Auteur: Charlotte Brand
Toen en nu: hoe Nederland in 50 jaar veranderde

4. Onderwijs en werk

4.1 Alleen basisonderwijs nog gebruikelijk in 1971

Van de mensen waarvan het hoogst behaalde onderwijsniveau bekend was, hadden 6 miljoen in 1971 basisonderwijs als hoogst behaalde opleiding of een niveau vergelijkbaar met het vmbo-niveau van nu. Dat zijn meer dan 8 op de 10 mensen van 15 jaar en ouder (waarvan het onderwijsniveau bekend was). Tot eind jaren zestig gold in Nederland een leerplicht voor kinderen van 6 tot 12 jaar. Het was daarvóór nog vrij gebruikelijk om alleen de lagere school te volgen. In 1968 werd de Mammoetwet ingevoerd om het voortgezet onderwijs toegankelijker te maken, en werd de leerplicht verhoogd tot 16 jaar. In 1975 werd de leerplicht verder uitgebreid tot 17 jaar. Het is in de loop der jaren gewoon geworden om een vervolgopleiding te volgen (CBS, 2018b).

In de Volkstelling van 1971 zijn de vragen over onderwijsniveau relatief vaak onbeantwoord. Van de personen die aangaven dat ze geen onderwijs meer volgden, heeft ongeveer 17 procent de vragen over het eerder gevolgde onderwijs niet ingevuld (CBS, 2004). Hierdoor was voor een grote groep mensen het onderwijsniveau in 1971 onbekend: 1,5 miljoen van de personen van 15 jaar of ouder. Daarnaast is aan onderwijsvolgenden alleen gevraagd om in te vullen welk onderwijs zij op dat moment volgden, en niet welke diploma’s zij al behaald hadden. Ook voor die 0,7 miljoen 15-plussers was het hoogst behaalde onderwijsniveau onbekend.

In 2021 was het aantal mensen dat als hoogst behaalde onderwijsniveau basisonderwijs, vmbo of vergelijkbaar had, kleiner dan in 1971: ongeveer 4,5 miljoen mensen van 15 jaar en ouder. De bevolking is tussen 1971 en 2021 gegroeid, dus dat zijn 3 op de 10 mensen van 15 jaar en ouder. Het merendeel van de 15-plussers had een havo, vwo of mbo-diploma, of een hbo- of wo-diploma.

4.1.1 Hoogstbehaalde onderwijsniveau van personen van 15 jaar en ouder
 1971 (x 1 000)2021 (x 1 000)
Basisonderwijs, vmbo, mbo160934451
Havo, vwo, mbo2-46895945
Hbo, wo4584367
Onbekend2264

4.2 Steeds meer hbo’ers en universitair geschoolden

In de loop der jaren is het onderwijsniveau van de Nederlandse bevolking veranderd. Dit is ook terug te zien in het hoogstbehaalde onderwijsniveau naar leeftijd. In 2021 had van de mensen van 85 jaar en ouder 63 procent van de vrouwen en 49 procent van de mannen alleen de lagere school gevolgd of een opleiding die vergelijkbaar is met het huidige vmbo. Dit aandeel neemt per leeftijdsgroep af: onder de 25- tot 35-jarigen was dat 11 procent van de vrouwen en 14 procent van de mannen. Ook neemt het verschil tussen mannen en vrouwen af met leeftijd tot de leeftijdsgroep van 45 tot 55 jaar. Van de personen in leeftijdsgroepen van 45 jaar of ouder hebben relatief meer vrouwen dan mannen alleen basisonderwijs of een vmbo-opleiding gevolgd, en hebben mannen vaker dan vrouwen een hbo- of wo-diploma. In de leeftijdsgroepen onder de 45 jaar is dit andersom.

