6. Doelbereik
In hoofdstuk 6 wordt het doelbereik van de Wet inburgering 2021 in kaart gebracht. Er wordt ingegaan op de arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA, de arbeidsparticipatie na vestiging in de gemeente, het gebruik van uitkeringen en re-integratievoorzieningen en in hoeverre er is voldaan aan de inburgeringsplicht.
6.1 Arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA (asielmigranten)
Voor asielmigranten met een COA-overeenkomst in 2022 of 2023 is gekeken of zij tijdens de opvangovereenkomst hebben gewerkt. Niet alle asielmigranten hebben een overeenkomst met COA. Een deel heeft alleen vóór 2022 opvang gehad in COA en een ander deel is wel asielmigrant maar komt niet bij COA in beeld. In figuur 6.1.1 is de arbeidsparticipatie van asielmigranten tijdens verblijf in COA vóór en na kennisgeving inburgeringsplicht weergegeven.
In de periode vóór kennisgeving inburgeringsplicht, maar gemeten vanaf 1 januari 2021 had 4 procent van de asielmigranten met een COA-opvangovereenkomst op enig moment een baan in loondienst (1,5 duizend). Mogelijk ligt het aandeel asielmigranten dat een baan heeft gehad hoger als verder terug gekeken wordt. In de periode na kennisgeving inburgeringsplicht ligt het aandeel asielmigranten met een baan hoger; in deze periode had bijna 21 procent van de asielmigranten op enig moment een baan (6,6 duizend) tot aan het einde van de COA-opvangovereenkomst, of als deze nog eind 2023 loopt, eind 2023. Deze percentages zijn vergelijkbaar tussen cohort 2022 en cohort 2023. Voor de huidige rapportage is tot eind 2023 gekeken. Het aandeel kan hoger uitvallen wanneer er verder in de toekomst wordt gekeken.
Er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA. In de periode na kennisgeving inburgeringsplicht heeft 29 procent van de mannen op enig moment een baan (6,1 duizend). Dit aantal ligt lager voor vrouwen, 4 procent van de vrouwelijke asielmigranten heeft in de periode na kennisgeving inburgeringsplicht tot en met het einde van de COA-overeenkomst of, als deze nog eind 2023 loopt, eind 2023 op enig moment een baan in loondienst (485).
periode | Wel werk (%) | Geen werk (%) |
---|---|---|
Voor kennisgeving inburgeringsplicht | 4,25 | 95,75 |
Na kennisgeving inburgeringsplicht | 20,50 | 79,55 |
6.2 Arbeidsparticipatie na vestiging in de gemeente (alle inburgeraars)
Arbeidsparticipatie en baankenmerken
Figuur 6.2.1 laat zien welk deel van de asielmigranten op enig moment tot eind 2023 een baan in loondienst hadden vanaf het moment van vestiging in de gemeente. Een asielmigrant is gehuisvest in een gemeente wanneer zij geen opvangovereenkomst met COA (meer) hebben. De figuur is uitgesplitst naar de periode na huisvesting, cohort en geslacht. Van cohort 2022 heeft iets meer dan een kwart van de mannelijke asielmigranten in het 1e jaar na vestiging betaald werk (4,7 duizend), tegenover één op de tien vrouwelijke asielmigranten (1,4 duizend).
Geslacht | Cohort | Wel werk (%) | Geen werk (%) |
---|---|---|---|
Mannen (N = 10 140) | 2022: 1e jaar | 26,45 | 73,65 |
Mannen (N = 5 310) | 2022: 2e jaar | 30,40 | 69,70 |
Mannen (N = 7 345) | 2023: 1e jaar | 27,15 | 72,75 |
Vrouwen (N = 7 420) | 2022: 1e jaar | 9,95 | 89,95 |
Vrouwen (N = 5 195) | 2022: 2e jaar | 11,95 | 88,05 |
Vrouwen (N = 5 770) | 2023: 1e jaar | 11,35 | 88,55 |
Gezins- en overige migranten hebben vaker betaald werk dan asielmigranten. De meerderheid van de mannelijke gezins- en overige migranten heeft werk na vestiging in een gemeente. Driekwart van de mannelijke gezins- en overige migranten uit cohort 2022 hebben in het 1e jaar na vestiging in de gemeente gewerkt (1,7 duizend).
Voor vrouwen ligt dit aandeel lager. Uit cohort 2022 heeft 54 procent (2,7 duizend) van de vrouwelijke gezins- en overige migranten een baan gehad in het 1e jaar na vestiging in de gemeente.
