkheden om meer detail aan te brengen vergroot. Tegelijkertijd beperkt dit de mogelijkheden om ontwikkelingen in beeld te brengen. Het is daarom belangrijk om te realiseren dat uitkomsten van eerdere jaren niet vergelijkbaar zijn met die van dit jaar, vanwege de overlap in respons.
16) Zelfstandigen zonder personeel zijn vaker vrouwen dan zelfstandigen met personeel: van de zzp’ers is 39 procent vrouw en van de zmp’ers is dit 25 procent (2021 tweede kwartaal). Zie StatLine: arbeidsdeelname, kerncijfers.
17) Bij vrouwelijke ondernemers met een externe financieringsbehoefte leidt de combinatie oriëntatie, aanvraag en (deels) succesvol tot 0,81 * 0,61 * 0,82 = 41 procent. Bij mannen is dit 0,84 * 0,63 * 0,84 = 44 procent.
18) De kansverhouding wil zeggen: de kans op een gebeurtenis in verhouding tot de kans dat die gebeurtenis niet plaatsvindt. In dit geval: de kans dat vrouwen zich informeren via de financieel adviseur ten opzichte van de kans dat vrouwen deze oriëntatievorm niet gebruiken. Een relatieve kansverhouding is de kansverhouding van een bepaalde groep (vrouwen) gedeeld door de betreffende kansverhouding van de referentiegroep (mannen). In dit geval: een kansverhouding om zich te oriënteren via een financieel adviseur is voor vrouwelijke ondernemers 1,2 maal groter dan de kansverhouding voor mannelijke ondernemers.
19) Bij vrijwel alle significante resultaten is de overschrijdingskans, de kans dat dergelijke resultaten gevonden worden terwijl er in werkelijkheid geen verschil is tussen vrouwelijk en mannelijk ondernemerschap, gelijk aan 0,000.

Bijlage B: Onderzoeksverantwoording

De onderzoeksverantwoording voor de Financieringsmonitor bestaat uit vier onderdelen:

   I methodologie achter de enquête;
   II methodologie achter het hoofdstuk over vrouwelijk ondernemerschap;
   III begrippen;
   IV afkortingen.

I. Onderzoeksmethode enquête

Cijfers over de manier waarop het bedrijfsleven op zoek gaat naar externe financiering zijn verzameld door middel van een digitale enquête. De enquête is uitgezet onder 9 990 bedrijfseenheden waarvan 49 procent ook daadwerkelijk heeft deelgenomen. De netto steekproef bedraagt 4 900 bedrijfseenheden. De onderzoekspopulatie van de monitor wordt gevormd door het gehele mkb in de business economy met tenminste 2 werkzame personen (zie I.1). Aan de enquête hebben ook grote bedrijven en ondernemingen die actief zijn in de landbouw deelgenomen. Hun uitkomsten maken geen deel uit van de uitkomsten als er alleen totaalcijfers voor het mkb in de business economy worden gepresenteerd, maar vormen wel een benchmark. De verantwoordingsonderdelen I.1 tot en met I.3 gaan nader in op de populatie, stratificatie, weging en onzekerheidsmarges van de enquête.

Bewerkingen

Op de ruwe enquêtedata zijn verschillende bewerkingen uitgevoerd. Zo zijn er controles uitgevoerd op de routing van de vragenlijst om er zeker van te zijn dat vragen alleen zijn beantwoord door respondenten die de vraag ook horen te beantwoorden.

Sommige vragen bevatten een categorie “anders, namelijk…”. De open respons op die categorie is in detail bekeken. Wanneer mogelijk zijn antwoorden toegekend aan gegeven antwoordcategorieën. Zo bleken veel van de open antwoorden bij de financieringsdoelen toch toe te kunnen worden geschreven aan het doel uitbreiding. Soms leverde dit ook nieuwe categorieën op die aanvankelijk niet in de vragenlijst waren opgenomen. Bij de (overwogen) financieringsvormen werden vaak antwoorden gegeven die, ondanks de expliciete vraag naar externe financiering, toch intern eigen vermogen betroffen. Winstinhoudingen en privévermogen werden daar vaak genoemd. Daarom is die categorie alsnog toegevoegd in de weergave van de antwoorden.

Corrigeren voor extreme waarden

De enquête bevat slechts een beperkt aantal kwantitatieve vragen. Het gaat dan om het aantal aanvragen, de omvang van de financieringsaanvraag en het daadwerkelijk aangetrokken bedrag en om de vaste en variabele rentepercentages die betaald zijn op die financiering.

Omdat deze variabelen (de bedragen in het bijzonder) gevoelig zijn voor uitschieters naar boven is winsorising toegepast op 1,5 keer de standaardafwijking boven het gemiddelde. Dat wil zeggen dat iedere waarde boven dat punt is vervangen door de waarde die gelijk is aan 1,5 keer de standaardafwijking boven het gemiddelde. Dat maakt de variabelen beter geschikt voor het berekenen van representatieve rekenkundige gemiddelden. Het heeft geen invloed op de mediaan (de middelste waarde van alle waarnemingen). Deze blijft ongewijzigd, omdat het aantal waarnemingen niet verandert en alleen de extremere waarden worden afgekapt.

I.1 Populatie en stratificatie

De onderzoekspopulatie van de Financieringsmonitor bestaat uit het mkb in de business economy. De business economy bestaat uit het bedrijfsleven met uitzondering van de landbouw en financiële dienstverlening. Het mkb is gedefinieerd als ondernemingen met minder dan 250 werkzame personen. Er wordt een ondergrens van 2 werkzame personen gehanteerd. De onderzoekseenheid is de bedrijfseenheid (BEID) zoals die door het CBS gedefinieerd wordt. De BEID is bepalend voor de bedrijfsgrootte, niet de omvang van het (eventuele) gehele concern.

