Statistiek Wet Inburgering (SWI) 2023

Over deze publicatie

Deze rapportage beschrijft personen die in 2022 of in 2023 in Nederland inburgeringsplichtig zijn geworden onder de Wet inburgering 2021 (Statistiek Wet inburgering). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in inburgeringsplichtige asielmigranten enerzijds en inburgeringsplichtige gezins- en overige migranten anderzijds. Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen personen die in 2022 inburgeringsplichtig zijn geworden: cohort 2022, en personen die in 2023 inburgeringsplichtig zijn geworden: cohort 2023. De rapportage beschrijft de demografische en onderwijskenmerken van deze groep, de Voorinburgering en huisvesting, regionale spreiding, de inburgering in gemeenten en de arbeidsparticipatie vanaf de start van de inburgeringsplicht tot eind 2023. De uitkomsten in deze rapportage zijn voor cohort 2023 gebaseerd op voorlopige cijfers. Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

Samenvatting

Deze rapportage beschrijft personen die in 2022 en 2023 in Nederland inburgeringsplichtig zijn geworden onder de Wet inburgering 2021. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in inburgeringsplichtige asielmigranten enerzijds en inburgeringsplichtige gezins- en overige migranten anderzijds. De rapportage beschrijft de demografische en onderwijskenmerken van deze groep, de Voorinburgering, huisvesting, regionale spreiding, de inburgering in gemeenten en de arbeidsparticipatie vanaf de start van de inburgeringsplicht tot eind 2023.

Populatie

Demografische kenmerken

Het cohort 2022 bestaat uit 26,2 duizend inburgeringsplichtigen en het cohort 2023 bestaat uit een groter aantal inburgeringsplichtigen, namelijk 36,1 duizend. In cohort 2022 is ongeveer driekwart asielmigrant (18,9 duizend) en ongeveer een kwart gezins- of overige migrant (7,3 duizend). In cohort 2023 is het aandeel asielmigranten met 61 procent lager (22,2 duizend) en het aandeel gezins- en overige migranten hoger (39 procent; 13,9 duizend). Asielmigranten zijn vaker mannen (59 procent in cohort 2022; 64 procent in cohort 2023) dan vrouwen, terwijl vrouwen bij gezins- en overige migranten in de meerderheid zijn (68 procent). Bij asielmigranten valt het grootste aantal inburgeraars in de leeftijdscategorie 18 tot 25 jaar en bij gezins- en overige migranten in de leeftijdscategorie 25 tot 35 jaar. Verder komt nagenoeg de helft van de asielmigranten uit Syrië (50 procent; 20,4 duizend). Verder komen asielmigranten vaak uit Turkije, Jemen, Eritrea of Afghanistan (tezamen 29 procent; 12 duizend). Voor gezins- en overige migranten geldt dat zij voor een groot deel afkomstig zijn uit overig Azië (31 procent; 6,5 duizend). 

De plaats in het huishouden is bepaald op het moment van vestiging in de gemeente. Ongeveer 93 procent van de asielmigranten uit cohort 2022 en 59 procent van de asielmigranten uit cohort 2023 is eind 2023 gevestigd in de gemeente. Hiervan is ongeveer een derde van de asielmigranten alleenstaand (10,5 duizend) en iets minder dan een derde een partner in een paar met kinderen (9,1 duizend). Voor 5,6 duizend asielmigranten geldt dat zij volwassen kinderen zijn in een gezin met ouders. Onder gezins- en overige migranten ziet de verdeling naar plaats in het huishouden er anders uit dan bij de asielmigranten. In deze groep vormen partners in een paar zónder kinderen (12,1 duizend) en partners in een paar met kinderen (4,3 duizend) tezamen ruim driekwart van alle gezins- en overige migranten. Verder is 13 procent van de gezins- en overige migranten alleenstaand (2,8 duizend).

Onderwijs in Nederland

Ongeveer 1 op de 10 inburgeraars heeft voor de start van de inburgering onderwijs in Nederland gevolgd (11 procent). Hierbij gaat het nagenoeg alleen om inburgeraars in de leeftijd van 18 tot 35 jaar.  Asielmigranten hebben in 97 procent van de gevallen dat er in Nederland onderwijs is gevolgd voor de start van de inburgering, middelbaar beroepsonderwijs (50 procent) of voortgezet onderwijs (47 procent) gevolgd. Onder gezins- en overige migranten is dit aandeel met 39 procent veel lager. Zij hebben vaker dan asielmigranten hoger beroepsonderwijs (22 procent) of wetenschappelijk onderwijs (39 procent) gevolgd. 

Onderwijs in het buitenland

Tot eind 2023 hebben 6 duizend inburgeringsplichtigen, waarvan 5,3 duizend asielmigranten en 0,7 duizend gezins- en overige migranten, hun diploma laten waarderen. In ongeveer tweederde van de gevallen is minimaal een bachelor-diploma behaald.

Voorinburgering

Voorinburgering houdt in dat inburgeringsplichtige asielmigranten praktische informatie over zelfstandig wonen en leven in Nederland krijgen en kennismaken met de Nederlandse taal. Voorinburgering is een niet verplicht onderdeel van inburgering. Van de totaal 28 duizend asielmigranten (68 procent) aan wie is gevraagd of zij willen deelnemen aan Voorinburgering hebben 21,3 duizend asielmigranten (76 procent) ingestemd met Voorinburgering. Na instemming hebben 15,5 duizend van de asielmigranten daadwerkelijk deelgenomen aan de taallessen van de Voorinburgering en hebben 3,5 duizend asielmigranten eind 2023 de taallessen van de Voorinburgering afgerond. Redenen om de voorinburgering niet af te ronden kunnen zijn dat personen inmiddels al doorgestroomd zijn naar de gemeente, werk hebben gevonden, omdat er geen kinderopvang beschikbaar is, of omdat het lastig is om sinds lange tijd weer onderwijs te volgen. Aan een deel van de inburgeringsplichtige asielmigranten wordt geen Voorinburgering aangeboden. Dit is bijvoorbeeld het geval als zij in een locatie voor crisisnoodopvang verblijven welke niet in beheer van COA is, administratief geplaatsten die zich bij aankomst in Nederland bij bekenden vestigen en asielmigranten die nooit een opvangovereenkomst met COA hebben gehad.

Huisvesting en spreiding

Voor de 41,1 duizend asielmigranten uit cohort 2022 en cohort 2023 geldt dat zij na de start van de inburgeringsplicht vaak nog enige of langere tijd in COA verblijven. Eind 2023 verbleven van deze groep 10,8 duizend asielmigranten (26 procent) nog in COA. Voor gezins- en overige migranten geldt dat zij bij de start van de inburgeringsplicht altijd gehuisvest zijn in een gemeente.

Meer dan de helft van de asielmigranten uit beide cohorten is tot en met eind 2023 minimaal twee keer verhuisd tussen de opvanglocaties waar ze verbleven, voordat ze gehuisvest konden worden in een gemeente.

Bijna één op de zes asielmigranten wordt gekoppeld aan de gemeente waar zij op dat moment in een opvanglocatie van COA verblijven. Voor asielmigranten voor wie de gemeente van opvang en de gemeente waar zij uiteindelijk worden gehuisvest verschillend zijn (25,2 duizend asielmigranten), varieert de afstand tussen beide gemeenten sterk. Meer dan de helft (13 duizend) van de asielmigranten verbleef in een opvanglocatie welke binnen 65 kilometer van de gekoppelde gemeente ligt. Ongeveer één op de vijf (4,7 duizend) asielmigranten verblijft in een opvanglocatie op meer dan 145 kilometer afstand van de gekoppelde gemeente.

Asielmigranten wonen over het algemeen meer verspreid over Nederland dan gezins- en overige migranten. Asielmigranten worden namelijk evenredig (naar inwonertal) gekoppeld aan gemeenten en zijn daarom meer verspreid over Nederland. Het zijn vaker de wat kleinere gemeenten die in verhouding (rekening houdend met het inwonertal) veel asielmigranten huisvesten. Gezins- en overige migranten wonen vooral in de grote steden in het westen van het land.

Inburgering in gemeenten

Na de start van de inburgeringsplicht en vestiging in de gemeente (soms daarvoor) vindt de brede intake plaats, waarbij de startpositie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeraar in kaart worden gebracht. Bij asielmigranten uit het cohort 2022 is de periode tussen vaststelling inburgeringsplicht en de brede intake in ruim twee derde van de gevallen meer dan 3 maanden. Dit aandeel is hoog, onder andere doordat de meeste asielmigranten na start van de inburgeringsplicht nog enige tijd in een opvanglocatie van COA verblijven en door gemeenten dan meestal nog niet gestart wordt met de brede intake. Bij gezins- en overige migranten van het cohort 2022 is deze periode bij 34 procent van de personen langer dan 3 maanden.

Op basis van de brede intake, in combinatie met resultaten van een leerbaarheidstoets, kan een leerroute worden vastgesteld. Dit alles wordt vastgelegd in een persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP), in de vorm van een officiële beschikking.

De B1-route is de leerroute die het meest gevolgd wordt en dit is nog sterker zichtbaar bij gezins- en overige migranten dan bij asielmigranten. In bijna alle gevallen dat de Z-route is gevolgd, is uit de leerbaarheidstoets gebleken dat taalniveau B1 niet haalbaar is. Meestal komt de in het PIP vastgelegde leerroute overeen met de uitslag van de leerbaarheidstoets. Bij 18 procent van de inburgeraars is op basis van de brede intake gekozen voor de B1-route, terwijl het advies van de leerbaarheidstoets anders is.

Voor asielmigranten uit cohort 2022 geldt dat voor 87 procent na vestiging in een gemeente tot eind 2023, een PIP is opgesteld. In de gevallen dat er eind 2023 een PIP was opgesteld voor asielmigranten, gebeurde dit bij cohort 2022 in bijna de helft van de gevallen (45 procent) in de periode tot 10 weken na vestiging in de gemeente. Bij 87 procent van de gezins- en overige migranten uit cohort 2022 is eind 2023 een PIP opgesteld. In 22 procent van de gevallen gebeurde dit binnen 10 weken na vestiging in de gemeente. 

In deze rapportage wordt nog geen aandacht besteed aan de inburgeringstrajecten na het vastleggen van de leerroutes, zoals wisseling van routes, afschalingen, deelname aan PVT en MAP, behaalde examens en het voldoen aan de inburgeringsplicht. 

Arbeidsparticipatie

In de periode voor kennisgeving inburgeringsplicht, maar gemeten vanaf 1 januari 2021, had 4 procent van de asielmigranten met een COA-overeenkomst op enig moment een baan (1,5 duizend). Na kennisgeving inburgeringsplicht had 1 op de 5 asielmigranten op enig moment in de periode tot het einde van de COA-opvangovereenkomst een baan (6,6 duizend). Hierin is het aandeel mannen met een baan (29 procent) hoger dan het aandeel vrouwen met een baan (4 procent). 

Na vestiging in de gemeente neemt het aandeel asielmigranten dat een baan heeft toe. Iets meer dan een kwart van de mannelijke asielmigranten heeft in het 1e jaar na vestiging betaald werk gehad (4,7 duizend), tegenover één op de tien vrouwelijke asielmigranten (1,4 duizend). Het betreft veelal deeltijdbanen, in ruim een derde van de gevallen werken zij 3 maanden na vestiging in de gemeente in de horeca. 

Gezins- en overige migranten hebben vaker betaald werk dan asielmigranten. Onder de gezins- en overige migranten uit cohort 2022 heeft driekwart van de mannen en ruim de helft van de vrouwen het eerste jaar na vestiging in de gemeente een baan. Voor gezins- en overige migranten ligt het aandeel deeltijdbanen een stuk lager dan bij asielmigranten. In ongeveer 1 op de 5 gevallen werken zij drie maanden na huisvesting in arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer. Ongeveer 1 op de 6 werkt op dat moment in de horeca. 

87 procent van de asielmigranten uit het cohort 2022 ontving in het eerste jaar na vestiging in de gemeente een uitkering (meestal bijstand), terwijl dit voor minder dan 1 op de 10 gezins- en overige migranten het geval was. Een voorwaarde voor gezins- en overige migranten is dat de referent voldoende inkomen heeft.  

Aan inburgeringsplicht voldaan

Van alle 62,3 duizend inburgeringsplichtigen hebben 175 inburgeraars (<1 procent) eind 2023 voldaan aan de inburgeringsplicht. Daarnaast zijn er bijna 2 duizend personen die een gehele (0,5 duizend personen) of tijdelijke (1,4 duizend personen) vrijstelling hebben gekregen en daardoor niet meer inburgeringsplichtig zijn. Verder zijn er 0,5 duizend personen die eind 2023 niet meer inburgeringsplichtig zijn om een andere reden, vaak vanwege naturalisatie.

Summary

This report concerns persons who were required to participate in civic integration programmes in the Netherlands in 2022 and 2023 under the Civic Integration Act 2021. It differentiates between asylum migrants on the one hand, and family and other migrants on the other hand. The report describes the demographic and educational characteristics of this group, the pre-integration process, housing, regional distribution, the civic integration overseen by the municipalities and labour force participation, from the introduction of the civic integration requirement until the end of 2023.

Population

Demographic characteristics

The 2022 cohort consists of 26.2 thousand persons required to participate in civic integration and the 2023 cohort consists of a larger such group totalling 36.1 thousand persons. Approximately three-quarters of the 2022 cohort are asylum migrants (18.9 thousand) and around a quarter are family or other migrants (7.3 thousand). In the 2023 cohort, the share of asylum migrants is lower, at 61 percent (22.2 thousand), and the share of family and other migrants is higher (39 percent, or 13.9 thousand). Asylum migrants are more likely to be men (59 percent in the 2022 cohort; 64 percent in the 2023 cohort) than women, but women make up the majority of family and other migrants (68 percent). Among asylum migrants, the largest number of people required to participate in civic integration programmes are in the 18-24 age group; among family and other migrants, the largest number are in the 35-34 age group. Half the asylum migrants came from Syria (50 percent or 20.4 thousand). Other countries of origin among asylum migrants are Turkey, Yemen, Eritrea and Afghanistan (29 percent or 12 thousand came from these countries, combined). Many of the family and other migrants originate from Morocco, Turkey and various countries in Asia (31 percent or 6.5 thousand). 

The position within the household is determined when the migrant first settles in the relevant municipality. Around 93 percent of asylum migrants in the 2022 cohort and 59 percent of asylum migrants in the 2023 cohort had settled in the relevant municipality by the end of 2023. Of these, around one-third of asylum migrants were single (10.5 thousand) and slightly under one-third formed part of a couple with children (9.1 thousand). A total of 5.6 thousand asylum migrants were adult children in a family with parents. Among family and other migrants, the distribution according to the position within the household was different from the distribution among asylum migrants. Partners in a couple without children (12.1 thousand) and partners in a couple with children (4.3 thousand) together made up more than three-quarters of all family and other migrants. Furthermore, 13 percent of family and other migrants were single (2.8 thousand).