Onder de jongere leeftijdsgroepen zijn beduidend meer hbo’ers en universitair geschoolden. Van de 25- tot 35-jarigen had 49 procent van de vrouwen en 40 procent van de mannen een hbo- of wo-diploma. Het is de ambitie van Nederland en de Europese Unie om het aandeel hbo’ers en universitair geschoolden te laten groeien. Europa heeft bijvoorbeeld voor 2030 als doel gesteld dat in alle lidstaten minimaal 45 procent van de 25- tot 35-jarigen een hbo- of wo-niveau moet hebben. Daarmee kunnen ze met onderzoek en innovatie bijdragen aan Europa als kenniseconomie (Eurostat, 2022).

4.2.1 Hoogstbehaalde onderwijsniveau, 2021
   Basisonderwijs, vmbo, mbo1 (%)Havo, vwo, mbo2-4 (%)Hbo, wo (%)
15 tot 25 jaarvrouwen434611
15 tot 25 jaarmannen49447
25 tot 35 jaarvrouwen114049
25 tot 35 jaarmannen144640
35 tot 45 jaarvrouwen183745
35 tot 45 jaarmannen194140
45 tot 55 jaarvrouwen244333
45 tot 55 jaarmannen224335
55 tot 65 jaarvrouwen334126
55 tot 65 jaarmannen264232
65 tot 75 jaarvrouwen463320
65 tot 75 jaarmannen323730
75 tot 85 jaarvrouwen562816
75 tot 85 jaarmannen423424
85 jaar en oudervrouwen632512
85 jaar en oudermannen493119

4.3 Meer werkende vrouwen

In 2021 was het aandeel van de bevolking met werk hoger dan in 1971. Er waren meer vrouwen aan het werk dan 50 jaar eerder. In 1971 werkte 27 procent van de vrouwen van 15 tot 75 jaar, en in 2021 was dit 64 procent. Deze verandering hangt samen met het gestegen opleidingsniveau, het uit- of afstellen van het krijgen van kinderen (paragraaf 2.2) en minder (snel) trouwen (paragraaf 3.1). Bovendien was het in de jaren zeventig nog ongebruikelijk voor gehuwde vrouwen om te werken, al helemaal als zij kinderen hadden. Tot 1958 gold nog een arbeidsverbod voor gehuwde vrouwelijke ambtenaren, en waren gehuwde vrouwen voor de wet handelingsonbekwaam, waardoor ze bijvoorbeeld toestemming van hun echtgenoot nodig hadden voor het afsluiten van een arbeidscontract (Jansen, 2006). Tegenwoordig trouwen minder mensen dan in 1971, maar werken gehuwde vrouwen ook bijna net zo vaak als ongehuwde vrouwen. Ook stoppen de meeste vrouwen tegenwoordig niet meer met werken als zij kinderen krijgen (Traag, 2020).

Mannen werkten in 2021 - vergeleken met 50 jaar eerder - juist iets minder vaak. De arbeidsdeelname van mannen daalde in de jaren zeventig en tachtig door de opbouw van de verzorgingsstaat. Na 1985 ging de participatie van mannen wel weer stijgen, mogelijk door versoberingen in de verzorgingsstaat en de afschaffing van vroegpensioenregelingen, maar in 2021 was het niveau van 1971 nog niet bereikt (Van Sonsbeek en Ebregts, 2023, Jongen et al., 2021).

4.3.1 15- tot 75-jarigen met werk
Werkzaam1971 (%)2021 (%)
Totaal5367
Mannen7871
Vrouwen2764

4.4 Minder ambachtslieden en meer mensen in intellectuele, wetenschappelijke en artistieke beroepen

In 1971 waren werkenden van 15 jaar en ouder het vaakst ambachtslieden, zoals timmerlieden, installateurs, bakkers of kleermakers. Dit waren bijna alleen maar mannen. Ook werkten veel mensen in de dienstverlening en verkoop, bijvoorbeeld in de horeca of in een winkel. In deze beroepsklasse werkten juist iets meer vrouwen dan mannen.