B.1 Afbakeningen binnen de Financieringsmonitor
BedrijfstakSBIGrootteklasseWpLeeftijdJaren
Business economy mkb
NijverheidB-Emicrobedrijf2-9jong<5
BouwFkleinbedrijf10-49oud5+
Handel, vervoer en horecaG-Imiddenbedrijf50-249
Informatie en communicatieJ
Zakelijke dienstverleningM-N
Onroerend goed en reparatieL, 95
Niet-business economy niet-mkb
LandbouwAgrootbedrijf250+
Bron: CBS.

In de Financieringsmonitor wordt binnen de business economy een onderscheid gemaakt naar zes bedrijfstakken, ingedeeld op basis van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI). De combinatie van de bedrijfstak onroerend goed (L) en de sector reparatie (95) is geen voor de hand liggende. Hier is voor gekozen, omdat de sector reparatie op zichzelf te klein is voor veel uitsplitsingen en dan onderdrukt zou moeten worden in de weergave van de resultaten. Uitkomsten voor de landbouw worden aanvullend gepresenteerd wanneer relevant.

Binnen het mkb worden drie grootteklassen onderscheiden op basis van de werkzame personen (wp). Voor het grootbedrijf worden uitkomsten aanvullend gepresenteerd als benchmark. Uitkomsten zijn ook opgenomen naar twee klassen van bedrijfsleeftijd: jong en oud.

De steekproef van de enquête is disproportioneel gestratificeerd naar drie dimensies: sector (7), grootteklasse (4) en bedrijfsleeftijd (2). Dit leidt in beginsel tot een totaal van 56 strata waarvoor consistente uitkomsten gepresenteerd kunnen worden. Twee strata zijn niet gevuld in de steekproef. Het grootbedrijf in de landbouw, jong en oud, is bewust niet opgenomen in de steekproef. Als cijfers betrekking hebben op de landbouw, is dat namelijk alleen voor het mkb in de landbouw. Als cijfers betrekking hebben op het grootbedrijf, is dat alleen voor de business economy.

Tabel B.2Tabel B.2

Disproportionele stratificatie betekent dat de aandelen van strata in de steekproef niet gelijk zijn aan hun aandelen in de populatie. Zo maakt het microbedrijf 82 procent uit van het mkb in de business economy, maar slechts 29 procent van de uiteindelijke steekproef. De reden is tweeledig. Enerzijds is er efficiëntie: er zijn op deze wijze minder waarnemingen nodig om uitspraken met voldoende betrouwbaarheid te doen. Anderzijds zou een proportionele verdeling er toe leiden dat er in absolute zin bijna geen grote bedrijven in de steekproef zitten.

I.2 Ophoging

De populatie voor de Financieringsmonitor bestond uit 297 275 bedrijfseenheden toen in juni 2021 een steekproef werd getrokken. Uiteindelijk hebben er 4 900 bedrijfseenheden deelgenomen aan de enquête. Door ophoging kunnen op basis van de enquête uitspraken gedaan worden over de gehele onderzoekspopulatie. Elke bedrijfseenheid in de steekproef krijgt een ophooggewicht. Er vindt weging plaats naar werkgelegenheid binnen de strata.

De ophoogfactoren worden berekend per stratum: een driedimensionale combinatie van bedrijfstak, grootteklasse en bedrijfsleeftijd. Omdat de stratificering erg gedetailleerd is, wijken de ophoogfactoren bij weging naar werkgelegenheid en naar het aantal bedrijven weinig van elkaar af. De impact op de hoofduitkomsten ligt in de orde van grootte van enkele tienden van procentpunten.

Insluitgewichten

In eerste instantie worden insluitgewichten berekend. Het insluitgewicht van een bedrijf in stratum h wordt genoteerd met ih. Het insluitgewicht van een respondent is gelijk aan 1 gedeeld door de insluitkans.

De insluitkans van een bedrijf wordt gedefinieerd als de kans dat het bedrijf in de respons voorkomt. De kans dat een bedrijf in de respons voorkomt, is gelijk aan de kans dat een bedrijf in de steekproef voorkomt (aantal in steekproef in stratum gedeeld door het aantal in populatie in stratum), vermenigvuldigd met de kans dat een bedrijf in de respons voorkomt gegeven dat het bedrijf in de steekproef voorkomt (aantal in respons in stratum gedeeld door aantal in steekproef in stratum). In formulevorm:

formule01

met nh de steekproefomvang in stratum h, Nh de populatieomvang in stratum h en rh de responsomvang in stratum h. Merk op dat de insluitgewichten van respondenten in stratum h op deze manier optellen tot de populatieomvang in stratum h. In formulevorm:

formule02

Correctiegewichten

Vervolgens worden de insluitgewichten vermenigvuldigd met correctiegewichten om te komen tot eindgewichten. Het eindgewicht van een bedrijf in stratum h wordt genoteerd met wh

Alle indicatoren in de monitor worden op een hoger niveau bekeken dan op dat van het stratum. Doelvariabelen zoals de financieringsbehoefte en zeker de slaagkans correleren met het economische gewicht van bedrijven. Als proxy voor het economische gewicht van een stratum kan beter het aantal werkzame personen in dat stratum worden gebruikt dan het aantal bedrijven. 

De correctiegewichten worden daarom zodanig bepaald dat het eindgewicht van een bedrijf gelijk is aan het aantal werkzame personen in de populatie van het betreffende stratum gedeeld door het aantal werkzame personen in de respons van het betreffende stratum. In formulevorm:

formule03

met Ah het aantal werkzame personen in de populatie van stratum h en ah het aantal werkzame personen in de respons van stratum h.

Bedrijven in de steekproef tellen na ophoging niet op tot de bedrijvenpopulatie

Merk op dat de eindgewichten van respondenten in stratum h op deze manier niet optellen tot de populatieomvang in stratum h. Dit komt doordat de responsfractie (aandeel respons in populatie) uitgedrukt in bedrijven anders kan zijn dan de fractie uitgedrukt in werkzame personen.