Education in the Netherlands

Around 1 in 10 of those undergoing civic integration had attended education in the Netherlands before starting the civic integration process (11 percent). This concerns almost exclusively those in the 18-34 age group.  In 97 percent of cases in which asylum migrants had attended education in the Netherlands before the start of civic integration, they had been in secondary vocational education (50 percent) or secondary education (47 percent). This share was significantly lower among family and other migrants, at 39 percent. Family and other migrants more likely than asylum migrants to have been in HBO (22 percent) or university education (39 percent). 

Education abroad

As of 31 December 2023, 6 thousand persons subject to the civic integration requirement – of whom 5.3 thousand were asylum migrants and 0.7 thousand were family and other migrants – had had their diploma assessed. In more than three-quarters of cases, the diploma was assessed as a Bachelor’s degree or higher.

Pre-integration

The pre-integration process involves providing asylum migrants who are required to participate in civic integration with practical information regarding living independently and life in the Netherlands, and helping them to start learning the Dutch language. The pre-integration process is non-mandatory for asylum migrants who are required to participate in civic integration. Of the total of 28 thousand asylum migrants who were asked if they would like to participate in the pre-integration process, 21.3 thousand asylum migrants (76 percent) agreed to do so. A total of 15.5 thousand of the asylum migrants then actually participated in language classes as part of the pre-integration process, and by the end of 2023 3.5 thousand asylum migrants had completed these language classes. Some potential reasons for failing to complete the pre-integration process include that the relevant individuals had already begun classes with the municipality, had found employment, had not been able to arrange childcare, or had found it difficult to return to education after a long time. Some of the asylum migrants who are required to integrate are not offered the opportunity of pre-integration. This is the case if, for example, they are staying in emergency accommodation that is not managed by the Central Agency for the Reception of Asylum seekers (COA) or have been staying with acquaintances since arriving in the Netherlands. It is also the case for asylum migrants who have never had an accommodation agreement with the COA.

Housing and distribution

Of the 41.1 thousand asylum migrants in the 2022 cohort and 2023 cohort, many were in COA accommodation for a time or for an extended period following the beginning of the civic integration requirement. As of 31 December 2023, 10.8 thousand asylum migrants in this group (26 percent) were still in COA accommodation. In the case of family and other migrants, these are always being housed by a municipality at the start of the civic integration requirement.

As of 31 December 2023, more than half of asylum migrants from the 2023 cohort had moved between reception locations at least twice before they could be housed by a municipality.

Almost one in six asylum migrants are placed with the same municipality in which they are being accommodated in a COA reception location. Among asylum migrants who are placed in a different municipality to the one in which they are being accommodated in a COA reception location (a total of 25.2 thousand asylum migrants), the distance between the two municipalities varies greatly. More than half of asylum migrants (13 thousand) were accommodated at a reception centre within 65 kilometres of the municipality in which they were placed. Around 1 in 5 (4.7 thousand) were accommodated in a reception centre more than 145 kilometres away from the municipality in which they were placed.

Asylum migrants are generally more dispersed across the Netherlands than family and other migrants. This is because asylum migrants are placed with municipalities in numbers that reflect the population of the relevant municipality, and they are therefore more evenly distributed across the Netherlands. Even so, smaller municipalities are more likely to accommodate a disproportionately high number of asylum migrants (when population is taken into account). Family and other migrants live mainly in the large cities in the west of the country.

Civic integration by municipalities

After the start of the civic integration requirement and when housing has been provided by the municipality (and in some cases before), a general intake procedure is carried out to assess the start position and development opportunities for each participant. Among asylum migrants in the 2022 cohort, the period between the start of the civic integration requirement and the general intake is more than three months in almost two-thirds of cases. This is high, partly because most asylum migrants are accommodated at a COA reception location for some time after the start of the civic integration requirement and municipalities do not usually start the general intake at that point. Among family and other migrants in the 2022 cohort, this period is longer than three months in 34 percent of cases.

Based on the conclusions of the general intake combined with the results of a learning aptitude test, a learning pathway is determined. The details of this are recorded in the form of an official decision in a ‘Personal Integration and Participation Plan’ (PIP).

The B1 route is the learning pathway that is followed the most frequently; this is particularly the case among family and other migrants, but less so among asylum migrants. In almost all cases where the ‘Z route’ is taken, the learning aptitude test shows that language level B1 is not attainable. The result of the learning aptitude test is therefore often consistent with the learning pathway selected, but does not always seem to have determined the learning pathway specified in the PIP.

Among asylum migrants in the 2022 cohort, 87 percent of those who had settled in a municipality by the end of 2023 had a PIP in place. In cases of asylum migrants in the 2022 cohort for whom a PIP had been drawn up by the end of 2023, in nearly half of all cases (45 percent) this occurred within 10 weeks of settling in the municipality. A total of 87 percent of family and other migrants from the 2022 cohort had a PIP in place by the end of 2023. In 22 percent of cases, this occurred within ten weeks of settling in the municipality.

This report does not consider the civic integration process subsequent to the decision regarding the learning pathway, such as participants switching between pathways, dropping out, participation in PVT and MAP, exams passed and the completion of the civic integration requirement.

Participation in the labour market

In the period prior to the announcement of the civic integration requirement (measured from 1 January 2021), 4 percent of asylum migrants with an accommodation agreement with the COA had been in employment at some point (1.5 thousand). After the announcement of the civic integration requirement, 1 in 5 asylum migrants were in employment at some point during the period of the COA accommodation agreement (6.6 thousand). More men are in employment (29 percent) than women (4 percent).

The share of asylum migrants in employment increases after they settle in the municipality. Just over a quarter of male asylum migrants (4.7 thousand) were in paid work in the first year after settling in the municipality, and one in ten female asylum migrants (1.4 thousand) were. These were mainly part-time jobs, and in over one-third of cases, asylum migrants were working in the accommodation and food services sector three months after settling in the municipality. 

Family and other migrants are more likely to be in paid work than asylum migrants. Among family and other migrants in the 2022 cohort, three-quarters of men and over half of women are in employment in the first year after settling in the municipality. The share of part-time jobs is also lower in this group than among asylum migrants. In about 1 in 5 cases, within three months of being allocated housing, family and other migrants are enrolled with job placement services, temporary employment agencies and human resource management. Around 1 in 6 of them are working in the accommodation and food services at that point. 

A total of 87 percent of asylum migrants in the 2022 cohort were receiving benefits (mainly income support) in the first year of settling in the municipality, compared with fewer than 1 in 10 family and other migrants. One requirement for family and other migrants is that the income of the reference person is sufficient.

Civic integration requirement completed

Out of all 62.3 thousand persons subject to the civic integration requirement, 175 (<1 percent) had completed the civic integration process by the end of 2023. Nearly 2 thousand had also received a full (0.5 thousand) or temporary (1.4 thousand) exemption and were therefore no longer subject to the requirement. In addition, 0.5 thousand persons were no longer subject to the civic integration requirement at the end of 2023 for some other reason, often because they had become Dutch citizens by naturalisation.

1. Over het onderzoek

1.1 Introductie

Op 1 januari 2022 is een nieuw inburgeringsstelsel in werking getreden. De Wet inburgering 2021 heeft als doel alle nieuwkomers met een inburgeringsplicht zo snel mogelijk Nederlands te leren spreken, schrijven, lezen en luisteren op het voor hen hoogst haalbare niveau, zodat zij volwaardig mee kunnen draaien in de Nederlandse samenleving, liefst via betaald werk.

Binnen dit nieuwe inburgeringsstelsel is een belangrijke rol weggelegd voor monitoring en evaluatie. Hiertoe heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) samen met de ketenpartners het Plan van aanpak monitoring en evaluatie Wet inburgering 2021 (M&E-plan)1) ontwikkeld, dat in september 2022 door SZW aan de Tweede Kamer is aangeboden. In dit plan is uitgewerkt hoe de werking en het doelbereik van de Wet inburgering 2021 op landelijk stelselniveau gemonitord en geëvalueerd gaat worden in de periode van de inwerkingtreding van de wet in 2022 tot en met de wetsevaluatie in 2027.

Het doelbereik van de wet wordt in kaart gebracht met onder meer kwantitatieve gegevens. SZW heeft aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevraagd om deze gegevens samen te stellen. Hiertoe leveren de ketenpartners van de Wet inburgering 2021, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), de gemeenten en Nuffic/Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), gegevens aan over inburgeringsplichtigen onder de Wet inburgering 2021 aan het CBS. Het CBS verrijkt deze met gegevens over onder meer arbeidsparticipatie, sociale zekerheid en onderwijsdeelname. Het CBS verwerkt de uitkomsten van het kwantitatieve onderzoek in een jaarlijkse monitor: de Statistiek Wet inburgering (SWI). De jaarlijkse monitor bestaat uit een dashboard en voorliggende rapportage. Daarnaast stelt het CBS een onderzoeksbestand samen dat beschikbaar komt in de Remote Access-omgeving van het CBS, zodat andere onderzoeksinstellingen ook onderzoek kunnen doen op de data.

Het CBS zal dit onderzoek tenminste tot en met verslagjaar 2024 jaarlijks uitvoeren. Hiermee komt steeds meer informatie beschikbaar over de inburgeringsplichtigen onder de Wet inburgering 2021 en over hun inburgering en participatie in Nederland, over een langere periode. De huidige rapportage beschrijft de tweede editie van dit jaarlijkse onderzoek. Er is nu informatie beschikbaar over twee cohorten: cohort 2022 en 2023. Het gaat hierbij om het jaar waarin de inburgeringsplicht door DUO is vastgesteld. 

1.2 Verschillen in populatie SWI en het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’

In dit rapport worden onder asielmigranten statushouders met de verblijfstitel asiel verstaan, waarvan DUO in 2022 of 2023 de inburgeringsplicht heeft vastgesteld.

Sinds 2017 publiceert het CBS het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’2). Hierin zijn alle asielzoekers die vanaf 2014 bij COA zijn ingestroomd en de statushouders die vanaf 2014 een verblijfsvergunning asiel hebben ontvangen, opgenomen, inclusief hun nareizigers en gezinsherenigers. Deze jaarlijkse rapportage geeft inzicht in de instroom van asielzoekers bij het COA en in de samenstelling van statushouders en gezinsherenigers. Er worden cijfers gepresenteerd over het verblijf in een opvanglocatie van COA, de wachttijd tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning, huisvesting, inburgering, huishoudenssamenstelling, gezinshereniging, onderwijs, naturalisatie, werk en inkomen, zorggebruik en criminaliteit.

De opzet van het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’ en de jaarrapportage over de SWI lijken sterk op elkaar. Het zijn beide onderzoeken waarin cohorten jaar op jaar worden gevolgd. Daarnaast is er ook een overlap in de populaties van beide onderzoeken. Het onderscheid kan als volgt gemaakt worden:

  • Het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’ volgt asielzoekers en statushouders die ofwel in een opvanglocatie van COA verblijven, ofwel een vergunning asiel hebben ontvangen (inclusief de gezinsherenigers die bij een asielstatushouder verblijven). Ook alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) en vluchtelingen uit Oekraïne behoren tot de populatie van dit onderzoek. Al deze personen kunnen inburgeringsplichtig zijn, maar dat hoeft niet. Personen jonger dan 18 jaar of ouder dan de AOW-leeftijd zijn bijvoorbeeld niet inburgeringsplichtig, net als personen uit Oekraïne.
  • De jaarlijkse monitor van de SWI gaat over alle personen die inburgeringsplichtig zijn geworden onder de Wet inburgering 2021. Deze personen zijn altijd 18 jaar of ouder en jonger dan de AOW-leeftijd. Een groot deel van deze groep is statushouder asiel of gezinshereniger bij een asielmigrant; deze groep wordt ook in het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’ gevolgd. Er zijn echter ook inburgeringsplichtigen die om een andere reden dan asiel naar Nederland zijn gekomen, zoals gezinsmigranten uit veilige landen. Deze personen zijn wel inburgeringsplichtig en worden daarom gevolgd in de jaarrapportage SWI, maar niet in het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’;
  • Een cohort heeft in het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’ een andere definitie bij de gegevens over inburgering dan in de SWI. In het cohortonderzoek is het peilmoment voor het vaststellen tot welk cohort iemand behoort, het verkrijgen van de verblijfsvergunning asiel, terwijl dit bij de SWI de datum vaststelling inburgeringsplicht door DUO is;
  • Waar in de SWI over asielmigranten wordt gesproken, gaat het in het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’ over statushouders met vergunning asiel. Daarnaast geldt bij de SWI dat als een asielmigrant de referent is van een nareiziger, ongeacht of gezinshereniging binnen drie maanden is aangevraagd, de nareiziger ook asielmigrant is. Deze groep heeft binnen de Wet inburgering 2021 dezelfde rechten en plichten als asielmigranten. Bij het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’ worden nareizigers voor wie gezinshereniging na drie maanden is aangevraagd als een aparte groep gevolgd.

In figuur 1.2.1 zijn de verbanden tussen beide onderzoeken visueel weergegeven. De grootte van de elementen is echter niet representatief voor de aantallen of verhoudingen tussen de populaties. 

1.2.1 Overzicht inclusief nieuwe populatiesInstroom in COA* Oekraïners* Verkrijgen vergunning* Amv’s* Reguliere vergunningprocedure Tijdelijke regeling * Asiel en integratie | CBS ** Statistiek Wet inburgering | CBS 1.2.1 Overzicht inclusief nieuwe populaties Gezins- en overige migranten** Asiel- migranten**Instroom in COA*Oekraïners*Verkrijgen vergunning*Amv’s*Reguliere vergunningprocedureTijdelijke regeling* Asiel en integratie | CBS** Statistiek Wet inburgering | CBS 1.2.1 Overzicht inclusief nieuwe populatiesGezins- enoverigemigranten**Asiel-migranten**

1.3 Stappen die inburgeraar doorloopt in Nederland

Het inburgeringsproces van asielmigranten verschilt van dat van gezins- en overige migranten. Hieronder volgt een vereenvoudigde weergave van de vijf inburgeringsstappen van asielmigranten.

1.3.1 Stappen inburgering asielmigranten1.3.1 Stappen inburgering asielmigranten 2.COA Koppeling inburgeraar aan gemeente 3.Gemeente -Ontzorging -Maatschappelijke begeleiding -Brede intake -Leerbaarheidstoets -Vaststellen leerroute -Definitief besluit: PIP -PVT -MAP 4.Start 4. inburgering: Volgen inburgerings- cursussen 5.Einde 5. inburgering Succesvol voldaan aan alle verplichtingen 1.DUO Vaststelling inburgerings- plicht1.3.1 Stappen inburgering asielmigranten2.COAKoppelinginburgeraaraan gemeente3.Gemeente-Ontzorging-Maatschappelijke begeleiding-Brede intake-Leerbaarheidstoets-Vaststellen leerroute-Definitief besluit: PIP-PVT-MAP4.Start 4.inburgering:Volgen inburgerings-cursussen5.Einde 5.inburgeringSuccesvol voldaan aan alle verplichtingen1.DUOVaststellinginburgerings-plicht
 

De eerste stap in het inburgeringsproces is de vaststelling van de inburgeringsplicht door DUO. Stap 2 houdt in dat COA de inburgeringsplichtige koppelt aan de gemeente die de begeleiding op zich neemt. Op het moment dat de inburgeringsplichtige zich vestigt in de gemeente (stap 3) en recht heeft op een bijstandsuitkering, wordt deze persoon minimaal zes maanden financieel ontzorgd. Dit ontzorgen houdt in dat de gemeente gedurende die periode de huur, de rekeningen voor gas, water en stroom en de rekening voor de zorgverzekering vanuit de bijstand betaalt. De ontzorging is verplicht (zowel voor gemeente als voor de inburgeringsplichtige) gedurende een periode van zes maanden. Daarna kan de gemeente de ontzorging nog verlengen indien dat wenselijk wordt geacht3). Naast de verplichte financiële ontzorging hebben gemeenten ook de taak om de inburgeraar gedurende die zes maanden te ondersteunen en op weg te leiden naar financiële zelfredzaamheid. Hoe gemeenten dit doen, staat hen vrij.