Geslacht | Cohort | Wel werk (%) | Geen werk (%) |
---|---|---|---|
Mannen (N = 2 325) | 2022: 1e jaar | 75,05 | 24,95 |
Mannen (N = 2 325) | 2022: 2e jaar | 69,05 | 30,95 |
Mannen (N = 4 290) | 2023: 1e jaar | 62,60 | 37,55 |
Vrouwen (N = 4 995) | 2022: 1e jaar | 53,45 | 46,55 |
Vrouwen (N = 4 995) | 2022: 2e jaar | 51,15 | 48,85 |
Vrouwen (N = 9 610) | 2023: 1e jaar | 44,20 | 55,80 |
Er is daarnaast gekeken naar baankenmerken van asielmigranten en gezins- en overige migranten. De meeste asielmigranten met een baan hebben een baan in deeltijd (tot 0,95 vte). Dit aandeel ligt rond 85 procent. De overige asielmigranten (15 procent) hebben een baan in voltijd. Asielmigranten hebben vaker een deeltijdbaan dan het landelijk gemiddelde: van alle werkenden in Nederland, werkt ongeveer 48 procent in deeltijd10). Voor vrouwen ligt het aandeel deeltijdbanen hoger dan voor mannen. Onder asielmigranten ligt dit aandeel voor vrouwen rond 92 procent en voor mannen ligt dit aandeel rond 82 procent.
Voor gezins- en overige migranten ligt het aandeel banen in deeltijd lager, namelijk rond 55 procent. Voor vrouwen ligt het aandeel hoger dan voor mannen. Drie maanden na huisvesting heeft 62 procent van de werkende vrouwen een deeltijdbaan (2,9 duizend) tegenover 44 procent van de werkende mannen (1,4 duizend). Er zijn geen verschillen tussen de cohorten.
Drie maanden na huisvesting werken de meeste asielmigranten met een baan binnen de horeca sector (38 procent). Daarna komen banen in detailhandel (19 procent) en arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer (19 procent) het meeste voor. Mannelijke asielmigranten hebben vaker een baan in deze laatste categorie (21 procent) dan vrouwelijke asielmigranten (12 procent). Vrouwen met een baan drie maanden na huisvesting werken vaker in de detailhandel (34 procent) dan mannen (14 procent).
Voor gezins- en overige migranten ligt de verdeling anders. Drie maanden na huisvesting werken zij het vaakst in arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer (21 procent). Daarna werken zij het vaakst in de horeca (17 procent), zakelijke dienstverlening (15 procent) en detailhandel (13 procent).
Uitkering na huisvesting
Figuur 6.2.3 laat zien welk deel van asielmigranten die zijn gehuisvest in een gemeente op enig moment een uitkering hebben ontvangen vanaf het moment van vestiging in de gemeente. Onder uitkering worden zowel bijstands-, werkloosheids- als arbeidsongeschiktheidsuitkeringen verstaan, maar het gaat hier het vaakst om een bijstandsuitkering. Uit cohort 2022 ontving 87 procent van de mannen (8,8 duizend) en 87 procent van de vrouwen (6,5 duizend) een uitkering in het 1e jaar na vestiging.
Geslacht | Cohort | Uitkering (%) | Geen uitkering (%) |
---|---|---|---|
Mannen (N = 10 140) | 2022: 1e jaar | 86,90 | 13,10 |
Mannen (N = 5 310) | 2022: 2e jaar | 63,75 | 36,25 |
Mannen (N = 7 345) | 2023: 1e jaar | 66,70 | 33,30 |
Vrouwen (N = 7 420) | 2022: 1e jaar | 87,05 | 12,95 |
Vrouwen (N = 5 195) | 2022: 2e jaar | 70,35 | 29,65 |
Vrouwen (N = 5 770) | 2023: 1e jaar | 69,60 | 30,40 |
Bij gezins- en overige migranten ligt het aandeel dat een uitkering krijgt na vestiging in een gemeente lager. Dit komt, omdat een voorwaarde voor gezins- en overige migranten is dat de referent voldoende inkomen heeft. Voor het cohort 2022 is dit in het 1e jaar na vestiging 8 procent. Er zijn nauwelijks verschillen tussen mannen en vrouwen.
Geslacht | Cohort | Uitkering (%) | Geen uitkering (%) |
---|---|---|---|
Mannen (N = 2 325) | 2022: 1e jaar | 7,55 | 92,45 |
Mannen (N = 2 325) | 2022: 2e jaar | 6,65 | 93,55 |
Mannen (N = 4 290) | 2023: 1e jaar | 5,60 | 94,40 |
Vrouwen (N = 4 995) | 2022: 1e jaar | 7,70 | 92,30 |
Vrouwen (N = 4 995) | 2022: 2e jaar | 7,10 | 93,00 |
Vrouwen (N = 9 610) | 2023: 1e jaar | 5,50 | 94,50 |
Re-integratievoorzieningen na huisvesting
Figuur 6.2.5 laat het aandeel asielmigranten zien dat gedurende enige tijd na huisvesting binnen een gemeente één of meer re-integratievoorzieningen heeft gehad. Dit kunnen verschillende typen voorzieningen zijn, bijvoorbeeld op het gebied van financiële compensatie, werk-participatie, werkplekken, ondersteuning op de werkplek, of faciliterende voorzieningen. Er wordt het meest gebruik gemaakt van werk-participatie (meer dan de helft van de gebruikte voorzieningen) en faciliterende voorzieningen (ongeveer een derde van de gebruikte voorzieningen).