Dat de eindgewichten van respondenten in een stratum niet optellen tot de populatie-omvang in het stratum, is geen probleem als de doelvariabelen worden uitgedrukt in aandelen. Dat is ook het geval in de Financieringsmonitor. Doelvariabelen kunnen dan niet in aantallen bedrijven worden uitgedrukt. Als de berekende eindgewichten niet aan bedrijfseenheden in de respons worden toebedeeld, maar aan alle werkzame personen in de respons, tellen de eindgewichten in stratum h wel op tot het aantal werkzame personen in de populatie van stratum h.

Deze manier van ophoging naar werkgelegenheid wordt ook toegepast in de Survey on the Access to Finance for Enterprises (SAFE), een soort financieringsmonitor voor de hele Europese Unie, van de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Commissie20).

Ten slotte gaat op dat de berekende eindgewichten minimaal gelijk zijn aan 1. Bedrijven die gerespondeerd hebben, tellen na weging dus minimaal voor 1 bedrijfseenheid mee: zichzelf.

I.3 Betrouwbaarheidsintervallen

De enquêtering heeft plaatsgevonden onder een klein deel van de daadwerkelijke populatie. De resultaten die gebaseerd zijn op deze steekproef vertegenwoordigen schattingen van de uitkomsten. Er zit een bepaalde onzekerheid rondom die geschatte waarde. Dit zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen waarbinnen de uitkomsten vallen. Dat wil zeggen dat bij herhaling de geschatte uitkomst in 95 procent van de gevallen binnen dat interval ligt.

Marges zijn te berekenen voor alle indicatoren, maar deze zijn in de monitor uiteindelijk alleen opgenomen voor de vijf voornaamste indicatoren. Het gaat om het aandeel van het mkb in de business economy…

  1. ... met een financieringsbehoefte;
  2. ... dat vervolgens de mogelijkheden verkend heeft;
  3. ... dat vervolgens een financieringsaanvraag heeft gedaan;
  4. ... met een succesvolle financieringsaanvraag;
  5. ... dat een financieringsbehoefte verwacht in het komende jaar.

Iedere indicator leidt tot een fractie voor ieder van de 54 strata. Deze fracties kunnen worden geschat per stratum h maar ook voor combinaties U van strata. Dat speelt bijvoorbeeld bij het schatten van de uitkomsten voor het gehele microbedrijf. Dit is immers een combinatie van 12 strata: 6 bedrijfstakken in 2 leeftijdsklassen. Dit resulteert voor een dergelijke deelpopulatie U in de volgende schattingen van relatieve fracties:

formule04

met uit de respons

formule05

met ophooggewichten wh gelijk aan Ah/ah, nhy het aantal bedrijven in de respons in stratum h met categorie yhi=1 voor enquêtevraag y, en nh het aantal bedrijven in de respons in stratum h. Analoog in de notatie voor enquêtevraag x. De bijbehorende variantie voor doelgroep U is:

formule06

Met als variantie en covariantie voor de doelgroepen U:

formule07

Opgebouwd vanuit de variantie en covariantie van de individuele strata h:

formule08

Analoog in de notatie voor enquêtevraag x. De gebruikte variantieschatter is een eerste-orde linearisatie inclusief eindige-populatie correctie. Hieruit worden 95%-betrouwbaarheidsintervallen berekend waarbij de marge gelijk is aan 1,96*SE met de standaardfout berekend als:

formule09

De betrouwbaarheidsintervallen worden groter naarmate de berekende schatting op minder waarnemingen gebaseerd is en de geschatte ratio dichter bij 50 procent in de buurt komt. In de praktijk betekent dit dat de marges veelal het grootst zijn voor het grootbedrijf en de landbouw. Deze groepen behoren ook niet tot de onderzoekspopulatie en zijn alleen opgenomen als benchmarks.

Aan de hand van de variantie kan bepaald worden of verschillen tussen twee groepen of tussen twee jaren significant zijn. Als uit een statistische test blijkt dat dat de overschrijdingskans (de kans dat een dergelijk verschil wordt gevonden, terwijl er in werkelijkheid geen verschil is)  kleiner is dan 5 procent, dan is er een statistisch significant verschil tussen de twee groepen of tussen de twee jaren die met elkaar worden vergeleken.

I.4 Verrijking

De resultaten uit de enquête zijn verrijkt met gegevens uit andere bedrijvenstatistieken van het CBS. Op die manier is informatie over de rechtsvorm en regio toegevoegd, een reeks samengesteld met jaarlijkse werkgelegenheid (vanaf mei 2013) en kwartaalomzet (vanaf 2014) en de gehele balans en resultatenrekening voor responderende bedrijven die in 2018 al bestonden. Kernindicatoren zoals de solvabiliteit, liquiditeit, rentabiliteit en het aandeel onderpand zijn berekend als maatstaf van de financiële gezondheid van ondernemingen.

Bronnen en peilmomenten

De steekproef voor de enquête is getrokken op basis van de populatie in juni 2021. De ophooggewichten zijn ook op basis van die populatie bepaald. Dezelfde peilmaand geldt voor kenmerken van ondernemingen: bedrijfstak, grootteklasse, bedrijfsleeftijd, regio, en rechtsvorm. Deze kenmerken komen allen uit het Algemeen Bedrijven Register (ABR) en het Bedrijfsdemografisch Kader (BDK) van het CBS.

De jaarlijkse werkgelegenheid is bepaald op basis van de Polisadministratie. De Polisadministratie bevat gegevens van banen in een inkomstenperiode en is gebaseerd op data uit de loonaangiften. Het peilmoment is steeds de maand mei van een jaar. Alle werknemers die in die maand actief waren, worden gerekend tot de werkgelegenheid. Er worden zowel personen geteld als fte. Als een persoon twee banen heeft binnen dezelfde onderneming, telt deze mee als één werknemer, maar in termen van fte als de optelling van de twee bijbehorende fte-factoren. Deze werkgelegenheidscijfers hebben alleen betrekking op werknemers, niet op zelfstandigen die actief zijn bij bedrijven. Als er in deze monitor over werkzame personen wordt gesproken, gaat het wél over werknemers en zelfstandigen, bovendien uitgedrukt in fte.