Daarnaast ontvangen inburgeringsplichtigen maatschappelijke begeleiding vanuit de gemeente. De maatschappelijke begeleiding van inburgeraars is gericht op het regelen van praktische zaken en het vergroten van de kennis van de Nederlandse samenleving. Het doel is het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie van asielstatushouders. Maatschappelijke begeleiding bestaat in ieder geval uit praktische hulp bij en voorlichting over het regelen van basisvoorzieningen (bijvoorbeeld werk, zorg en onderwijs) in de Nederlandse samenleving.

Vanaf het moment dat de asielmigrant door COA is gekoppeld aan een gemeente, kan de gemeente de asielmigrant uitnodigen voor de brede intake. Met de brede intake wordt een beeld gevormd van de startpositie en de ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige op het gebied van inburgering en participatie om, zoveel mogelijk in samenspraak met de inburgeringsplichtige, invulling te geven aan het inburgeringstraject. Gemeenten bepalen zelf hoe zij de brede intake invullen. De intake kan onder meer bestaan uit één of meer gesprekken, groepsvoorlichting, een assessment en/of taallessen. Een vast onderdeel van de brede intake is een leerbaarheidstoets. Met de input uit de brede intake en de leerbaarheidstoets stelt de gemeente een plan inburgering en participatie (PIP) op. In dit plan is onder meer opgenomen welke leerroute de asielmigrant gaat volgen. Er worden drie leerroutes onderscheiden, welke in hoofdstuk 5 verder worden toegelicht:

  • Taalroute naar B1 (B1-route);
  • De onderwijsroute (O-route);
  • De zelfredzaamheidsroute (Z-route).

Na vaststelling van de initiële PIP start de inburgeringstermijn (stap 4). De gemeente doet een cursusaanbod aan de asielmigrant, waarna deze kan starten met de inburgering. De inburgering eindigt met het voldoen aan een aantal verplichtingen, bijvoorbeeld taalexamens die behaald moeten worden. Het verschilt per leerroute aan welke verplichtingen voldaan moet worden.

Daarnaast neemt de asielmigrant tijdens de inburgeringsplicht deel aan het  Participatieverklaringstraject (PVT) en de Module Arbeidsmarkt & Participatie (MAP). Het PVT wordt door gemeenten aangeboden en bestaat uit twee onderdelen: een inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving (vrijheid, gelijkwaardigheid, solidariteit en participatie) en de ondertekening van de participatieverklaring. Ook de MAP wordt door de gemeente aan de inburgeraar aangeboden en betreft een kennismaking met en voorbereiding op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Als de asielmigrant aan de inburgeringsplicht heeft voldaan, ontvangt hij/zij een inburgeringsdiploma of inburgeringscertificaat (stap 5). 

Gezins- en overige migranten doorlopen grotendeels dezelfde stappen in het inburgeringsproces. Er zijn een aantal verschillen:

  • Gezins- en overige migranten worden niet door COA aan een gemeente gekoppeld die de begeleiding op zich neemt. De gemeente waar zij zich vestigen (bij de referent) is de gemeente die de inburgeringsplichtige begeleidt;
  • Gezins- en overige migranten worden niet financieel ontzorgd door gemeenten en ontvangen geen maatschappelijke begeleiding;
  • Gezins- en overige migranten worden begeleid door gemeenten bij hun inburgering, maar regelen en betalen hun inburgering zelf. Om de inburgering te bekostigen, kunnen zij een lening afsluiten bij DUO. De lening betalen zij na afronding van de inburgering terug. De gemeente verzorgt wel het Participatieverklaringstraject (PVT) en de Module arbeidsmarkt en participatie (MAP) voor gezins- en overige migranten;
  • Om de voortgang van het inburgeringsproces te monitoren, worden voortgangsgesprekken gehouden met gezins- en overige migranten.

1.4 Opbouw rapportage

In hoofdstuk 2 van deze rapportage wordt de omvang en samenstelling van de populatie inburgeringsplichtigen, die in 2022 of 2023 inburgeringsplichtig werden onder de Wet Inburgering 2021, beschreven aan de hand van demografische en onderwijskenmerken. Hierbij wordt steeds een onderscheid gemaakt tussen enerzijds asielmigranten en anderzijds gezins- en overige migranten. Hoofdstuk 3 gaat over de mate waarin asielmigranten Voorinburgering volgen tijdens hun verblijf in een COA-opvanglocatie. In hoofdstuk 3 wordt ook gekeken naar de duur van het verblijf in een COA-opvanglocatie, het aantal verhuizingen tussen COA-opvanglocaties, de afstand tussen de COA-opvanglocatie en de gemeente waar de inburgeringsplichtige aan gekoppeld is en de start van de inburgering in de COA-opvang. In hoofdstuk 4 wordt ingezoomd op de huisvesting van asielmigranten en de regionale spreiding van inburgeringsplichtigen. In hoofdstuk 5 wordt de inburgering van asiel- en gezins- en overige migranten in de vestigingsgemeente besproken. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 het doelbereik beschreven. Hier wordt verder ingegaan op de arbeidsparticipatie van asielmigranten tijdens het verblijf in COA, de arbeidsparticipatie van alle inburgeringsplichtigen na vestiging in de gemeente en in hoeverre er is voldaan aan de inburgeringsplicht. 

Waar in dit rapport gesproken wordt over asielmigranten worden inburgeringsplichtige asielmigranten bedoeld. Dit zijn statushouders met de verblijfstitel asiel en waarvan DUO in 2022 of 2023 de inburgeringsplicht heeft vastgesteld.

In deze rapportage wordt nog geen aandacht besteed aan de inburgeringstrajecten na het vastleggen van de leerroutes, zoals wisseling van routes, afschalingen, deelname aan PVT en MAP en behaalde examens. De gegevens hiervoor zijn nog niet (voldoende) beschikbaar. Zodra de gegevens over deze onderwerpen beschikbaar zijn, zullen ze worden toegevoegd in publicaties over de SWI.

De uitkomsten in deze rapportage zijn gebaseerd op cijfers over 2022 en 2023. Het gaat hier om voorlopige cijfers over verslagjaar 2023. Omdat er bij elke update van deze rapportage de volledige populatie inburgeringplichtigen in de onderzochte jaren (opnieuw) wordt aangeleverd vanuit DUO, COA en gemeenten is het ook mogelijk dat er (kleine) wijzigingen optreden in de cijfers over eerdere jaren. 

1.5 Dashboard

Naast deze rapportage is er een interactief dashboard, met daarin nog meer cijfers over inburgeringsplichtigen onder de Wet inburgering 2021. In dit dashboard kunt u zelf kiezen over welke onderwerpen u cijfers (visueel) gepresenteerd wilt zien.

1.6 Methode en begrippen

Meer details over de methode, begrippen en afkortingen zijn te vinden in het ‘Dashboard statistiek Wet inburgering’ onder het kopje Toelichting.

1.7 Dossier Asiel, migratie en integratie

Meer informatie over asiel, migratie en integratie kunt u vinden in het dossier Asiel, migratie en integratie4). In dit dossier worden recente cijfers en verdiepende artikelen over migratie, asielzoekers en de integratie van mensen naar herkomst weergegeven.

1) Plan van aanpak monitoring en evaluatie Wet inburgering 2021 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl
2) De meest recente publicatie: Asiel en integratie 2024 – Cohortonderzoek asielzoekers en statushouders | CBS
3) In de periode sinds de invoering van de wet is duidelijk geworden dat de verplichte financiële ontzorging complex is om uit te voeren voor gemeenten en soms ook averechts werkt voor inburgeraars. Dit bleek onder andere uit de uitvoeringspraktijk en het rapport ‘Een status met weinig armslag’ van de Nationale Ombudsman. Op basis daarvan heeft de minister in april 2023 in een brief aan de Kamer de koers voor het ontzorgen bijgesteld: de minister nam zich voor om dit wetsonderdeel te gaan herzien en, vooruitlopend op een wetswijziging, “tijdelijk een ruimere uitleg te geven aan het wetsartikel over financieel ontzorgen”. Het doel van het ontzorgen blijft overeind, en de gemeente blijft verplicht om te ontzorgen, maar de gemeente mag afwijken van de standaard vorm van ontzorgen.
4) Dossier Asiel, migratie en integratie.

2. Samenstelling populatie inburgeringsplichtigen

2.1 Doelgroep

In 2022 en 2023 zijn 62,3 duizend personen inburgeringsplichtig geworden onder de Wet inburgering 2021. In 2023 is het aantal inburgeringsplichtigen hoger dan in 2022. Ook is de samenstelling anders. In het cohort van 2023 zijn er in verhouding meer gezins- en overige migranten inburgeringsplichtig dan in 2022. In 2023 bestaat 39 procent van de inburgeringsplichtigen uit gezins- en overige migranten, terwijl dit in cohort 2022 nog 28 procent was. Tabel 2.1.1 geeft een overzicht van het aantal inburgeringsplichtigen per cohort en doelgroep. 

2.1.1 Overzicht inburgeringsplichtige personen 2022 en 2023
Cohort20222023Totaal
Asielmigranten18 86522 20541 065
Gezins- & overige migranten7 32513 90521 230
Totaal26 19036 10562 300

In deze jaarrapportage worden de volgende groepen inburgeringsplichtigen onderscheiden:

  • Asielmigranten (41,1 duizend personen). Naast reguliere asielmigranten (37,9 duizend) behoren ook gezinsherenigers5) en gezinsvormers6) met asielstatushouders (3,1 duizend) tot deze groep inburgeringsplichtigen;
  • Gezinsmigranten: gezinsvormers en gezinsherenigers (19,9 duizend);
  • Overige migranten (1,4 duizend). Tot deze subgroep behoren geestelijk bedienaren en overige typen migranten, waarbij de overige typen in de figuur zijn samengevoegd in de categorie “overig”.

Figuur 2.1.2 geeft een overzicht van de verschillende groepen inburgeringsplichtigen in 2022 en 2023 samen:

Figuur 2.1.2 Doelgroep 2022 en 2023
DoelgroepAsielmigrantenGezins- en overige migranten
Asielmigrant37925
Gezinshereniger met asielmigrant2415
Gezinsvormer met asielmigrant725
Gezinsvormer16045
Gezinshereniger3825
Geestelijk bedienaar255
Overig1105

In het vervolg van deze jaarrapportage worden steeds twee groepen onderscheiden: asielmigranten enerzijds en gezins- en overige migranten anderzijds. Wanneer cohort 2022 en 2023 samen in figuren worden gevisualiseerd, zullen de eventuele verschillen tussen de cohorten beschreven worden in de tekst. 

Geslacht en leeftijd

De cohorten verschillen iets van elkaar in verdeling van leeftijd en geslacht. Van de inburgeringsplichtige asielmigranten is 59 procent man in cohort 2022 (11,2 duizend) en 64 procent in cohort 2023 (14,2 duizend). Indien beide cohorten gezamenlijk worden bekeken, zijn de meeste inburgeringsplichtige asielmigranten onder de 35 jaar oud bij start inburgeringsplicht. Ongeveer een derde is tussen de 18 en 25 jaar oud (13,3 duizend) en ongeveer een derde valt in de leeftijdscategorie van 25 tot 35 jaar oud (12,9 duizend). De rest van de inburgeringsplichtige asielmigranten is ouder. In de categorie 55 jaar en ouder vallen iets meer dan 1500 asielmigranten (figuur 2.1.3).

Figuur 2.1.3 Asielmigranten naar leeftijd en geslacht bij start inburgeringsplicht cohort 2022 en 2023
LeeftijdMannenVrouwen
55 jaar en ouder-955580
45 tot 55 jaar-29001775
35 tot 45 jaar-49603670
25 tot 35 jaar-80804845
18 tot 25 jaar-85404760

De geslachtsverdeling onder gezins- en overige migranten die inburgeringsplichtig zijn verschilt van asielmigranten. Onder gezinsmigranten en overige migranten bestaat een grote meerderheid (ruim twee derde) juist uit vrouwen (14,6 duizend). Daarnaast vormt de leeftijdscategorie 25 tot 35 jaar verreweg de grootste leeftijdscategorie onder de gezinsmigranten en overige migranten, namelijk 44 procent (9,4 duizend, zie figuur 2.1.4).

Figuur 2.1.4 Gezins- en overige migranten naar leeftijd en geslacht bij start inburgeringsplicht cohort 2022 en 2023
LeeftijdMannenVrouwen
55 jaar en ouder-340540
45 tot 55 jaar-6701500
35 tot 45 jaar-16203395
25 tot 35 jaar-28356595
18 tot 25 jaar-11552575

Nationaliteit

In figuur 2.1.5 is de top-10 van meest voorkomende nationaliteiten onderscheiden. Dit zijn de nationaliteiten met de meeste inburgeringsplichtige asielmigranten onder de Wet inburgering 2021 in 2022 en 2023. Inburgeringsplichtige asielmigranten met andere nationaliteiten zijn in figuur 2.1.4 opgenomen in de groep ‘Overig’.

De meest voorkomende nationaliteit bij inburgeringsplichtige asielmigranten is Syrisch. Syriërs vormen bijna de helft (20,4 duizend) van de inburgeringsplichtige asielmigranten. Dit is voor beide cohorten het geval. Met 3,8 duizend inburgeringsplichtige asielmigranten vormen Turken qua aantal de tweede groep, gevolgd door Jemenieten (3,4 duizend), Eritreeërs (2,5 duizend) en Afghanen (2,3 duizend). De samenstelling van nationaliteiten verschilt tussen de cohorten. Zo vormen de Jemenieten een grotere groep binnen cohort 2023, namelijk 10 procent, dan binnen het cohort 2022, waar het aandeel Jemenieten 6 procent is. In 2022 zijn meer Afghaanse en Turkse asielmigranten inburgeringsplichtig geworden, respectievelijk 7 en 10 procent. In cohort 2023 heeft 4 procent een Afghaanse herkomst en 8 procent een Turkse herkomst.

Figuur 2.1.5 Asielmigranten top-10 meest voorkomende nationaliteiten cohort 2022 en 2023
NationaliteitAsielmigranten (%)
Syrisch50
Turks9
Jemenitisch8
Eritrees6
Afghaans6
Iraans3
Iraaks2
Somalisch2
Staatloos2
Pakistaans2
Overig7
Onbekend3

In figuur 2.1.6 is de nationaliteit van gezins- en overige migranten uitgesplitst naar het werelddeel dat bij de nationaliteit hoort. De nationaliteit van gezins- en overige migranten is zeer divers, waardoor een top-10 zoals bij de asielmigranten minder inzichtelijk is. Cohort 2022 en 2023 hebben een vergelijkbare samenstelling van gezins- en overige migranten naar werelddeel.