Drie maanden na huisvesting had 22 procent van de asielmigranten een voorziening (5,7 duizend). Dit aandeel stijgt tot 34 procent na twaalf maanden (3,6 duizend). Hier zijn geen verschillen tussen mannen en vrouwen. Voor cohort 2023 ligt het aandeel dat een voorziening heeft gehad lager vergeleken met cohort 2022. Dit is 20 procent na drie maanden (1,7 duizend) en 26 procent na negen maanden (420) tegenover 24 procent na drie maanden (4 duizend) en 32 procent na negen maanden (4,2 duizend) bij cohort 2022. Het is nog niet mogelijk om twaalf maanden vooruit te kijken voor cohort 2023.
Maanden na huisvesting | Persoon had een voorziening (%) | Persoon had geen voorziening (%) |
---|---|---|
3 maanden (N = 25 435) | 22 | 78 |
6 maanden (N = 19 670) | 28 | 72 |
9 maanden (N = 14 895) | 31 | 69 |
12 maanden (N = 10 595) | 34 | 66 |
15 maanden (N = 6 075) | 33 | 67 |
18 maanden (N = 2 570) | 32 | 68 |
21 maanden (N = 680) | 32 | 68 |
1) Dit figuur laat zien welk deel van de asielmigranten één of meer re-integratievoorzieningen heeft gehad in het aantal maanden na vestiging in gemeente. Hierdoor kunnen populatieverschillen ontstaan. |
Figuur 6.2.6 laat zien dat het aandeel gezins- en overige migranten dat een re-integratievoorziening heeft gehad in de periode na huisvesting lager is dan dat van asielmigranten. Over tijd blijft dit aandeel rond 5 procent. Er zijn geen grote verschillen tussen mannen en vrouwen of tussen cohorten. Gezins- en overige migranten maken in verhouding vaker gebruik van een werk-participatie voorziening (79 procent van de voorzieningen na drie maanden) dan asielmigranten (57 procent van de voorzieningen na drie maanden). Asielmigranten maken vaker gebruik van faciliterende voorzieningen (35 procent van de voorzieningen na drie maanden) vergeleken met gezins- en overige migranten (6 procent van de voorzieningen na drie maanden).
Maanden na huisvesting | Persoon had een voorziening (%) | Persoon had geen voorziening (%) |
---|---|---|
3 maanden (N = 17 610) | 3 | 97 |
6 maanden (N = 12 215) | 5 | 95 |
9 maanden (N = 9 935) | 5 | 95 |
12 maanden (N = 7 325) | 5 | 95 |
15 maanden (N = 5 305) | 5 | 95 |
18 maanden (N = 3 315) | 5 | 95 |
21 maanden (N = 1 840) | 5 | 95 |
1) Dit figuur laat zien welk deel van de gezins- en overige migranten één of meer re-integratievoorzieningen heeft gehad in het aantal maanden na vestiging in gemeente. Hierdoor kunnen populatieverschillen ontstaan. |
6.3 Voldaan aan inburgeringsplicht eind 2023
Bijna alle asielmigranten zijn eind 2023 nog bezig met de inburgering. Dit geldt voor 94 procent van cohort 2022 en 97 procent van cohort 2023. Ongeveer een half procent van cohort 2022 en bijna niemand van cohort 2023 heeft eind 2023 voldaan aan de inburgeringsplicht. In totaal voldeden 175 personen eind 2023 aan de inburgeringsplicht. In tabel 6.3.1. is de status van inburgering per cohort te zien.
Cohort 2022 (N = 26 190) | Cohort 2023 (N = 36 110) | |
---|---|---|
Voldaan | 0,6 | 0,1 |
Bezig | 93,9 | 97,1 |
Vrijgesteld | 1 | 0,7 |
Tijdelijk vrijgesteld | 2,9 | 1,8 |
Ontheven | 0,1 | 0 |
Niet meer inburgeringsplichtig | 1,5 | 0,4 |
Van de 2,5 duizend personen die eind 2023 niet bezig zijn met de inburgering, maar ook nog niet voldaan hebben aan de inburgeringsplicht is meer dan de helft tijdelijk vrijgesteld (57 procent, 1,4 duizend personen). Ongeveer één op de vijf is volledig vrijgesteld (505 personen) en nog eens één op de vijf is niet meer inburgeringsplichtig (535 personen). Een groot gedeelte heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit verkregen door middel van naturalisatie. Een klein gedeelte (minder dan 2 procent, 40 personen) is ontheven van inburgeringplicht, bijvoorbeeld doordat lichamelijke of geestelijke problemen het onmogelijk maken om aan de inburgeringsplicht te voldoen.