Omzetcijfers zijn afkomstig uit de Directe Ramingen Totaal (DRT) en vertegenwoordigen de totale omzet per kwartaal van ondernemingen. De cijfers bestaan voor een groot deel uit btw-aangiftecijfers. Ondernemingen die geen btw hoeven te betalen of een ontheffing hebben, komen niet in deze bestanden voor. Dat betekent bijvoorbeeld dat de omzet voor landbouwbedrijven vaak ontbreekt: zij vielen tot begin 2018 onder de landbouwregeling en hoefden geen btw af te dragen over hun agrarische activiteiten.

De financiële indicatoren zijn afkomstig uit twee bronnen. De Statistiek Financiën van Niet-Financiële Ondernemingen (NFO) voor bedrijven mét rechtspersoonlijkheid en de Satelliet Zelfstandige Ondernemers (SZO) voor bedrijven zónder rechtspersoonlijkheid. Die bronnen zijn gecombineerd om zo compleet mogelijk de balans en resultatenrekening van respondenten in beeld te brengen. Beiden zijn (deels) gebaseerd op aangiftegegevens en voor deze monitor daarom niet recenter beschikbaar dan 2019. Gegevens hebben betrekking op dat gehele jaar.

Financiële indicatoren

De balans en resultatenrekening van ondernemingen worden gebruikt om indicatoren te berekenen die hun financiële positie uitdrukken. De primaire bron voor deze cijfers is de NFO. De NFO bevat gegevens op het niveau van het fiscale nummer. De enquête voor de Financieringsmonitor en alle andere gekoppelde data betreffen gegevens op het niveau van de bedrijfseenheid van het CBS. Een bedrijfseenheid kan meerdere fiscale nummers hebben of een fiscaal nummer kan bij meerdere bedrijfseenheden horen. Alleen voor die gevallen waar één fiscaal nummer hoort bij één bedrijfseenheid, zijn de waarden uit de NFO één-op-één overgenomen.

Als die link niet eenduidig bestaat, is de balans en resultatenrekening gebruikt van het gehele concern: de ondernemingengroep (OG). Dat zorgt ervoor dat de balans van een bedrijfseenheid die onderdeel vormt van een groter ondernemingengroep nu groter is. Dit gebeurt vanuit het idee dat het de financiële positie van het gehele concern is die er toe doet bij een financieringsbehoefte en -aanvraag en niet alleen die van de business unit. Er wordt in de monitor bovendien alleen gewerkt met de financiële positie van het concern, uitgedrukt in samenvattende indicatoren.

Gegevens uit de NFO hebben alleen betrekking op bedrijven met rechtspersoonlijkheid. De natuurlijke personen (eenmanszaken, stichtingen, vof) ontbreken dus. Die bedrijven maken een wezenlijk deel uit van de populatie en komen bovendien veelvuldig voor in het microbedrijf. Om ook voor die bedrijven een beeld te krijgen van hun financiële positie is gebruik gemaakt van de SZO. Dit is een statistisch halffabricaat binnen het CBS dat alleen gebruikt wordt als input om statistieken en microdatabestanden te maken. Deze bron wordt ook niet gaafgemaakt en is daardoor van mindere kwaliteit. Er zijn op de koppeling voor de monitor diverse controles uitgevoerd. Waarnemingen die niet aan deze controles voldeden, zijn uitgesloten.

Er zijn vier indicatoren berekend om de financiële gezondheid van deelnemers aan de enquête uit te drukken. De solvabiliteit meet de mate waarin ondernemingen met eigen middelen gefinancierd zijn en ze kunnen voldoen aan betalingsverplichtingen op de lange termijn. De liquiditeit meet de mate waarin bedrijven kunnen voldoen aan verplichtingen op korte termijn. Rentabiliteit op totaal vermogen en op eigen vermogen zijn maatstaven van de winstgevendheid van ondernemingen, gerelateerd aan de ingelegde middelen. De onderpandratio geeft een indicatie van de financiële zekerheden die een onderneming de financier kan bieden. De indicatoren worden als volgt berekend:

  • solvabiliteit = eigen vermogen / balanstotaal
  • liquiditeit = vlottende activa / kortlopend vreemd vermogen
  • rentabiliteit totaal vermogen (RTV) = resultaat uit bedrijfsvoering / balanstotaal
  • rentabiliteit eigen vermogen (REV) = resultaat na belastingen / eigen vermogen
  • onderpand = materiële vaste activa / balanstotaal

Het resultaat na belastingen komt niet voor in de SZO. Daarom wordt in de monitor alleen gewerkt met de rentabiliteit op het totaal vermogen. Die maatstaf is bovendien minder gevoelig voor de hefboomwerking van vreemd vermogen. Bij een gelijk eigen vermogen kan een onderneming veel vreemd vermogen aantrekken en die grotere pot aan geld inzetten om meer winst te behalen. Hogere winst bij een gelijk eigen vermogen zorgt voor een hogere rentabiliteit op dat eigen vermogen. Maar tegelijkertijd wordt er ook veel meer risico genomen en gaat de solvabiliteit omlaag. De rentabiliteit op het totaal vermogen geeft een evenwichtiger beeld. Op de financiële indicatoren is ook winsorising toegepast om te corrigeren voor extreme waarden.

I.5 Privacy

Privacy is een groot goed. Ook als je niks te verbergen hebt, heb je heel wat te beschermen. Het CBS is het Statistisch Bureau van Nederland dat onafhankelijk onderzoek uitvoert. Het CBS werkt bij elk onderzoek met strenge eisen om data op een veilige manier te verwerven, te verwerken en te publiceren en is transparant over de manier van werken en de methodieken.