Overige Aziatische nationaliteiten komen het vaakst voor bij gezins- en overige migranten. Bijna een derde van de gezins- en overige migranten behoort tot deze groep (6,5 duizend). Binnen deze groep zijn Filippijnen (840), Chinezen (765) en migranten uit India (715) getalsmatig het sterkst vertegenwoordigd. Dit zijn bijvoorbeeld personen die naar Nederland komen om met iemand te trouwen of samen te wonen. Verder bevat de groep overige Aziatische nationaliteiten veel personen met de Syrische nationaliteit (660) die eveneens ruim vertegenwoordigd zijn onder de groep inburgeringsplichtige asielmigranten.

Figuur 2.1.6 Gezins- en overige migranten naar werelddeel cohort 2022 en 2023
NationaliteitGezins- en overige migranten (%)
Marokkaanse nationaliteit11
Europese (exclusief Nederlandse) nationaliteit10
Turkse nationaliteit9
Surinaamse nationaliteit6
Indonesische nationaliteit3
Overig Aziatische nationaliteit31
Overig Amerikaanse of Oceanische nationaliteit16
Overig Afrikaanse nationaliteit14
Onbekend1

Plaats in het huishouden

Van alle inburgeringsplichtigen is de plaats in het huishouden bepaald na vestiging in de gemeente. Voor asielmigranten die in een opvanglocatie van COA verblijven op het moment van vaststelling inburgeringsplicht, is vestiging in de gemeente het moment waarop de opvangovereenkomst met COA eindigt. Voor asielmigranten die geen opvangovereenkomst met COA hebben op het moment van de vaststelling van de inburgeringsplicht en voor gezins- en overige migranten is dit de inschrijving bij een gemeente bij vaststelling van de inburgeringsplicht.

In figuur 2.1.7 is de plaats in het huishouden van asielmigranten opgenomen, uitgesplitst in cohort 2022 en 2023. Onder ‘overig lid in een huishouden’ vallen bijvoorbeeld grootouders, ooms en tantes of broers en zussen. Bijna driekwart (30,7 duizend) van de asielmigranten is aan het einde van 2023 gevestigd in de gemeente. Dit komt neer op 93 procent van cohort 2022 en 59 procent van cohort 2023. Hiervan is ongeveer een derde alleenstaand (10,5 duizend) en iets minder dan een derde een partner in een paar met kinderen (9,1 duizend). Daarna bestaat de grootste groep uit kinderen in een gezin met ouders. Hiertoe behoort bijna één op de vijf asielmigranten (5,6 duizend) die aan het einde van 2023 gevestigd is in de gemeente. Ongeveer een kwart (10,4 duizend) van de asielmigranten had destijds nog een opvangovereenkomst met COA en is niet in deze figuur opgenomen. 

In het cohort 2022 zijn asielmigranten die eind 2023 zijn gevestigd in de gemeente vaker een partner in paar met kinderen (33 procent) dan in het cohort 2023 (26 procent). In het cohort 2023 zijn er naar verhouding meer kinderen in een gezin met ouders (22 procent) dan in cohort 2022 (16 procent). 

Figuur 2.1.7 Asielmigranten - Plaats in het huishouden na vestiging in de gemeente per cohort 1)
Plaats in het huishouden2022 (%)2023 (%)
Alleenstaand34,9533,15
Kind in gezin met ouder(s)15,5022,05
Partner in paar met kinderen32,6525,70
Partner in paar zonder kinderen7,559,20
Ouder in eenouderhuishouden4,003,60
Overig lid huishouden5,356,35
1) Percentageverdelingen zijn berekend binnen de in een gemeente gevestigde asielmigranten uit
cohort 2022 (N = 17 560) en cohort 2023 (N = 13 110) afzonderlijk.

Voor gezins- en overige migranten geldt dat zij bij de start van de inburgeringsplicht altijd gehuisvest zijn in een gemeente. Onder gezins- en overige migranten ziet de verdeling naar plaats in het huishouden er anders uit dan bij de asielmigranten. In deze groep vormen partners in een paar zónder kinderen de grootste groep (12,1 duizend), dit is meer dan helft van alle gezins- en overige migranten. Nog eens 20 procent is een partner in een paar met kinderen (4,3 duizend) en 13 procent is alleenstaand (2,8 duizend). De subgroepen ‘overig lid huishouden’ en ‘ouder in eenouderhuishouden’ betreffen – evenals onder asielmigranten –, kleine subgroepen onder de gezins- en overige migranten.

Figuur 2.1.8 Gezins- en overige migranten - Plaats in het huishouden na vestiging in de gemeente cohort 2022 en 2023
Plaats in het huishoudenGezins -en overige migranten (%)
Alleenstaand13,30
Kind in gezin met ouder(s)4,70
Partner in paar met kinderen20,20
Partner in paar zonder kinderen56,95
Ouder in eenouderhuishouden1,55
Overig lid huishouden3,25

2.2 Onderwijs in Nederland

Een deel van de inburgeringsplichtigen heeft voordat de inburgeringsplicht werd vastgesteld al onderwijs gevolgd in Nederland (11 procent). Dit geldt voor zowel asielmigranten (12 procent) als gezins- en overige migranten (10 procent). In figuur 2.2.1 is de hoogst gevolgde opleiding in Nederland opgenomen voor zowel asielmigranten als gezins- en overige migranten. Onder de figuur zijn de aantallen inburgeringsplichtigen opgenomen waarop de figuur betrekking heeft.

Asielmigranten uit cohort 2022 hebben iets vaker middelbaar beroepsonderwijs (52 procent) en wetenschappelijk onderwijs (3 procent) als hoogst gevolgde opleiding dan asielmigranten uit cohort 2023 (respectievelijk 49 en 1 procent). Asielmigranten uit cohort 2023 hebben vaker voortgezet onderwijs als hoogst gevolgde opleiding (48 procent) dan asielmigranten uit cohort 2022 (45 procent). Cohort 2023 heeft ook een hoger aandeel kind in gezin met ouder(s) (zie figuur 2.1.7).

Het hoogst gevolgde onderwijs is onder gezins- en overige migranten over het algemeen hoger dan onder asielmigranten. Zij hebben vaker hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs gevolgd terwijl asielmigranten vaker voortgezet onderwijs en middelbaar onderwijs hebben gevolgd. 

Voor zowel asielmigranten als gezins- en overige migranten geldt dat nagenoeg alle inburgeringsplichtigen van 35 jaar of ouder hun inburgeringstraject zijn begonnen zonder enige vorm van opleiding in Nederland te hebben gevolgd. Zo’n 285 personen van 35 jaar of ouder hebben een opleiding in Nederland gevolgd. Iets meer dan 5,6 duizend asielmigranten en gezins- en overige migranten van 18 tot 25 jaar en 1,0 duizend van 25 tot 35 jaar heeft een opleiding in Nederland gevolgd. 

Figuur 2.2.1 Hoogst gevolgde opleidingsniveau in Nederland
voor start inburgeringsplicht cohort 2022 en 2023 1)
OpleidingsniveauAsielmigranten (%)Gezins- & overige migranten (%)
Primair onderwijs00
Voortgezet onderwijs4715
Middelbaar beroepsonderwijs5024
Hoger beroepsonderwijs121
Wetenschappelijk onderwijs239
1) Percentageverdelingen zijn berekend binnen de groepen asielmigranten (4 765 personen) en gezins- en overige migranten (2 165 personen) die voordat de inburgeringsplicht werd vastgesteld in Nederland onderwijs hebben gevolgd.

2.3 Onderwijs in het buitenland

Voor inburgeringsplichtigen is het mogelijk om behaalde diploma’s en gevolgde opleidingen in het buitenland te laten waarderen door Nuffic of SBB. Zij vergelijken diploma’s en opleidingen in het buitenland met het Nederlandse onderwijssysteem. Daarnaast maakt COA een inschatting van het opleidingsniveau van asielmigranten die op het moment van vaststelling van de inburgeringsplicht in een COA-opvanglocatie verblijven. 

Diploma- en opleidingswaardering Nuffic/SSB

Bijna 10 procent van de 62,3 duizend inburgeringsplichtigen (6 duizend personen) heeft hun behaalde diploma door Nuffic/SBB laten waarderen. Onder hen waren 5 310 asielmigranten en 630 gezins- en overige migranten. Het aandeel migranten uit cohort 2022 dat hun diploma heeft laten waarderen eind 2023 (14 procent) is hoger dan het aandeel migranten uit 2023 (6 procent). Waarschijnlijk wordt dit verschil veroorzaakt door het feit dat cohort 2022 langer de tijd heeft gehad om een diplomawaardering aan te vragen dan cohort 2023. In de vorige editie van deze rapportage had namelijk 5 procent van cohort 2022 een diplomawaardering laten doen eind 2022, vergelijkbaar met het aandeel van cohort 2023 in deze rapportage. In figuur 2.3.1 zijn de diplomawaarderingen van asielmigranten opgenomen per cohort en in figuur 2.3.2 zijn de diplomawaarderingen van gezins- en overige migranten opgenomen voor beide cohorten samen. De aantallen van het cohort 2023 zijn te laag om apart weer te geven. Het niveau van internationale diplomawaardering van inburgeringsplichtige asielmigranten en gezins- en overige migranten die een waardering hebben aangevraagd verschilt van elkaar. Asielmigranten hebben vaker een havo of vwo diploma gehaald (22 procent) vergeleken met gezins- en overige migranten (8 procent). Gezins- en overige migranten hebben vaker een bachelor (60 procent) en master-diploma (17 procent) gehaald vergeleken met asielmigranten (respectievelijk 55 en 10 procent). 

Figuur 2.3.1 Asielmigranten - Niveau diplomawaardering per cohort1)
Niveau diplomawaarderingCohort 2022 (%)Cohort 2023 (%)
Basisonderwijs of vmbo11
Havo/vwo2124
Mbo-1 t/m mbo-477
Associate degree33
Bachelor ho/wo5753
Master ho/hbo/wo1011
Promotie/PhD11
1) Percentages zijn berekend over de asielmigranten die hun behaalde diploma hebben laten waarderen door Nuffic/SBB. Dit zijn 3 360 asielmigranten uit cohort 2022 en 1 950 asielmigranten uit cohort 2023

Figuur 2.3.2 Gezins- en overige migranten - Niveau diplomawaardering cohort 2022 en 20231)
Niveau diplomawaarderingPercentage (%)
Basisonderwijs of vmbo1,55
Havo/vwo7,70
Mbo-1 t/m mbo-47,70
Associate degree6,15
Bachelor ho/wo60,00
Master ho/hbo/wo16,90
Promotie/PhD0,00
1) Percentages zijn berekend over de 630 gezins- en overige migranten die hun behaalde diploma hebben laten waarderen door Nuffic/SBB.

Wanneer een asielmigrant tijdens het volgen van de opleiding is gevlucht, maar wel cijferlijsten beschikbaar heeft van afgeronde jaren, wordt door Nuffic/SBB een opleidingswaardering gegeven. Dit kwam voor bij 390 asielmigranten en 20 gezins- en overige migranten. Vanwege dit geringe aantal wordt er niet verder uitgesplitst. Daarnaast geeft Nuffic/SBB in een beperkt aantal gevallen een Indicatie Onderwijsniveau af als de asielmigrant helemaal geen papieren van de gevolgde opleiding heeft. Dit komt echter te weinig voor om weer te geven.

Inschatting opleidingsniveau COA

Inburgeringsplichtige asielmigranten verblijven op het moment van vaststelling van de inburgeringsplicht vaak nog in een COA-opvanglocatie in afwachting van vestiging in de gemeente die hen in het inburgeringstraject begeleidt. Voor deze groep asielmigranten maakt COA een inschatting van het opleidingsniveau op basis van een gesprek met de asielmigrant. Het gaat hierbij alleen om asielmigranten: gezins- en overige migranten verblijven niet in een COA-opvanglocatie, zij vestigen zich direct bij hun referent in de gemeente. Voor 37,2 duizend van de 41,1 duizend inburgeringsplichtige asielmigranten (91 procent) is een inschatting van het opleidingsniveau door COA gemaakt. Voor 3,8 duizend asielmigranten is dit niet gebeurd, omdat zij nooit een opvangovereenkomst met COA hebben gehad. In figuur 2.3.2 is het geschatte opleidingsniveau opgenomen. Met personen in de categorie ‘onbekend’ is wel een gesprek geweest, maar heeft COA geen goede inschatting van het opleidingsniveau kunnen maken. Dit zijn onder andere nareizigers die zeer kort in een opvanglocatie verbleven en asielmigranten in een hotel- en accommodatieregeling. Van degenen voor wie COA een inschatting heeft gemaakt, heeft de grootste groep een middelbaar opleidingsniveau (bijna een derde). Bijna een kwart is hoogopgeleid en bijna een vijfde is laagopgeleid. Het aantal personen waarvoor het ingeschatte opleidingsniveau analfabeet is, lijkt laag, maar het is mogelijk dat een (groot) deel van de personen met een onbekend opleidingsniveau in deze categorie valt.

In het cohort 2022 zitten in verhouding meer asielmigranten binnen de categorie “hbo, wo en doctor” (26 procent) dan in het cohort 2023 (22 procent). Het opleidingsniveau van asielmigranten uit cohort 2023 is vaker onbekend (27 procent) dan dat van asielmigranten uit cohort 2022 (22 procent). Verder zijn er weinig verschillen tussen cohort 2022 en 2023. 

Figuur 2.3.3 Asielmigranten - Opleidingsniveau (inschatting COA) cohort 2022 en 2023
opleidingsniveauomAsielmigranten (%)
Analfabeet1,55
Analfabeet Latijn0,55
Basisonderwijs, vmbo en mbo 118,00
Havo, vwo en mbo 2/3/431,50
Hbo, wo en doctor23,95
Onbekend24,45
1)Figuur bevat alleen de 37 240 asielmigranten die een opvangovereenkomst met COA hebben (gehad).

In figuur 2.3.4 is het geschatte opleidingsniveau uitgesplitst naar leeftijdscategorie voor de inburgeringsplichtige asielmigranten uit figuur 2.3.3. Hieruit blijkt dat het aandeel geschatte hoogopgeleiden in de middelbare leeftijden (25 tot 45 jaar) duidelijker hoger is dan onder de jongeren en ouderen. Het aandeel laagopgeleiden en analfabeten neemt toe naarmate de asielmigrant ouder is. Onder jongeren (18 tot 25 jaar) is er een grote groep waarvan het opleidingsniveau onbekend is. 

Figuur 2.3.4 Asielmigranten naar opleidingsniveau (inschatting COA) en leeftijd cohort 2022 en 2023 1)
LeeftijdscategorieAnalfabeet (%)Analfabeet Latijn (%)Basisonderwijs, vmbo en mbo 1 (%)Havo, vwo en mbo 2/3/4 (%)Hbo, wo en doctor (%)Onbekend (%)
18 tot en met 24 jaar (N = 11 020 )0,600,4017,2531,9511,0538,75
25 tot en met 34 jaar (N = 12 000 )1,100,4014,9032,1533,5018,05
35 tot en met 44 jaar (N = 8 240 )2,000,6019,9529,8528,9518,65
45 jaar en ouder (N = 5 970 )3,751,1522,8531,7521,4519,00
1) Figuur bevat alleen asielmigranten die een opvangovereenkomst met COA hebben (gehad).