Door de toenemende technologisering in de afgelopen 50 jaar nam de vraag naar hbo’ers en universitair geschoolden op de arbeidsmarkt toe. Dat is terug te zien in het opleidingsniveau, maar ook in de beroepen. In 2021 werkten mensen het vaakst in intellectuele, wetenschappelijke en artistieke beroepen. Dit zijn bijvoorbeeld verpleegkundigen, wetenschappers, leerkrachten of juristen. Het aandeel mannen en vrouwen in deze beroepsklasse was in 2021 bijna gelijk. In 1971 was het aandeel vrouwen nog een derde. Ook in de beroepsklasse technici en vakspecialisten, bijvoorbeeld tandartsassistenten of rechercheurs, is het percentage vrouwen sterk gegroeid, van 16 procent in 1971 naar 53 procent in 2021. Er zijn in die categorie ook beroepen bijgekomen, zoals webmasters. Ook hadden in 2021 meer vrouwen een leidinggevende functie dan 50 jaar eerder, al is de ruime meerderheid nog steeds man.

4.4.1 Werkenden verdeeld naar beroepsklasse1)
 1971 (% van 15- tot 75-jarigen met werk)2021 (% van 15- tot 75-jarigen met werk)
Ambachtslieden197
Dienstverlenend personeel en verkopers1416
Technici en vakspecialisten1216
Administratief personeel129
Elementaire beroepen107
Bedieningspersoneel van machines en installaties, assembleurs94
Intellectuele, wetenschappelijke en artistieke beroepen827
Leidinggevende functies55
Geschoolde landbouwers, bosbouwers en vissers32
Beroepen bij de strijdkrachten20
Onbekend67
1)ISCO-08 hoofdgroepen

4.4.2 Percentage vrouwen per beroepsklasse1)
 1971 (% van 15- tot 75-jarigen met werk)2021 (% van 15- tot 75-jarigen met werk)
Dienstverlenend personeel en verkopers5567
Administratief personeel4959
Elemtentaire beroepen3647
Intellectuele, wetenschappelijke en artistieke beroepen3449
Technici en vakspecialistien1653
Bedieningspersoneel van machines en installaties, assembleurs1511
Leidinggevende functies728
Ambachtslieden38
Geschoolde landbouwers, bosbouwers en vissers219
Beroepen bij de strijdkrachten111
1)ISCO-08 hoofdgroepen

4.5 Toename besteedbaar inkomen

Inkomen is geen onderdeel van de Volkstelling 2021, maar het CBS beschikt sinds 1977 over een inkomensstatistiek. In 2021 lag het gemiddelde gestandaardiseerd besteedbaar inkomen ongeveer 50 procent hoger dan het (voor inflatie gecorrigeerde) gemiddelde in 1977. Het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen is het bruto-inkomen van huishoudens na aftrek van belastingen en premies, gecorrigeerd voor de grootte en samenstelling van het huishouden. Een gemiddeld huishouden in 2021 had dus meer te besteden dan in 1977. De groei in het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de gestegen arbeidsdeelname van vrouwen (CBS, 2021b, CBS StatLine, 2024f).

4.5.1 Gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen huishoudens
GroepJaarGestandaardiseerd besteedbaar inkomen (1 000 euro (in prijzen van 2022))
'77-'00197723,6
'77-'00198123,5
'77-'00198521,7
'77-'00198924,4
'77-'00199025,6
'77-'00199125,7
'77-'00199225,5
'77-'00199325,4
'77-'00199425,5
'77-'00199525,9
'77-'00199626
'77-'00199726,2
'77-'00199826,7
'77-'00199927
'77-'00200027,6
'00-'11200028,7
'00-'11200130,7
'00-'11200230,9
'00-'11200330,5
'00-'11200430,9
'00-'11200531
'00-'11200631,9
'00-'11200733,5
'00-'11200833,3
'00-'11200933,2
'00-'11201032,9
'00-'11201132,2
'11-'22*201132
'11-'22*201231,5
'11-'22*201330,8
'11-'22*201432,2
'11-'22*201531,8
'11-'22*201633
'11-'22*201733,7
'11-'22*201833,4
'11-'22*201934,9
'11-'22*202035
'11-'22*202135,9
'11-'22*202235,4