Het CBS verzamelt gegevens van natuurlijke personen, bedrijven en instellingen. Dit is wettelijk vastgelegd in de CBS-wet en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Identificerende persoonskenmerken worden na ontvangst direct gepseudonimiseerd. Hierdoor kan het onderzoek alleen worden uitgevoerd op gegevens met een pseudosleutel. Bij publicatie zorgt het CBS er bovendien voor dat natuurlijke personen of bedrijven niet herkenbaar of herleidbaar zijn. Ook hanteert het CBS diverse maatregelen tegen diefstal, verlies of misbruik van persoonsgegevens. Het CBS levert geen herkenbare gegevens aan derden, ook niet aan andere overheidsinstellingen. Wel kunnen sommige (wetenschappelijke) instellingen onder strenge voorwaarden toegang krijgen tot gegevens met pseudosleutel op persoons- of bedrijfsniveau. Dit noemen we microdata.

Voor meer informatie, zie onze website: www.cbs.nl/privacy.

II. Onderzoeksmethode financiering van vrouwelijk ondernemerschap

De uitkomsten zijn gebaseerd op de samengevoegde metingen van 2018 tot en met 2021. Dit geeft de data meer massa, zodat er ook specifiek voor vrouwelijke ondernemers zinvolle resultaten af te leiden zijn. Voor respondenten die aan meer dan één van deze metingen hebben deelgenomen, is de meest actuele waarneming gebruikt. Dit levert een analysebestand op met ongeveer 16 000 unieke waarnemingen, waarvan er 15 000 tot het mkb in de business economy, en dus de onderzoekspopulatie, behoren.

Identificeren ondernemer achter het bedrijf

Voor een groot deel van de bedrijven valt niet eenduidig een ondernemer aan te wijzen. Bedrijven waarvoor dit niet kan (bijvoorbeeld een nv) blijven buiten beschouwing in het onderzoek. Dit zijn met name de grotere bedrijven. Het CBS identificeert vier typen ondernemers: zelfstandige ondernemers (winstgenieters), directeur- grootaandeelhouders (dga’s), meewerkende gezinsleden en overige zelfstandigen. Van de eerste twee typen kan een verband worden gelegd tussen bedrijf en ondernemer. Dit gebeurt aan de hand van de statistiek Inkomen van personen. Omdat die statistiek deels wordt samengesteld op basis van gegevens van de aangifte Inkomstenbelasting, is deze niet actueler beschikbaar dan 2019. Het kan ook voorkomen dat een bedrijf meerdere ondernemers heeft, bijvoorbeeld bij een vof of maatschap. In die gevallen worden maximaal tien ondernemers in beeld gebracht.

Van het mkb in de business economy kan voor 47 procent een ondernemer geïdentificeerd worden. Meer dan de helft daarvan is actief in het microbedrijf. Dit is volgens verwachting, omdat zelfstandige ondernemers over het algemeen actief zijn in kleinere bedrijven.

Weging

De Financieringsmonitor is een enquête onder een steekproef. Op basis van die steekproef worden uitspraken gedaan over de totale populatie. Dit gebeurt door de uitkomsten te wegen en op te hogen. Omdat vier metingen voor dit onderzoek gecombineerd en uniek gemaakt worden, moeten de weegfactoren per stratum opnieuw berekend worden.

formule10

Waarbij A het aantal werkzame personen is en h het stratum. Het gemiddelde aantal werkzame personen in de gecombineerde onderzoeksperiode wordt gedeeld door het totaal aantal werkzame personen in het stratum, gecorrigeerd voor ondernemingen die in meerdere jaren in de steekproef voorkomen.

Indeling mannelijke en vrouwelijke ondernemers

Als de onderzoekspopulatie van de Financieringsmonitor (het mkb in de business economy) met identificeerbare ondernemers ingedeeld wordt naar (teams die volledig bestaan uit) mannen, (teams die volledig bestaan uit) vrouwen en gemengde teams, dan vormt de groep met enkel vrouwelijke ondernemers slechts acht procent van de bedrijven (zie figuur B.1a). Dit aandeel is binnen de steekproefopzet van de Financieringsmonitor te klein om significante uitspraken te kunnen doen over de zoektocht naar financiering.

Om deze reden is ervoor gekozen om ook de gemengde teams, op basis van de meerderheid binnen het team, toe te wijzen aan mannen en vrouwen. Bij een gelijke verdeling, wat in meer dan 85 procent van de gevallen van gemengde teams voorkomt, zijn bedrijven toegekend aan vrouwelijke ondernemers. Deze indeling leidt er toe dat bijna 42 procent van de bedrijven onder het vrouwelijke ondernemerschap valt (zie figuur B.1b). De resultaten in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op deze tweedeling21).

B.1a Indeling ondernemingen naar geslacht van de ondernemers achter de onderneming
Geslacht%
Mannen55
Vrouwen8
Gemengd37

B.1b Indeling ondernemingen naar geslacht van de ondernemers achter de onderneming op basis van meerderheid
Geslacht%
Mannen58
Vrouwen42

Per type bedrijf (bedrijfstak en grootklasse) blijft een duidelijk verschil bestaan in het aandeel van bedrijven dat minstens voor de helft bestaat uit vrouwelijke ondernemers. Zo zijn vrouwelijke ondernemers relatief vaak actief in de sectoren handel, vervoer en horeca en onroerend goed en reparatie. Mannelijke ondernemers domineren de bouw en de ICT. Ook hebben vrouwen vaker kleinere bedrijven: het aandeel vrouwelijk ondernemerschap neemt af naarmate de grootteklasse toeneemt.