5) Gezinshereniging: hereniging van een al bestaand gezin.
6) Gezinsvorming: tot stand brengen van een gezinsband door voor het eerst te gaan samenwonen.

3. Vroege start asielmigranten tijdens verblijf in COA-opvang

3.1 Voorinburgering

De meeste inburgeringsplichtige asielmigranten wonen bij de vaststelling van de inburgeringsplicht in een COA-opvanglocatie. Daar kunnen zij meestal gebruik maken van de mogelijkheid om het programma ‘Voorbereiding op inburgering’ te volgen, kortweg Voorinburgering7), voordat zij zich in de gemeente vestigen die hen begeleidt bij de inburgering. Voorinburgering houdt in dat inburgeringsplichtige asielmigranten praktische informatie over zelfstandig wonen en leven in Nederland krijgen en kennismaken met de Nederlandse taal. Zodoende kunnen inburgeraars worden voorbereid op het inburgeringsprogramma in de gemeente. Voorinburgeren is niet verplicht. Aan inburgeringsplichtige asielmigranten wordt gevraagd of zij instemmen met voorinburgeren. In figuur 3.1.1. is het aandeel opgenomen dat instemt met Voorinburgering en het aandeel dat niet instemt met Voorinburgering. Alleen asielmigranten aan wie gevraagd is of zij willen deelnemen aan Voorinburgering zijn opgenomen in de figuur (28 duizend, 68 procent). 

Aan 13,1 duizend asielmigranten (32 procent) is (nog) niet gevraagd of zij willen deelnemen aan Voorinburgering. Dit heeft verschillende redenen: 

  • Met een deel van de personen is nog geen gesprek over Voorinburgering gevoerd. Hierbij gaat het om asielmigranten die eind 2023 zijn ingestroomd in een opvanglocatie van COA. Het aandeel asielmigranten wie het (nog) niet gevraagd is, is dan ook hoger in 2023 (35 procent) dan in 2022 (28 procent);
  • Met het andere deel van de asielmigranten wordt geen gesprek over Voorinburgering gevoerd. Hierbij gaat het om:
    • 18-jarigen die nog onderwijs volgen in een Internationale Schakelklas;
    • Personen met verblijf in een locatie voor crisisnoodopvang (CNO), welke niet in beheer van COA was;
    • Administratief geplaatsten, waaronder gezinsherenigers en -vormers. Deze personen komen niet in een opvanglocatie van COA terecht, maar vestigen zich bij aankomst in Nederland bij bekenden;
    • Asielmigranten die nooit een opvangovereenkomst met COA hebben gehad.

Van de asielmigranten aan wie wel gevraagd is of zij willen deelnemen aan Voorinburgering heeft driekwart (76 procent, 21,3 duizend) ingestemd met de Voorinburgering. Ongeveer 6,7 duizend personen (24 procent) stemden niet in met voorinburgering.

Er is een verschil in Voorinburgering tussen asielmigranten die in een reguliere opvang van COA zitten (18 duizend) en asielmigranten die in noodopvang zitten (waaronder ook crisisnoodopvang en provinciale noodopvang, 13 duizend). Het gaat hierbij om het soort opvang tijdens het gesprek over Voorinburgering of, wanneer er (nog) geen gesprek is gevoerd en daarmee geen aanbod is gedaan voor Voorinburgering, op het moment van kennisgeving inburgeringsplicht. Het aandeel inburgeringsplichtigen waarmee (nog) geen gesprek is gevoerd is groter binnen de groep asielmigranten die in een noodopvang verblijven (18 procent, 2,3 duizend) vergeleken met asielmigranten die in een reguliere opvang verblijven (6 procent, 0,8 duizend). Van de asielmigranten die in een reguliere opvang zitten en aan wie gevraagd is of zij willen deelnemen aan Voorinburgering heeft 76 procent ingestemd (13 duizend). Dit aandeel is vergelijkbaar met asielmigranten in een noodopvang, namelijk 77 procent (8,2 duizend).

Niet iedereen die instemt met Voorinburgering neemt ook daadwerkelijk deel aan het hele programma of rondt het af. Naast het percentage dat wel en niet instemt met de Voorinburgering, is in figuur 3.1.1 het aandeel inburgeringsplichtige asielmigranten opgenomen dat heeft deelgenomen aan de taallessen van de Voorinburgering en deze heeft afgerond. Van de 21,3 duizend inburgeringsplichtige asielmigranten die hebben ingestemd met de Voorinburgering, is bijna driekwart (15,5 duizend) ook daadwerkelijk gestart met de taallessen. Voor het cohort 2022 geldt dit voor 79 procent van alle asielmigranten die hebben ingestemd en voor cohort 2023 voor 66 procent van alle asielmigranten die hebben ingestemd. Van alle asielmigranten die hebben ingestemd met Voorinburgering heeft in 2023 16 procent (3,5 duizend) aan de taallessen van de Voorinburgering voldaan, 21 procent van cohort 2022 en 12 procent van cohort 2023. Voor een deel van de deelnemers geldt dat zij eind 2023 nog bezig waren met de Voorinburgering en daarom (nog) niet in de categorie ‘voldaan’ vallen. Daarnaast kunnen er diverse redenen zijn waarom een inburgeringsplichtige asielmigrant wel instemt met Voorinburgering, maar niet daadwerkelijk start met de taallessen of deze afrondt, zoals:

  • Personen moeten soms enige tijd wachten voordat met Voorinburgering begonnen kan worden en stromen daarvoor of tijdens de Voorinburgering uit naar de gemeente, die hen begeleidt bij de inburgering;
  • Daarnaast stoppen personen met de Voorinburgering, omdat ze werk vinden of omdat er geen kinderopvang beschikbaar is;
  • Tot slot is het voor sommige personen lastig om voor het eerst of sinds lange tijd onderwijs te volgen, waardoor zij eerder stoppen.

Figuur 3.1.1 Instemming Voorinburgering asielmigranten cohort 2022 en 2023
InstemmingGroepAsielmigranten (%)
InstemmingTotaal instemming76,00
InstemmingDeelname55,25
InstemmingVoldaan12,35
Geen instemming24,00
1)Figuur bevat alleen de 28 duizend asielmigranten aan wie gevraagd is of zij willen deelnemen aan Voorinburgering.

3.2 Koppeling asielmigrant aan gemeente

Nadat de inburgeringsplicht is vastgesteld na vergunningverlening, koppelt COA asielmigranten aan gemeenten die hen gaan begeleiden bij de inburgering. Een deel van de asielmigranten (3,8 duizend, 9 procent) heeft op dat moment geen opvangovereenkomst met COA en wordt begeleid door de gemeente waar zij gevestigd zijn. De afstand tussen de opvanglocatie en de koppelgemeente waar een inburgeringsplichtige asielmigrant uiteindelijk wordt gehuisvest, varieert en is mede afhankelijk van het type opvanglocatie waar de inburgeringsplichtige zich bevindt. In figuur 3.2.1 is de afstand tussen de opvanglocatie van COA en de gekoppelde gemeente op het moment van koppeling opgenomen. Van de asielmigranten worden 6,5 duizend asielmigranten (16 procent) gekoppeld aan de gemeente waar zij op dat moment verblijven. Deze groep bestaat voor 44 procent uit administratief geplaatsten. Administratief geplaatsten zijn personen die wel een opvangovereenkomst bij COA hebben, maar niet in een opvanglocatie van COA verblijven. Zij worden altijd gekoppeld aan de gemeente waar zij wonen. In deze gevallen is de gemeente van opvang en gekoppelde gemeente gelijk. Daarnaast verblijft 52 procent van deze groep in een asielzoekerscentrum dat in de gemeente gevestigd is waar de asielmigrant aan gekoppeld is en verblijft 2 procent in een hotel- en accommodatieregeling.

Voor diegenen voor wie de gemeente van opvang en de koppelgemeente verschillend zijn (25,2 duizend personen, 84 procent), woont meer dan de helft binnen 65 kilometer van de opvanglocatie (13 duizend personen). Voor een vijfde bedraagt de afstand meer dan 145 kilometer (4,7 duizend). Dit betreft veelal migranten die in een asielzoekerscentrum (AZC) of centrale ontvangstlocatie verblijven.

Figuur 3.2.1 Afstand tussen opvanglocatie en de gekoppelde gemeente cohort 2022 en 2023
Afstand gemeenteCohort 2022 en 2023 (%)
Huisvesting in gemeente20,45
Minder dan 25 km16,15
25 tot 65 km24,80
65 tot 105 km13,50
105 tot 145 km10,25
145 km of meer14,80

3.3 Verhuizingen tussen opvanglocaties

Voordat daadwerkelijke huisvesting in een gemeente plaatsvindt, verhuizen asielmigranten vaak één of meer keer tussen opvanglocaties. In figuur 3.3.1 is het aantal verhuizingen van inburgeraars tussen COA-opvanglocaties in 2023 of daarvoor opgenomen: de opvangovereenkomst kan al in 2021 of nog eerder zijn gestart. Het gaat hierbij om zowel asielmigranten die eind 2023 nog in een opvanglocatie verbleven als asielmigranten die zich ergens in 2022 of 2023 in de gemeente vestigden. Percentages zijn apart gevisualiseerd voor cohort 2022 en 2023. Asielmigranten (3,8 duizend) die nooit een opvangovereenkomst met COA hebben gehad, zijn niet opgenomen in figuur 3.3.1.

De meeste asielmigranten zijn verhuisd tussen opvanglocatie(s) van COA tot en met eind 2023. Een minderheid is niet verhuisd, namelijk 24 procent van cohort 2022 en 20 procent van cohort 2023. Asielmigranten uit cohort 2023 zijn vaker verhuisd dan asielmigranten uit cohort 2022. Bijna 40 procent van cohort 2023 is drie keer of vaker van opvanglocatie gewisseld tegenover 33 procent van cohort 2022.

Figuur 3.3.1 Aantal verhuizingen tussen COA-opvanglocaties tot en met eind 2023 per cohort1)
Aantal verhuizingen2022 (%)2023 (%)
Geen verhuizing2420
1 verhuizing2117
2 verhuizingen2423
3 verhuizingen1822
4 of meer verhuizingen1518
1) Percentageverdelingen zijn berekend binnen cohort 2022 en cohort 2023 afzonderlijk.

3.4 Start inburgering tijdens verblijf in COA-opvanglocatie

Eén van de doelen van de Wet inburgering 2021 is om inburgeraars zo veel als mogelijk al in een opvanglocatie te laten beginnen met voorbereidende (formele) activiteiten in het kader van het inburgeringstraject. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het faciliteren van Voorinburgering (paragraaf 3.1), maar ook om activiteiten vanuit gemeenten (zie hoofdstuk 5), zoals starten met de brede intake en het vaststellen van de PIP. Vanaf het moment dat inburgeringsplichtige asielmigranten door COA aan een gemeente gekoppeld zijn, begint de verantwoordelijkheid van de gemeente in de inburgering. De begeleiding van de inburgeraar door de gemeente kan dus al starten op het moment dat de asielmigrant nog in een opvanglocatie verblijft. Uit de KIS-monitor 20238) blijkt echter dat de meeste gemeenten dit niet doen. Een belangrijke reden hiervoor is de afstand tussen de gekoppelde gemeente en de opvanglocatie (zie figuur 3.2.1). Dit is ook terug te zien in de resultaten van voorliggend onderzoek. Van de asielmigranten die in 2022 inburgeringsplichtig werden, is bij 8 procent (1,2 duizend) de brede intake gestart en PIP vastgesteld door gemeenten, terwijl de inburgeraar nog in een COA-opvanglocatie verbleef. Voor cohort 2023 is dit 6 procent (2,2 duizend). Zie hoofdstuk 5 voor meer informatie over dit onderwerp.

In tabel 3.4.1 is weergegeven dat van de totale groep asielmigranten met een opvangovereenkomst met COA uit cohort 2022, meer dan de helft heeft deelgenomen aan Voorinburgering, de brede intake is gestart en/of de PIP is vastgesteld. Het gaat hier voor het overgrote deel om deelname aan de Voorinburgering. Bijna de helft heeft deelgenomen aan de Voorinburgering (49 procent) en bijna een kwart (24 procent) van cohort 2022 is gestart met de brede intake. Voor cohort 2023 geldt dat iets minder dan de helft heeft deelgenomen aan Voorinburgering, de brede intake en/of dat er is gestart met het opstellen van een PIP eind 2023. Voor dit cohort wordt verwacht dat dit aandeel nog gaat stijgen als verder vooruit gekeken kan worden. 

3.4.1 Inburgeringsactiviteiten tijdens periode van de opvangovereenkomst COA
Totale groep
cohort 2022
= 16 585
Totale groep
cohort 2023
= 19 090
Totale groep
= 35 675
N%N%N%
Deelgenomen aan voorinburgering8 18049,37 13037,315 47543,3
Brede intake in COA3 91023,62 44012,86 35017,8
Brede intake en PIP in COA1 2857,896052 2456,3
Heeft één van bovenstaande activiteiten gedaan1 014561,28 48544,418 63052,2

3.4.2 Inburgeringsactiviteiten tijdens periode van de opvangovereenkomst COA exclusief administratief geplaatsten
Totale groep
cohort 2022
= 14 810
Totale groep
cohort 2023
= 17 735
Totale groep
= 32 545
N%N%N%
Deelgenomen aan voorinburgering8 18055,27 13040,21 531047
Brede intake in COA3 565242 27012,85 83517,9
Brede intake en PIP in COA1 1958,19155,22 1106,5
Heeft één van bovenstaande activiteiten gedaan9 775668 31046,91 808555,6

7) COA: Programma Voorbereiding op inburgering.
8) Monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding en inburgering statushouders en gezinsmigranten 2023 | KIS.

4. Vestiging en spreiding van inburgeringsplichtigen in gemeenten

4.1 Huisvesting eerste fase van het inburgeringsproces – asielmigranten

In figuur 4.1.1 is te zien dat 22 procent (8,6 duizend) van de asielmigranten al gevestigd was in de gemeente op het moment dat de inburgeringsplicht startte. Dit betreft vooral personen die nooit in een opvanglocatie van COA hebben gezeten en personen die al langer in Nederland wonen en in 2022 de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt waardoor zij inburgeringsplichtig zijn geworden. Het aandeel asielmigranten dat al gevestigd was in de gemeente op het moment dat de inburgeringsplicht startte is hoger voor cohort 2023 (25 procent) vergeleken met cohort 2022 (18 procent). Bijna de helft van de asielmigranten die drie maanden inburgeringsplichtig zijn, is op dat moment gevestigd in de gemeente (15,1 duizend, 46 procent). Na twaalf maanden is dit 87 procent wat neerkomt op 15,2 duizend van de 17,4 duizend asielmigranten die twaalf maanden inburgeringsplichtig zijn. Deze percentages zijn vergelijkbaar tussen beide cohorten.