B.2 Type ondernemingen naar geslacht van de ondernemers achter de onderneming, voor het mkb in de business economy
GroepMannen (%)Vrouwen (%)
Grootteklasse
microbedrijf5446
kleinbedrijf7327
middenbedrijf7525
Bedrijfstak
nijverheid6634
bouw7525
handel, vervoer en horeca5347
informatie en communicatie7030
zakelijke dienstverlening5743
onroerend goed en reparatie4852

Analyse

De volgende analyses zijn uitgevoerd om te kijken of de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke ondernemers statistisch significant zijn en of er een structureel verschil bestaat als er gecorrigeerd wordt voor de kenmerken: sector en grootteklasse van het bedrijf en de herkomst en leeftijd van de ondernemer.

  1. Een covariantieanalyse (ANCOVA) met als afhankelijke variabele één van de genoemde indicatoren en sector en grootteklasse van het bedrijf en herkomst en leeftijd van de ondernemer als covariaten;
  2. Een logistische regressie met als afhankelijke variabele dummyvarianten van de genoemde indicatoren, een geslachtsdummy als onafhankelijke variabele en sector en grootteklasse van het bedrijf en herkomst en leeftijd van de ondernemer als covariaten. De geschatte coëfficiënt op de geslachtsdummy geeft aan hoeveel groter/kleiner de relatieve kansverhouding is dat een vrouwelijke ondernemer behoefte heeft aan, of toegang heeft tot, externe financiering dan een mannelijke ondernemer - en of dit verschil statistisch significant is.
    Omdat de afhankelijke variabele een dummyvariabele moet zijn, worden de categorische variabelen (reden geen financieringsbehoefte, financieringsvormen, wijze van oriënteren) omgezet naar dummyvariabelen per categorie. Er wordt dan ook steeds een logistische regressie per categorie apart geschat, mits het aantal waarnemingen voor de betreffende categorie voldoende is.
  3. Een lineaire regressie met als afhankelijke variabele de hoogte van de vaste rente, een geslachtsdummy als onafhankelijke variabele en sector en grootteklasse van het bedrijf en herkomst en leeftijd van de ondernemer als covariaten. De geschatte coëfficiënt op de geslachtsdummy geeft aan hoeveel hoger/lager de vaste rente is die vrouwelijke ondernemers moeten betalen ten opzichte van mannelijke ondernemers en of dit verschil statistisch significant is.

III. Begrippen

Achtergestelde lening - Een kredietvorm die kenmerken van vreemd en eigen vermogen combineert. In het geval van faillissement wordt de crediteur bij uitbetaling achtergesteld op de andere kredietverstrekkers. De verstrekker van een achtergestelde lening heeft nog wel voorrang op houders van obligaties of aandelen.

Asset-based finance - Financiering op basis van een onderpand, zoals debiteuren, machines of auto’s. Omdat het door het onderpand zekerheden met zich meebrengt, is deze vorm interessant voor zowel de financier als het bedrijf in kwestie.

Bedrijfseenheid - De feitelijke transactor in het productieproces gekenmerkt door zelfstandigheid ten aanzien van de beslissingen over dat proces en door het aanbieden van zijn producten aan derden.

Bedrijfsobligaties - Bij een bedrijfsobligatie schrijft een bedrijf, met behulp van een bank of andere bemiddelaar, een lening uit waar beleggers op intekenen. Die lening wordt opgeknipt in verhandelbare coupures en er worden afspraken gemaakt over de looptijd, rente en aflossing. Zo'n obligatie krijgt een notering aan een beurs of kan buiten de beurs om onderhands verhandeld worden, bijvoorbeeld aan de werknemers van het bedrijf.

Business angel – Een business angel is een andere benaming voor een informele durfkapitaalverstrekker, een vermogende particulier (meestal een ex-ondernemer die zijn bedrijf heeft verkocht) die een gedeelte van zijn eigen geld actief investeert in het kapitaal van veelbelovende bedrijven in ruil voor aandelen, een achtergestelde lening of een combinatie van beide.

Business economy - De term ‘business economy’ wordt internationaal het meest gebruikt om het marktgerichte bedrijfsleven af te bakenen. De business economy telt de overheidssector niet mee. Ook de agrarische sector, financiële dienstverlening, onderwijs, zorg, cultuur, sport en recreatie, belangen- en hobbyverenigingen en overige persoonlijke dienstverlening worden niet tot de business economy gerekend. De business economy is dus een deel van alle economische activiteiten en beslaat de SBI-codes B tot en met N en 95, exclusief K.

Crowdfunding - Bij crowdfunding wordt financiering opgehaald bij een grote groep donateurs of investeerders. Een belangrijk voordeel is dat geldvragers zelf de voorwaarden kunnen bepalen. Zo beslissen ze zelf welke financieringsvorm ze gebruiken en wat de tegenprestatie zal zijn.

Digitalisering - Aanpassen van het bedrijf aan door digitalisering veranderende markt. Digitalisering gaat over de structurele verandering van de economie en maatschappij door mensen en bedrijven die steeds meer van digitale technologie gebruik maken.

Direct lending -  Vorm van ondernemingsfinanciering, waarbij niet bancaire geldverstrekkers rechtstreeks leningen verstrekken aan bedrijven. In de praktijk werken soms meerdere geldverstrekkers samen die tezamen geld investeren in een fonds dat als financier optreedt voor ondernemers.

Dochterbedrijf - Een zelfstandige juridische eenheid binnen een concern.

Durfkapitaal – Vorm van ondernemingsfinanciering, ook wel aangeduid wordt als venture capital, dat verstrekt wordt aan een onderneming die een meer dan gemiddeld risico loopt.

Equipment lease - Lease is een vorm van kredietverstrekking waarbij de verstrekker een goed koopt en deze gedurende een overeengekomen termijn en tegen een vergoeding ter beschikking stelt aan het bedrijf. Bij equipment lease gaat het om objecten anders dan auto’s, zoals kranen, grondverzetmachines, industriële machines, koffieapparaten, kopieermachines, computers en ICT-oplossingen.

Externe financiering - Alle financiering die van buiten de onderneming aangetrokken wordt. Een combinatie van vreemd vermogen en extern eigen vermogen. Voorbeelden van extern eigen vermogen zijn aandelenuitgifte, geld van informele investeerders of private equity. Intern eigen vermogen behoort niet tot externe financiering. Ingehouden winsten en eigen inleg door de ondernemer behoren dus niet tot dit begrip.

Factoring -  Dit is een vorm van debiteurenfinanciering of voorraadfinanciering. Hierbij draagt de ondernemer de facturatie over aan een extern bedrijf dat zorg voor de facturering, de debiteurenadministratie en de incassering van de debiteuren. Het externe bedrijf ontvangt in ruil meestal een percentage van de omzet, maar draagt ook het risico over de schulden.

Grootbedrijf - Tot het grootbedrijf behoren ondernemingen met ten minste 250 werkzame personen. Deze grootteklasse komt voor in de monitor als benchmark maar behoort niet tot het mkb.

Informele investeerders - Onder informele investeerders worden vrienden, familie, collega’s en andere bekenden verstaan. Ze verschillen onder meer van business angels omdat zij niet actief betrokken blijven bij de bedrijfsvoering.

Innovatief bedrijf - Ondernemingen die doen aan product-, proces-, marketing- en organisatorische vernieuwingen of sterke verbeteringen.

Ketenmacht - Beperkende voorwaarden vanuit afnemers. Dit kan zich uiten in langere betaaltermijnen of aanvullende voorwaarden.

Kleinbedrijf - Tot het kleinbedrijf behoren ondernemingen met tenminste 10 en minder dan 50 werkzame personen.

Kredietunies - Een kredietunie is een coöperatieve kredietvereniging zonder winstoogmerk waarin ondernemers zich per regio of per branche organiseren om elkaar geld te lenen. Het is als non-bancair alternatief voor bankfinanciering ontstaan, wordt door de politiek gedragen en is voornamelijk een fenomeen in de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Engeland.

Liquiditeit - De verhouding van de vlottende activa tot het kortlopend vreemd vermogen wordt ook wel de current ratio genoemd. Het is een maatstaf van hoe goed bedrijven in staat zijn om aan hun verplichtingen op korte termijn te voldoen.

Leverancierskrediet - Wanneer een onderneming goederen of diensten afneemt en die niet direct betaalt, ontvangt deze in feite een vorm van krediet van de leverancier. De niet-betaalde rekening is de financiering.

Management Buy-Out - Van een management buy-out (MBO) is sprake wanneer het management van een bedrijf de activa en middelen overneemt.

Microbedrijf - De kleinste grootteklasse binnen het mkb. Tot het microbedrijf behoren ondernemingen met minder dan 10 werkzame personen. In de Financieringsmonitor wordt daarnaast een ondergrens gehanteerd van 2 werkzame personen.

Middenbedrijf - Tot het kleinbedrijf behoren ondernemingen met tenminste 50 en minder dan 250 werkzame personen.

Midden- en kleinbedrijf - Tot het mkb behoren ondernemingen met minder dan 250 werkzame personen. In de Financieringsmonitor wordt daarnaast een ondergrens gehanteerd van 2 werkzame personen. De bedrijfsgrootte is bepaald op het niveau van de individuele bedrijfseenheid en niet het gehele concern. Binnen het mkb wordt een onderverdeling gemaakt naar drie onderliggende grootteklassen: het microbedrijf, het kleinbedrijf en het middenbedrijf. Het grootbedrijf, dat ook voorkomt in de monitor, behoort niet tot het mkb.

Mkb-beurs - Een platform waarbij beleggers rechtstreeks kunnen investeren in mkb bedrijven. Dat kan in de vorm van (certificaten van) aandelen en obligaties (leningen). De (certificaten van) aandelen en de obligaties zijn verhandelbaar.

Onderhandse lening - Een geldlening zonder tussenkomst van een bank, bijvoorbeeld bij familie of vrienden. Rente en afspraken worden wel vastgelegd in een contract.

Ondernemingengroep - De eenheid die feitelijk optreedt als financiële transactor. De ondernemingengroep (OG) wordt gedefinieerd als de meest omvattende verzameling van in Nederland gevestigde juridische eenheden waarover zeggenschap kan worden uitgeoefend en die homogeen is naar institutionele sector. De ondernemingengroep is de statistische eenheid op basis waarvan het financieringsproces in Nederland wordt beschreven. Vooral bij grotere eenheden komt deze feitelijke transactor doorgaans niet overeen met één juridische eenheid, maar is een combinatie van juridische eenheden.

Private equity - Een financieringsvorm waarbij investeerders buiten de aandelenbeurs om financieel in bedrijven participeren. Deze participatiemaatschappijen nemen dan een meerderheids- of een groot minderheidsbelang in een bedrijf. Binnen private equity zijn drie soorten investeringen te onderscheiden: een buy-out, een groei-investering, of een investering in vaak jonge ondernemingen met hoge risico’s, het zogenaamde venture capital.

Rekeningcourant - Doorlopend krediet dat ondernemingen gebruiken voor alledaagse uitgaven en om hun rekeningen te betalen, ook wel bekend als een betaalrekening.

Rentabiliteit eigen vermogen - De rentabiliteit op het eigen vermogen is de verhouding tussen de nettowinst (het resultaat ná belastingen) en het eigen vermogen. Het is een indicator van het rendement op het vermogen dat door aandeelhouders geïnvesteerd is.

Rentabiliteit totaal vermogen - De rentabiliteit op het totaal vermogen is de verhouding tussen het resultaat uit de normale bedrijfsvoering (het resultaat vóór belastingen) en het totale vermogen.