Figuur 4.1.1 Huisvesting eerste fase van inburgeringsproces - Asielmigranten cohort 2022 en 20231)
Maanden voor/na inburgeringsplichtigCOA (%)Huisvesting in gemeente (%)(Nog) niet in Nederland (%)
-3 maanden (N = 41 055)60,3010,8528,90
0 maanden (N = 39 305)78,0021,900,15
3 maanden (N = 33 120)54,2545,600,20
6 maanden (N = 27 425)34,1565,450,40
9 maanden (N = 22 490)20,8078,700,50
12 maanden (N = 17 355)11,8587,450,65
1)Percentageverdelingen zijn berekend op het aantal asielmigranten dat het desbetreffende aantal maanden inburgeringsplichtig is. Wanneer een asielmigrant bijvoorbeeld nog geen 6 maanden inburgeringsplichtig is, wordt deze niet meegenomen in de berekening. Hierdoor kunnen er populatieverschillen zijn tussen de staven.

Gezins- en overige migranten vestigen zich in Nederland direct bij de referent. Hierdoor zijn zij bij de vaststelling van de inburgeringsplicht al gevestigd in de gemeente.

4.2 Regionale spreiding - alle inburgeraars

In figuur 4.2.1 en 4.2.2 is de regionale spreiding van respectievelijk asielmigranten en gezins- en overige migranten eind 2023 opgenomen. Het gaat hier om personen die in 2022 of 2023 inburgeringsplichtig zijn geworden. Voor de asielmigranten geldt dat alleen de inburgeraars die eind 2023 niet meer in een COA-opvanglocatie verbleven, zijn opgenomen in figuur 4.2.1. Er zijn 30,3 duizend asielmigranten opgenomen in het figuur. 

Figuur 4.2.1 Aantal asielmigranten cohort 2022 en 2023 per 10 duizend inwoners, eind 2023
statnaamAandeel asielmigranten
Groningen21,3
Almere17,0
Stadskanaal15,6
Veendam14,5
Zeewolde10,5
Achtkarspelen15,9
Harlingen18,5
Heerenveen14,5
Leeuwarden21,7
Ooststellingwerf11,6
Opsterland15,0
Smallingerland14,1
Weststellingwerf11,3
Assen18,7
Coevorden16,8
Emmen16,5
Hoogeveen15,0
Meppel18,2
Almelo16,8
Borne22,3
Dalfsen13,5
Deventer22,2
Enschede23,2
Haaksbergen12,3
Hardenberg13,5
Hellendoorn20,7
Hengelo (O.)21,1
Kampen15,1
Losser10,7
Noordoostpolder15,0
Oldenzaal11,0
Ommen7,9
Raalte11,7
Staphorst11,3
Tubbergen9,3
Urk11,4
Wierden18,0
Zwolle21,0
Aalten16,5
Apeldoorn18,4
Arnhem19,1
Barneveld16,0
Beuningen18,7
Brummen16,4
Buren14,4
Culemborg20,0
Doesburg18,1
Doetinchem21,8
Druten12,8
Duiven16,1
Ede17,8
Elburg16,7
Epe16,6
Ermelo17,9
Harderwijk19,2
Hattem15,8
Heerde10,4
Heumen14,8
Lochem10,2
Maasdriel11,5
Nijkerk12,1
Nijmegen17,9
Oldebroek10,3
Putten14,0
Renkum15,9
Rheden12,6
Rozendaal0,0
Scherpenzeel9,7
Tiel18,9
Voorst17,7
Wageningen20,0
Westervoort16,5
Winterswijk20,5
Wijchen25,3
Zaltbommel11,5
Zevenaar15,5
Zutphen17,4
Nunspeet17,2
Dronten13,5
Amersfoort17,0
Baarn19,9
De Bilt10,3
Bunnik12,4
Bunschoten15,5
Eemnes15,4
Houten19,7
Leusden18,9
Lopik13,6
Montfoort18,0
Renswoude17,4
Rhenen14,8
Soest13,6
Utrecht15,8
Veenendaal20,9
Woudenberg10,2
Wijk bij Duurstede14,6
IJsselstein15,0
Zeist17,3
Nieuwegein17,4
Aalsmeer19,5
Alkmaar20,5
Amstelveen16,3
Amsterdam12,6
Bergen (NH.)23,4
Beverwijk17,5
Blaricum15,7
Bloemendaal23,1
Castricum5,5
Diemen12,1
Edam-Volendam13,5
Enkhuizen13,2
Haarlem19,4
Haarlemmermeer16,2
Heemskerk20,3
Heemstede19,9
Heiloo20,6
Den Helder17,7
Hilversum18,5
Hoorn19,2
Huizen14,6
Landsmeer8,6
Laren (NH.)17,5
Medemblik15,2
Oostzaan20,6
Opmeer16,4
Ouder-Amstel27,7
Purmerend19,4
Schagen15,7
Texel18,1
Uitgeest18,7
Uithoorn20,5
Velsen19,5
Zandvoort20,0
Zaanstad21,7
Alblasserdam12,3
Alphen aan den Rijn17,4
Barendrecht22,6
Drechterland14,6
Capelle aan den IJssel19,9
Delft22,4
Dordrecht17,2
Gorinchem20,7
Gouda21,8
's-Gravenhage20,2
Hardinxveld-Giessendam18,7
Hendrik-Ido-Ambacht16,8
Stede Broec13,5
Hillegom13,1
Katwijk18,7
Krimpen aan den IJssel16,9
Leiden19,2
Leiderdorp10,8
Lisse14,9
Maassluis20,9
Nieuwkoop16,9
Noordwijk13,1
Oegstgeest15,4
Oudewater14,7
Papendrecht14,0
Ridderkerk12,6
Rotterdam18,6
Rijswijk (ZH.)22,6
Schiedam18,3
Sliedrecht17,1
Albrandswaard15,1
Vlaardingen18,3
Voorschoten13,7
Waddinxveen13,2
Wassenaar14,8
Woerden18,6
Zoetermeer16,7
Zoeterwoude15,4
Zwijndrecht16,7
Borsele15,1
Goes16,4
West Maas en Waal24,6
Hulst14,6
Kapelle15,4
Middelburg (Z.)22,0
Reimerswaal15,0
Terneuzen19,0
Tholen13,0
Veere11,3
Vlissingen20,9
De Ronde Venen15,3
Tytsjerksteradiel21,5
Asten20,2
Baarle-Nassau14,1
Bergen op Zoom20,8
Best12,8
Boekel13,3
Boxtel19,1
Breda18,6
Deurne19,6
Pekela20,0
Dongen12,9
Eersel14,9
Eindhoven22,3
Etten-Leur21,0
Geertruidenberg18,1
Gilze en Rijen14,6
Goirle14,4
Helmond15,6
's-Hertogenbosch21,8
Heusden14,1
Hilvarenbeek6,3
Loon op Zand14,7
Nuenen, Gerwen en Nederwetten14,4
Oirschot20,7
Oisterwijk13,7
Oosterhout19,9
Oss21,1
Rucphen12,5
Sint-Michielsgestel15,0
Someren12,4
Son en Breugel8,4
Steenbergen14,3
Waterland14,3
Tilburg17,0
Valkenswaard17,3
Veldhoven14,9
Vught15,5
Waalre19,5
Waalwijk16,9
Woensdrecht20,3
Zundert11,1
Wormerland21,1
Landgraaf12,1
Beek (L.)21,6
Beesel14,9
Bergen (L.)19,0
Brunssum19,8
Gennep14,1
Heerlen18,3
Kerkrade18,8
Maastricht16,4
Meerssen13,5
Mook en Middelaar24,5
Nederweert14,3
Roermond18,9
Simpelveld19,5
Stein (L.)18,2
Vaals14,8
Venlo19,3
Venray16,8
Voerendaal12,1
Weert22,5
Valkenburg aan de Geul9,1
Lelystad11,3
Horst aan de Maas19,4
Oude IJsselstreek11,4
Teylingen13,0
Utrechtse Heuvelrug10,9
Oost Gelre13,3
Koggenland17,0
Lansingerland13,0
Leudal15,3
Maasgouw20,5
Gemert-Bakel17,5
Halderberge22,4
Heeze-Leende14,9
Laarbeek17,2
Reusel-De Mierden11,0
Roerdalen26,4
Roosendaal17,4
Schouwen-Duiveland10,1
Aa en Hunze17,4
Borger-Odoorn13,5
De Wolden14,2
Noord-Beveland25,2
Wijdemeren14,2
Noordenveld17,4
Twenterand10,3
Westerveld15,0
Lingewaard14,8
Cranendonck28,8
Steenwijkerland11,0
Moerdijk15,8
Echt-Susteren20,3
Sluis15,1
Drimmelen12,4
Bernheze15,4
Alphen-Chaam14,3
Bergeijk10,4
Bladel9,5
Gulpen-Wittem10,7
Tynaarlo13,0
Midden-Drenthe17,6
Overbetuwe14,3
Hof van Twente14,1
Neder-Betuwe13,6
Rijssen-Holten10,3
Geldrop-Mierlo17,2
Olst-Wijhe13,3
Dinkelland13,1
Westland15,1
Midden-Delfland18,1
Berkelland15,9
Bronckhorst16,6
Sittard-Geleen18,3
Kaag en Braassem13,7
Dantumadiel18,3
Zuidplas14,6
Peel en Maas15,4
Oldambt19,0
Zwartewaterland10,7
Súdwest-Fryslân13,3
Bodegraven-Reeuwijk17,8
Eijsden-Margraten17,3
Stichtse Vecht10,6
Hollands Kroon16,2
Leidschendam-Voorburg14,1
Goeree-Overflakkee11,6
Pijnacker-Nootdorp15,5
Nissewaard20,5
Krimpenerwaard13,8
De Fryske Marren12,5
Gooise Meren17,4
Berg en Dal15,5
Meierijstad20,8
Waadhoeke10,7
Westerwolde18,9
Midden-Groningen17,9
Beekdaelen11,1
Montferland12,2
Altena18,0
West Betuwe15,1
Vijfheerenlanden13,8
Hoeksche Waard10,5
Het Hogeland14,5
Westerkwartier12,3
Noardeast-Fryslân14,2
Molenlanden13,3
Eemsdelta5,5
Dijk en Waard21,1
Land van Cuijk14,7
Maashorst13,5
Voorne aan Zee15,5

Asielmigranten (figuur 4.2.1) wonen over het algemeen meer verspreid over Nederland dan gezins- en overige migranten (figuur 4.2.2).

Door de spreiding van asielmigranten over het land zijn het bij deze groep juist vaker de wat kleinere gemeenten die in verhouding veel asielmigranten huisvesten. Zo wonen in Craendonck en Ouder-Amstel relatief gezien de meeste asielmigranten (respectievelijk 29 en 28 asielmigranten per 10 duizend inwoners). Absoluut gezien gaat het hier echter respectievelijk om 60 en 40 inburgeraars die in deze gemeenten staan ingeschreven. Aan de randen van Nederland, in bijvoorbeeld Limburg, vinden we kleine(re) gemeenten met in verhouding veel asielmigranten. Van de vier grote gemeenten, staan in Den Haag per 10 duizend inwoners de meeste inburgeraars ingeschreven. Dit zijn er 20 per 10 duizend inwoners (1 145 asielmigranten). In Amsterdam is dit het minst: 13 per 10 duizend inwoners (1 170 asielmigranten). Nog maar een deel van het cohort asielmigranten uit 2023 is in een gemeente gevestigd. Met name gemeenten met een in verhouding grotere woningnood blijven achter wat betreft huisvesting van asielmigranten. 

Gezins- en overige migranten wonen juist vooral in de grote steden in het westen van het land, de vier grote gemeenten staan in de top 10 van gemeenten waar de meeste gezins- en overige migranten ingeschreven staan. In Amsterdam en Den Haag wonen de meeste gezins- en overige migranten per 10 duizend inwoners: respectievelijk 30 en 28 gezins- en overige migranten per 10 duizend inwoners. Dit komt neer op 2,8 duizend in Amsterdam en 1,6 duizend gezins- en overige migranten in Den Haag. 