Solvabiliteit - Het aandeel van het eigen vermogen in het balanstotaal. De solvabiliteit is een indicator die gebruikt wordt om de financiële positie van ondernemingen te meten. Het geeft een indicatie van de mate waarin zij in staat zijn te voldoen aan verplichtingen op langere termijn. Een hogere solvabiliteit duidt op een financieel gezonder bedrijf.

Startup - Een startende onderneming met een vernieuwend, schaalbaar idee rondom een nieuwe technologie.

Stratum - Een combinatie van bedrijfskenmerken waardoor bedrijven in de populatie en in de steekproef van de enquête aan hokjes toe te kennen zijn. In de Financieringsmonitor wordt gewerkt met 54 driedimensionale strata door bedrijfstak, grootteklasse en leeftijd te combineren.

Venture capital - Een vorm van private equity waarbij het specifiek om investeringen in vaak jonge ondernemingen met hoge risico’s gaat.

Werkzame persoon - Persoon die een baan heeft bij een in Nederland gevestigd bedrijf of bij een particulier huishouden in Nederland. Tot de werkzame personen behoren alle personen die betaalde arbeid verrichten, ook al is het maar voor één of enkele uren per week. Zij kunnen worden onderscheiden in werknemers en zelfstandigen.

IV. Afkortingen

ABR Algemeen Bedrijven Register

Bbp Bruto binnenlands product
BDK Bedrijfsdemografisch Kader
BEID Bedrijfseenheid
BMKB Borgstelling Mkb Kredieten

CBS Centraal Bureau voor de Statistiek
CPB Centraal Planbureau

Dga Directeur-grootaandeelhouder
DNB De Nederlandsche Bank
DRT Directe Ramingen Totaal

ECB Europese Centrale Bank
EZK Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

FAAN Factoring & Asset-based finance Association Netherlands

ICT Informatie- en Communicatie Technologie

Mkb Midden- en Kleinbedrijf
MFI Monetaire Financiële Instelling

NFO Statistiek Financiën Niet-Financiële Ondernemingen
NVB Nederlandse Vereniging van Banken
NVL Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen
Nv Naamloze vennootschap
NVP Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen

OG Ondernemingengroep

REV Rentabiliteit eigen vermogen
RTV Rentabiliteit totaal vermogen

SAFE Survey on the Access to Finance of Enterprises
SBI Standaard Bedrijfsindeling
SZO Satelliet Zelfstandige Ondernemingen

Vof Vennootschap onder firma

Wp Werkzame personen

Zmp Zelfstandigen met personeel
Zzp Zelfstandigen zonder personeel

20) Zie voor resultaten en informatie over de methodologie van de SAFE de website van de ECB.
21) Ook na samenvoegen van respons uit vier jaargangen en keuzes die ten aanzien van de gemengde teams gemaakt zijn, blijven de mogelijkheden om uitspraken te doen over zaken als financieringsvorm en financieringsdoel beperkt.

Literatuur

ACM (2015), Concurrentie op de markt voor MKB-financiering, Autoriteit Consument & Markt: Den Haag.

CBS (2021a), Financieringsmonitor 2020, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2021b), Bijna helft van de bedrijven gebruikt coronasteunmaatregel, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2021c), Producentenvertrouwen op nieuwe recordhoogte, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2021d), Export groeit met ruim 22 procent in mei, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2021e), Vertrouwen consument verandert nauwelijks in juli, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2021f), Bruto-investeringen in materiële vaste activa; volumecijfers per maand, StatLine, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2021g), Meeste bedrijven hadden geen extra extern vermogen nodig vanwege corona, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CBS (2021h), Nederland Handelsland: Export, import & investeringen 2021, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.

CPB (2021a), Juniraming 2021, Centraal Planbureau: Den Haag.

CPB (2021b), Kerngegevenstabel actualisatie middellangetermijnverkenning juni 2021, Centraal Planbureau: Den Haag.

CPB (2021c), Risicorapportage financiële markten 2021, Centraal Planbureau: Den Haag.

CPB (2021d), COVID-19 en de gevolgen voor het Nederlandse mkb en banken, Centraal Planbureau: Den Haag.

Crowdfundingcijfers.nl (2021), Crowdfunding in Nederland eerste helft 2021.

DNB (2021a), De financiële positie van het Nederlandse mkb één jaar na de Covid-19 uitbraak, De Nederlandsche Bank: Amsterdam.

DNB (2021b), Overzicht financiële stabiliteit: voorjaar 2021, De Nederlandsche Bank: Amsterdam.

DNB (2021c), Economische Ontwikkelingen en Vooruitzichten: juni 2021, De Nederlandsche Bank: Amsterdam.

DNB (2021d), Tabel 5.5: Ontwikkeling acceptatiecriteria en vraag bancaire kredietverlening bij in Nederland gevestigde MFI’s (kwartaal), De Nederlandsche Bank: Amsterdam.

EIB (2020), Survey on Investment and Investment Finance 2020, European Investment Bank: Luxemburg.

NVB (2021), Corona monitor nr. 7, Nederlandse Vereniging van Banken: Amsterdam.

NVL (2021a), Leasingmarkt voor bedrijfsmiddelen in Nederland - Marktcijfers eerste kwartaal 2021, Leasing Nederland - Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen: Abcoude.

NVL (2021b), Leasingmarkt voor bedrijfsmiddelen in Nederland - Marktcijfers 2020, Leasing Nederland - Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen: Abcoude.

NVP (2021a), Persbericht: private equity investeert in 2020 door, ondanks de coronacrisis, Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen: Amsterdam.

NVP (2021b), Persbericht: Venture capital uit binnen- en buitenland blijft in 2020 investeren in Nederlandse groeibedrijven, Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen: Amsterdam.

Rabobank (2021), Themabericht: Alternatieve financieringsvormen ontwikkelden zich verschillend in 2020, Rabobank: Utrecht.

SMF (2021), Onderzoek non-bancaire financiering 2020, Stichting Mkb Financiering: Amsterdam.