Figuur 4.2.2 Aantal gezins- en overige migranten cohort 2022 en 2023 per 10 duizend inwoners, eind 2023
statnaamAandeel gezins- & overige migranten
Groningen12,5
Almere24,5
Stadskanaal3,1
Veendam5,5
Zeewolde6,3
Achtkarspelen3,5
Ameland0,0
Harlingen3,1
Heerenveen8,7
Leeuwarden10,1
Ooststellingwerf1,9
Opsterland1,7
Smallingerland7,1
Vlieland0,0
Weststellingwerf1,9
Assen8,6
Coevorden4,2
Emmen6,4
Hoogeveen6,2
Meppel8,4
Almelo10,1
Borne2,0
Dalfsen1,7
Deventer12,1
Enschede11,1
Haaksbergen4,1
Hardenberg3,2
Hellendoorn2,8
Hengelo (O.)9,6
Kampen7,1
Losser4,3
Noordoostpolder6,0
Oldenzaal7,9
Ommen2,6
Raalte2,6
Staphorst0,0
Tubbergen0,0
Urk2,3
Wierden4,0
Zwolle11,6
Aalten7,3
Apeldoorn9,2
Arnhem17,3
Barneveld4,0
Beuningen5,6
Brummen4,7
Buren5,4
Culemborg11,7
Doesburg4,5
Doetinchem9,2
Druten7,7
Duiven10,1
Ede10,9
Elburg2,1
Epe3,0
Ermelo7,2
Harderwijk7,1
Heerde5,2
Heumen5,9
Lochem5,8
Maasdriel3,8
Nijkerk6,6
Nijmegen11,5
Oldebroek4,1
Putten4,0
Renkum4,8
Rheden8,0
Rozendaal0,0
Scherpenzeel0,0
Tiel11,8
Voorst2,0
Wageningen11,7
Westervoort13,2
Winterswijk6,8
Wijchen7,2
Zaltbommel9,9
Zevenaar4,4
Zutphen8,2
Nunspeet5,2
Dronten3,4
Amersfoort13,0
Baarn8,0
De Bilt10,3
Bunnik6,2
Bunschoten4,4
Eemnes10,3
Houten8,9
Leusden4,7
Lopik3,4
Montfoort3,6
Renswoude0,0
Rhenen7,4
Soest9,4
Utrecht19,1
Veenendaal11,5
Woudenberg6,8
Wijk bij Duurstede4,2
IJsselstein9,0
Zeist9,8
Nieuwegein15,9
Aalsmeer7,5
Alkmaar12,9
Amstelveen18,4
Amsterdam29,8
Bergen (NH.)6,7
Beverwijk16,3
Blaricum3,9
Bloemendaal6,3
Castricum5,5
Diemen24,3
Edam-Volendam5,4
Enkhuizen13,2
Haarlem15,5
Haarlemmermeer14,7
Heemskerk8,9
Heemstede5,4
Heiloo6,2
Den Helder10,6
Hilversum15,9
Hoorn14,5
Huizen10,9
Landsmeer4,3
Laren (NH.)13,1
Medemblik4,3
Oostzaan15,5
Opmeer4,1
Ouder-Amstel10,4
Purmerend16,8
Schagen7,3
Texel3,6
Uitgeest3,7
Uithoorn15,8
Velsen10,1
Zandvoort8,6
Zaanstad18,0
Alblasserdam4,9
Alphen aan den Rijn11,7
Barendrecht9,2
Drechterland4,9
Capelle aan den IJssel16,2
Delft17,3
Dordrecht13,5
Gorinchem10,3
Gouda16,5
's-Gravenhage28,3
Hardinxveld-Giessendam5,3
Hendrik-Ido-Ambacht6,1
Stede Broec6,8
Hillegom6,6
Katwijk7,5
Krimpen aan den IJssel5,1
Leiden16,9
Leiderdorp9,0
Lisse4,3
Maassluis9,8
Nieuwkoop6,8
Noordwijk10,9
Oegstgeest17,3
Oudewater4,9
Papendrecht4,7
Ridderkerk11,5
Rotterdam23,9
Rijswijk (ZH.)19,3
Schiedam19,6
Sliedrecht7,6
Albrandswaard7,6
Vlaardingen13,7
Voorschoten7,8
Waddinxveen5,9
Wassenaar14,8
Woerden7,4
Zoetermeer12,8
Zoeterwoude15,4
Zwijndrecht11,1
Borsele4,3
Goes8,8
West Maas en Waal7,4
Hulst5,5
Kapelle3,8
Middelburg (Z.)9,0
Reimerswaal2,1
Terneuzen10,0
Tholen5,6
Veere2,3
Vlissingen12,1
De Ronde Venen9,8
Tytsjerksteradiel1,5
Asten2,9
Baarle-Nassau7,1
Bergen op Zoom10,0
Best9,6
Boekel0,0
Boxtel7,4
Breda10,6
Deurne4,5
Pekela4,0
Dongen5,5
Eersel5,0
Eindhoven19,5
Etten-Leur5,5
Geertruidenberg6,8
Gilze en Rijen5,5
Goirle4,1
Helmond9,9
's-Hertogenbosch12,8
Heusden3,3
Hilvarenbeek3,1
Loon op Zand4,2
Nuenen, Gerwen en Nederwetten8,3
Oirschot5,2
Oisterwijk4,6
Oosterhout9,5
Oss7,9
Rucphen4,2
Sint-Michielsgestel3,3
Someren2,5
Son en Breugel5,6
Steenbergen6,1
Waterland5,7
Tilburg10,7
Valkenswaard4,7
Veldhoven11,7
Vught4,6
Waalre5,6
Waalwijk7,0
Woensdrecht4,5
Zundert4,4
Wormerland6,0
Landgraaf4,0
Beek (L.)3,1
Beesel7,5
Bergen (L.)3,8
Brunssum9,0
Gennep2,8
Heerlen10,9
Kerkrade6,6
Maastricht11,6
Meerssen2,7
Mook en Middelaar6,1
Nederweert2,9
Roermond14,8
Simpelveld4,9
Stein (L.)6,1
Vaals4,9
Venlo9,6
Venray9,0
Voerendaal8,1
Weert6,9
Valkenburg aan de Geul9,1
Lelystad18,4
Horst aan de Maas4,6
Oude IJsselstreek5,1
Teylingen7,8
Utrechtse Heuvelrug5,9
Oost Gelre3,3
Koggenland6,4
Lansingerland6,1
Leudal4,2
Maasgouw4,1
Gemert-Bakel4,8
Halderberge3,2
Heeze-Leende5,9
Laarbeek4,3
Reusel-De Mierden3,7
Roerdalen2,4
Roosendaal9,7
Schouwen-Duiveland5,8
Aa en Hunze3,9
Borger-Odoorn1,9
De Wolden2,0
Noord-Beveland6,3
Wijdemeren6,1
Noordenveld1,6
Twenterand5,9
Westerveld2,5
Lingewaard4,2
Cranendonck7,2
Steenwijkerland6,6
Moerdijk5,3
Echt-Susteren7,8
Sluis6,5
Drimmelen5,3
Bernheze3,1
Alphen-Chaam4,8
Bergeijk5,2
Bladel2,4
Gulpen-Wittem7,1
Tynaarlo1,4
Midden-Drenthe2,9
Overbetuwe4,1
Hof van Twente4,2
Neder-Betuwe3,9
Rijssen-Holten2,6
Geldrop-Mierlo7,4
Olst-Wijhe2,7
Dinkelland1,9
Westland5,6
Midden-Delfland2,6
Berkelland4,6
Bronckhorst2,8
Sittard-Geleen8,6
Kaag en Braassem6,9
Dantumadiel2,6
Zuidplas6,3
Peel en Maas5,5
Oldambt6,3
Zwartewaterland4,3
Súdwest-Fryslân5,5
Bodegraven-Reeuwijk6,8
Eijsden-Margraten1,9
Stichtse Vecht9,9
Hollands Kroon3,0
Leidschendam-Voorburg16,0
Goeree-Overflakkee3,9
Pijnacker-Nootdorp6,9
Nissewaard12,0
Krimpenerwaard6,1
De Fryske Marren2,9
Gooise Meren9,9
Berg en Dal5,6
Meierijstad5,3
Waadhoeke4,3
Westerwolde1,9
Midden-Groningen6,5
Beekdaelen4,2
Montferland6,8
Altena3,4
West Betuwe4,7
Vijfheerenlanden7,3
Hoeksche Waard3,9
Het Hogeland4,1
Westerkwartier3,1
Noardeast-Fryslân4,4
Molenlanden2,2
Eemsdelta5,5
Dijk en Waard8,9
Land van Cuijk6,5
Maashorst3,4
Voorne aan Zee8,1

5. Inburgering in de vestigingsgemeente

5.1 Start inburgeringsplicht en vestiging in gemeente

In hoofdstuk 3 is beschreven dat een gemeente na koppeling van de inburgeringsplichtige aan de gemeente, al met de begeleiding van inburgeringsplichtige asielmigranten kan starten. Echter, gemeenten wachten veelal tot het moment dat de inburgeraar in de gemeente gehuisvest wordt. Voor gezins- en overige migranten geldt dat de gemeente waar zij zich bij de referent vestigen, ook de gemeente is die de inburgering begeleidt. 

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de inburgering van asielmigranten en gezins- en overige migranten en de begeleiding door gemeenten voor cohort 2022 en cohort 2023.

5.2 Brede intake

De inburgering in de gemeente start voor inburgeraars met een brede intake die uitgevoerd wordt door (ofwel onder de regie van) de gemeente. Tijdens de brede intake wordt een beeld gevormd van de startpositie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeraar op het gebied van inburgering en participatie. De gemeente brengt deze informatie in kaart om vervolgens, zoveel mogelijk in samenspraak met de inburgeraar, invulling te geven aan het inburgeringstraject.

Eind 2023 is in totaal bij 16,6 duizend van de 18,9 duizend asielmigranten uit cohort 2022 een brede intake gestart (88 procent). Voor cohort 2023 geldt dat eind 2023 bij 9,9 duizend van de 22,2 duizend asielmigranten uit cohort 2023 (45 procent) een brede intake is gestart. Het aandeel uit cohort 2023 dat een brede intake heeft gehad ligt eind 2023 lager dan het aandeel van cohort 2022, omdat voor dit laatste cohort naar een langere periode is gekeken. 

Voor gezins- en overige migranten uit cohort 2022 is de brede intake eind 2023 gestart bij 6,6 duizend van de 7,3 duizend personen (90 procent). Voor cohort 2023 geldt dat bij 7,6 duizend van de 13,9 duizend personen (55 procent) eind 2023 een brede intake was gestart. 

In figuur 5.2.1 en figuur 5.2.2 is voor de periode tot eind 2023 de termijn weergegeven tussen de start van de inburgeringsplicht en de brede intake. Voor zowel asielmigranten als gezins- en overige migranten geldt in de gevallen dat een brede intake is gestart, dat er variatie is in de duur tussen de start van de inburgeringsplicht en het starten van de brede intake. 

Voor asielmigranten uit cohort 2022 die voor het eind van 2023 gestart zijn met de brede intake duurde het vanaf de start van de inburgeringsplicht in ruim twee derde van de gevallen meer dan 3 maanden tot de start van de brede intake. Een langere termijn tussen de start van de inburgeringsplicht en de start van de brede intake komt mede doordat asielmigranten vaak nog enige tijd in een opvanglocatie verblijven voordat zij zich in de gemeente vestigen. Dit is bij gezins- en overige migranten niet aan de orde. Omdat de startdatum inburgeringsplicht bij hen altijd gelijk ligt aan de vestigingsdatum in de gemeente, kunnen gemeenten bij deze groep vaak sneller starten met de brede intake. Dit is ook terug te zien in de cijfers: voor cohort 2022 heeft het bij 34 procent van de personen met een brede intake meer dan 3 maanden geduurd. Dit is aanzienlijk korter dan bij asielmigranten. 

Figuur 5.2.1 Asielmigranten - Tijd tussen inburgeringsplicht en start brede intake per cohort
cohortinbplicht_bi_termijnBrede intake gestart
2022Minder dan 1 maand1255
20221 tot 3 maanden3175
20223 tot 6 maanden4560
20226 tot 9 maanden2720
20229 tot 12 maanden1440
2022Meer dan 12 maanden1035
2023Minder dan 1 maand1800
20231 tot 3 maanden2945
20233 tot 6 maanden2510
20236 tot 9 maanden805
20239 tot 12 maanden175

Figuur 5.2.2 Gezins- en overige migranten - Tijd tussen inburgeringsplicht en start brede intake per cohort
cohortinbplicht_bi_termijnBrede intake gestart
2022Minder dan 1 maand1580
20221 tot 3 maanden2245
20223 tot 6 maanden1295
20226 tot 9 maanden410
20229 tot 12 maanden170
2022Meer dan 12 maanden135
2023Minder dan 1 maand2355
20231 tot 3 maanden3230
20233 tot 6 maanden885
20236 tot 9 maanden200
20239 tot 12 maanden30

5.3 Leerbaarheidstoets en leerroute

Onderdeel van de brede intake is de leerbaarheidstoets. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het begeleiden en afnemen van de leerbaarheidstoets. De resultaten van de leerbaarheidstoets kunnen worden gebruikt om vast te stellen of de leerroute op taalniveau B1 (eenvoudig Nederlands9)) haalbaar is voor de inburgeringsplichtige.

De leerroute wordt door de gemeente vastgesteld op basis van onder andere de resultaten van de leerbaarheidstoets en opgenomen in het PIP (Persoonlijk plan inburgering en participatie). Er worden drie verschillende leerroutes onderscheiden:

  • De B1 route: deze route is gericht op het zo snel mogelijk behalen van taalniveau B1. Dit is een verhoging van het taalniveau ten opzichte van het vorige stelsel, dat gericht was op het behalen van A2-niveau. Om dit mogelijk te maken en het perspectief van de inburgeraar op de arbeidsmarkt te vergroten, is het van belang dat het leren van de taal wordt gecombineerd met (vrijwilligers)werk. Wanneer na verloop van tijd blijkt dat B1-niveau toch niet (op alle onderdelen) haalbaar is, kan de inburgeraar (onderdelen van) het inburgeringsexamen op A2-niveau doen.
  • De onderwijsroute (O-route): deze route is gericht op het behalen van een Nederlands schooldiploma, waarmee de inburgeraar een goede startpositie genereert op de arbeidsmarkt. Naast het leren van de Nederlandse taal op het niveau dat nodig is voor de vervolgopleiding (B1 of hoger), worden jonge inburgeraars binnen deze route voorbereid op instroom in een Nederlandse opleiding (mbo, hbo of wo).
  • De zelfredzaamheidsroute (Z-route): deze route is gericht op degenen voor wie de B1- of onderwijsroute niet haalbaar is. Binnen deze route moeten inburgeraars 800 uur aan taallessen volgen en 800 uur besteden aan het onderdeel participatie. Deze route wordt, anders dan de B1- en onderwijsroute, in principe niet afgesloten met een examen. Wanneer tijdens het traject blijkt dat iemand wellicht toch A2-niveau of hoger kan behalen op (bepaalde) taalonderdelen wordt van de gemeente verwacht deze persoon te stimuleren om de betreffende examens af te leggen.

Figuur 5.3.1 Asielmigranten - Verdeling leerroutes per cohort
cohortB1-route (%)Onderwijsroute (%)Z-route (%)
2022571429
2023591923
Totaal581527

In figuur 5.3.1 wordt weergegeven hoe binnen cohort 2022 en 2023 en in de totale groep, de drie leerroutes vertegenwoordigd zijn onder asielmigranten. In cohort 2022 en 2023 komt de B1-route het meest voor (respectievelijk 57 procent en 59 procent). De onderwijsroute komt bij cohort 2022 relatief minder vaak voor (14 procent) dan bij cohort 2023 (19 procent). De Z-route komt echter juist vaker voor bij cohort 2022 (29 procent) dan bij cohort 2023 (23 procent). 

Figuur 5.3.2 Gezins- en overige migranten - Verdeling leerroutes per cohort
cohortB1-route (%)Onderwijsroute (%)Z-route (%)
20229019
20239316
Totaal9118

In figuur 5.3.2 wordt weergegeven hoe binnen het cohort 2022 en 2023 en in de totale groep, de drie leerroutes vertegenwoordigd zijn onder gezins- en overige migranten. In cohort 2022 en 2023 komt de B1-route verreweg het meest voor (respectievelijk 90 procent en 93 procent). De onderwijsroute komt bij beide cohorten nauwelijks voor (bij beiden 1 procent). De Z-route komt iets vaker voor bij cohort 2022 (9 procent) dan bij cohort 2023 (6 procent).

Figuur 5.3.3 Asielmigranten - Vastgestelde leerroute naar advies leerbaarheidstoets
leerrouteB1-route haalbaarB1-route niet haalbaarGeen uitslagOnbekend
B1-route1084523550200
Onderwijsroute3055365110
Z-route64555105120
Nog geen PIP229512350

In figuur 5.3.3 is per leerroute weergegeven voor hoeveel asielmigranten de uitkomst van de leerbaarheidstoets aangaf of de B1 route haalbaar was. Bij de B1-route is bij 10,8 duizend asielmigranten (81 procent van de asielmigranten met de B1-route en een leerbaarheidstoets; met nagenoeg geen verschillen tussen de cohorten) de B1-route naar aanleiding van de resultaten van de leerbaarheidstoets haalbaar geacht. Bij 2,4 duizend asielmigranten (18 procent van de asielmigranten met de B1-route en een leerbaarheidstoets) was de uitslag van de leerbaarheidstoets echter dat B1-niveau niet haalbaar is. In die gevallen is bij het bepalen van de leerroute afgeweken van de uitslag van de leerbaarheidstoets.

Voor de onderwijsroute geldt dat de B1-route volgens de leerbaarheidstoets in 87 procent van de gevallen haalbaar is geacht. Bij de Z-route is dit aandeel lager, namelijk 10 procent.

In tabel 5.3.4 wordt naar aanleiding van het resultaat van de leerbaarheidstoets aangegeven welke leerroute het meest is gekozen. Daarbij is de categorie “Nog geen PIP” buiten beschouwing gelaten. Bij de toetsuitslag ‘B1-route haalbaar’ is vaak de B1-route of de onderwijsroute gekozen. Bij een toetsuitslag ‘B1-niveau niet haalbaar’ is meestal de Z-route gekozen. Daarnaast is in ruim een kwart van de gevallen dat het B1-niveau volgens de leerbaarheidstoets niet haalbaar werd geacht, toch de B1-route gekozen.

5.3.4 Resultaat leerbaarheidstoets naar leerroute (%)
B1-route haalbaarB1-route niet haalbaar
Geselecteerde leerroute
B1-route7529
Onderwijsroute214
Z-route467

Figuur 5.3.5 Gezins- en overige migranten - Vastgestelde leerroute naar advies leerbaarheidstoets
leerrouteB1-route haalbaarB1-route niet haalbaarGeen uitslagOnbekend
B1-route1018511500350
Onderwijsroute951015
Z-route11585515
Nog geen PIP1105315

Figuur 5.3.5 laat een vergelijkbare trend zien als figuur 5.3.3, maar nu voor gezins- en overige migranten, waarbij de verschillen tussen de cohorten klein zijn.

Bij de B1-route is bij 10,2 duizend gezins- en overige migranten (87 procent van de gezins- en overige migranten met de B1-route) het B1-niveau naar aanleiding van de resultaten van de leerbaarheidstoets haalbaar geacht. Bij 1,2 duizend gezins- en overige migranten (10 procent van de gezins- en overige migranten met de B1-route) was de uitslag van de leerbaarheidstoets echter dat B1- niveau niet haalbaar is. In die gevallen is afgeweken van de uitslag van de leerbaarheidstoets.

Anders dan bij asielmigranten, is de onderwijsroute voor gezins- en overige migranten niet vaak als leerroute vastgesteld (ongeveer 100 keer). Voor de Z-route geldt dat de uitslag van de leerbaarheidstoets in de meeste gevallen ‘B1-route niet haalbaar’ was. Dit aandeel is met 87 procent vergelijkbaar met dat van asielmigranten (88 procent). Dit betekent dat in 13 procent van de gevallen (ongeveer 100 keer) de Z-route is gevolgd, terwijl uit het advies van de leerbaarheidstoets bleek dat de B1-route haalbaar was. 

In tabel 5.3.6 wordt naar aanleiding van het resultaat van de leerbaarheidstoets aangegeven welke leerroute het meest is gekozen. Bij een volgens de leerbaarheidstoets haalbaar geachte B1-route is bij gezins- en overige migranten vrijwel altijd voor de B1-route gekozen, terwijl bij asielmigranten relatief vaker ook voor de onderwijsroute gekozen is. Daarnaast is bij gezins- en overige migranten vaak voor de B1-route gekozen in gevallen dat de leerbaarheidstoets aangaf dat dit niveau niet haalbaar is (57 procent; 1,1 duizend). De categorie ‘nog geen PIP’ is in tabel 5.3.6 buiten beschouwing gelaten.

5.3.6 Resultaat leerbaarheidstoets naar leerroute (%)
B1-route haalbaarB1-route niet haalbaar
Geselecteerde leerroute
B1-route9857
Onderwijsroute10
Z-route143

5.4 PIP: Persoonlijk plan Inburgering en Participatie

Op basis van de brede intake en de leerbaarheidstoets stelt de gemeente in overleg met de inburgeraar een PIP op. Het opstellen van dit plan is maatwerk en is een vertaling van de uitkomsten van de brede intake naar persoonlijke doelen van de inburgeraar. In het PIP wordt onder andere vastgelegd welke leerroute de inburgeraar gaat volgen om aan de inburgeringsplicht te kunnen voldoen. Het PIP heeft de vorm van een beschikking en is daarmee een officieel besluit van de gemeente.

Voor asielmigranten uit cohort 2022 geldt dat voor 87 procent na vestiging in een gemeente, eind 2023, een PIP is opgesteld. Voor de totale groep van 41,1 duizend asielmigranten geldt dat voor ruim de helft (57 procent) eind 2023 een PIP is opgesteld.

Figuur 5.4.1 Asielmigranten - (wacht)tijd tussen vestiging in gemeente en vaststellen PIP
cohortvestiging_pip_termijnAsielmigrant met PIP eind 2023Asielmigrant zonder PIP eind 2023
2022PIP voor vestiging1100
2022Minder dan 10 weken5750390
202210 tot 15 weken2935140
202215 tot 20 weken2130135
202220 tot 26 weken1450190
202226 tot 39 weken1340220
202239 tot 52 weken475195
202252 weken of meer195935
2023PIP voor vestiging450
2023Minder dan 10 weken36702795
202310 tot 15 weken1535880
202315 tot 20 weken775930
202320 tot 26 weken435515
202326 tot 39 weken245525
202339 tot 52 weken25350

In de gevallen dat er eind 2023 wel een PIP was opgesteld voor asielmigranten, gebeurde dit bij cohort 2022 in bijna de helft van de gevallen (45 procent) in de periode tot 10 weken na vestiging in de gemeente. Hierbij moet worden opgemerkt dat het PIP meestal werd vastgesteld na vestiging in de gemeente. Bij 8 procent van de vastgestelde PIP’s in cohort 2022 was het al vóór vestiging in de gemeente vastgesteld. Voor cohort 2022 is verder te zien dat er bij 13 procent van de asielmigranten met PIP een periode van meer dan 25 weken tussen de vestiging in de gemeente en het vaststellen van het PIP zat. 

Figuur 5.4.2 Gezins- en overige migranten - (wacht)tijd tussen vestiging in gemeente en vaststellen PIP
cohortvestiging_pip_termijnGezins- en overige migrant met PIP eind 2023Gezins- en overige migrant zonder PIP eind 2023
2022Minder dan 10 weken1400
202210 tot 15 weken1345
202215 tot 20 weken920
202220 tot 26 weken870
202226 tot 39 weken1115
202239 tot 52 weken450
202252 weken of meer270955
2023Minder dan 10 weken29352710
202310 tot 15 weken1720790
202315 tot 20 weken8352210
202320 tot 26 weken475480
202326 tot 39 weken380735
202339 tot 52 weken75565

Bij gezins- en overige migranten (figuur 5.4.2), waarbij er een PIP was opgesteld in 2022 of 2023, werd dit bij cohort 2022 in 22 procent van de gevallen binnen 10 weken na vestiging in de gemeente gedaan. Dit aandeel is kleiner dan bij asielmigranten uit cohort 2022 (45 procent). De termijn tussen vestiging in de gemeente en vaststelling PIP is daarmee gemiddeld langer voor gezins- en overige migranten dan voor asielmigranten.  

Figuur 5.4.3 Asielmigranten - (wacht)tijd tussen start brede intake en vaststellen PIP 1)
cohortbi_pip_termijnAsielmigrant met PIP eind 2023Asielmigrant zonder PIP eind 2023
2022Minder dan 2 weken192530
20222 tot 4 weken161050
20224 tot 10 weken4030125
202210 tot 26 weken4085235
202226 tot 39 weken655120
202239 tot 52 weken215220
202252 weken of meer135245
2023Minder dan 2 weken1360260
20232 tot 4 weken1050325
20234 tot 10 weken2005785
202310 tot 26 weken1370670
202326 tot 39 weken85175
202339 tot 52 weken545
1)Asielmigranten met een PIP, maar zonder datum brede intake komen in deze figuur niet voor. Personen met een datum brede intake die ligt na de datum vaststelling PIP komen in deze figuur ook niet voor.
Het gaat hierbij om 6,2 duizend asielmigranten uit cohort 2022 en 16,3 duizend asielmigranten uit cohort 2023 die niet in de figuur zijn opgenomen.

Bij de termijn tussen start van de brede intake en vaststelling PIP is het verschil in cohort 2022 tussen beiden groepen migranten kleiner dan bij de termijn tussen vestiging in de gemeente en vaststelling van het PIP. Toch is er wel een verschil. Voor cohort 2022 geldt dat het PIP bij gezins- en overige migranten (69 procent) vaker binnen 10 weken na de start van de brede intake is vastgelegd dan bij asielmigranten (60 procent). 

In figuur 5.4.2 kwam naar voren dat de tijd tussen vestiging in de gemeente en vaststelling PIP bij gezins- en overige migranten relatief minder vaak binnen 10 weken gerealiseerd is, in vergelijking met asielmigranten. De verklaring hiervoor lijkt te liggen in de periode tussen de vestiging in de gemeente en de start van de brede intake, welke bij asielmigranten vaak korter is dan bij gezins- en overige migranten. 

Dit betekent dus dat de termijn tussen vestiging in de gemeente en het starten van de brede intake bij gezins- en overige migranten relatief langer is dan bij asielmigranten. Zodra de brede intake eenmaal gestart is, blijkt er juist bij gezins- en overige migranten relatief vaker binnen 10 weken een PIP te zijn vastgesteld dan bij asielmigranten. 

Figuur 5.4.4 Gezins- en overige migranten - (wacht)tijd tussen start brede intake en vaststellen PIP1)
cohortbi_pip_termijnGezins- en overige migrant met PIP eind 2023Gezins- en overige migrant zonder PIP eind 2023
2022Minder dan 2 weken9650
20222 tot 4 weken840
20224 tot 10 weken188010
202210 tot 26 weken141015
202226 tot 39 weken22025
202239 tot 52 weken6550
202252 weken of meer30145
2023Minder dan 2 weken1635175
20232 tot 4 weken1250220
20234 tot 10 weken1885405
202310 tot 26 weken615285
202326 tot 39 weken3095
202339 tot 52 weken530
1)Gezins- en overige migranten met een PIP, maar zonder datum brede intake komen in deze figuur niet voor. Personen met een datum brede intake die ligt na de datum vaststelling PIP komen in deze figuur ook niet voor.
Het gaat hierbij om 1,9 duizend gezins- en overige migranten uit cohort 2022 en 8,5 duizend gezins- en overige migranten uit cohort 2023 die niet in de figuur zijn opgenomen.

5.5 Tijdlijn vanaf start inburgeringsplicht

Zoals eerder beschreven, vindt na de start van de inburgeringsplicht de brede intake plaats, waarbij de inburgeraar en de gemeente samen de ontwikkelmogelijkheden van de inburgeraar in kaart brengen. Dit proces resulteert uiteindelijk in een besluit in de vorm van een officiële beschikking: het PIP. Daarna kan de leerroute starten met een taalaanbod door de gemeente. Het gaat bijvoorbeeld om een cursus Nederlands als tweede taal, een cursus Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM) en eventueel alfabetiseringsonderwijs. 

Figuur 5.5.1 Asielmigranten - Voortgang vanaf kennisgeving inburgeringsplicht per cohort
cohortmonthsNog geen brede intake en PIP (%)Wel brede intake, geen PIP (%)Wel brede intake, wel PIP (%)
2022184124
20222741610
20223641818
20224552026
20225462035
20226391942
20227331750
20228281556
20229251362
202210211167
202211191072
20221216975
20221315878
20221413781
20221511683
2022169685
2022178587
2022188488
2022197489
2022207390
2022217390
2023182117
20232711415
20233621523
20234551629
20235481537
20236431344
20237371251
20238321157
2023930961
20231027964
20231125966

Figuur 5.5.2 Gezins- en overige migranten - Voortgang vanaf kennisgeving inburgeringsplicht per cohort
cohortmonthsNog geen brede intake en PIP (%)Wel brede intake, geen PIP (%)Wel brede intake, wel PIP (%)
20221582715
20222442531
20223332244
20224271954
20225221662
20226191369
20227161074
2022815877
2022914779
20221012681
20221112583
20221211584
20221310486
2022149487
2022159487
2022169487
2022179387
2022189388
2022199388
2022209389
2022219289
20231641818
20232491635
20233411346
20234321157
2023527964
2023624868
2023720772
2023818775
2023917677
20231015580
20231114580

5.5.3 Weergegeven aantal migranten cohort 2022 in figuren 5.5.1 en 5.5.2
PeilmomentWeergegeven aantal asielmigranten cohort 2022 (figuur 5.5.1)Weergegeven aandeel asielmigranten cohort 2022 (totaal = 18 865)Weergegeven aantal gezins- en overige migranten cohort 2022 (figuur 5.5.2)Weergegeven aandeel gezins- en overige migranten cohort 2022 (totaal = 7 325)
(%)(%)
1 t/m 12 maanden 18 8651007 325100
13 maanden17 475936 72592
14 maanden15 465826 00082
15 maanden13 490725 30572
16 maanden11 470614 67564
17 maanden9 655513 95554
18 maanden7 815413 32545
19 maanden6 315332 90040
20 maanden4 630252 37532
21 maanden2 995161 85525

5.5.4 Weergegeven aantal migranten cohort 2023 in figuren 5.5.1 en 5.5.2
PeilmomentWeergegeven aantal asielmigranten cohort 2023 (figuur 5.5.1)Weergegeven aandeel asielmigranten cohort 2023 (totaal = 22 205)Weergegeven aantal gezins- en overige migranten cohort 2023 (figuur 5.5.2)Weergegeven aandeel gezins- en overige migranten cohort 2023 (totaal = 13 905)
(%)(%)
1 maand20 4909212 91093
2 maanden18 6408411 42582
3 maanden16 5357410 28574
4 maanden14 345656 77549
5 maanden12 205555 91043
6 maanden10 200464 89035
7 maanden8 640394 07529
8 maanden7 065323 41525
9 maanden5 335242 61019
10 maanden3 825171 80513
11 maanden1 86588206

De figuren 5.5.1 en 5.5.2 laten zien dat het aandeel inburgeraars dat in de loop van hun inburgeringstraject stappen heeft gemaakt in het inburgeringsproces, per maand na start van de inburgeringsplicht oploopt. Ook is bij beide cohorten te zien dat in de eerste maand na de start van de inburgeringsplicht bij relatief minder asielmigranten (cohort 2022: 16 procent; cohort 2023: 18 procent) dan gezins- en overige migranten (cohort 2022: 42 procent; cohort 2023: 36 procent) het inburgeringsproces bij de gemeente al is gestart door middel van een brede intake. 

Dit heeft er onder andere mee te maken dat vestiging in de gemeente bij asielmigranten in veel gevallen enige tijd na de start van de inburgeringsplicht plaatsvindt. In de periode dat asielmigranten na de start van de inburgeringsplicht nog in COA verblijven, wordt door gemeenten meestal nog niet gestart met de brede intake, het vaststellen van het PIP en een eventuele cursus.

In overeenstemming daarmee is in de figuren 5.5.1 en 5.5.2 voor cohort 2022 verder te zien dat het aandeel met brede intake en PIP bij gezins- en overige migranten lange tijd hoger ligt dan bij asielmigranten. Na ongeveer 1,5 jaar ligt het aandeel meer gelijk. Zo is te zien dat voor inburgeraars die 21 maanden lang inburgeringsplichtig waren in 2022, het aandeel gezins- en overige migranten dat een brede intake en PIP heeft (89 procent), nagenoeg gelijk is aan dat van asielmigranten (90 procent). Voor cohort 2023 kan er bijna een jaar verder gekeken worden. Na 11 maanden is het aandeel gezins- en overige migranten dat een brede intake en PIP heeft (80 procent), net als bij cohort 2022, hoger dan dat van asielmigranten (66 procent).

5.6 Bestuurlijke boetes

Tijdens het inburgeringstraject is er voor gemeenten de bevoegdheid om aan inburgeraars een bestuurlijke boete op te leggen, als zij verwijtbaar niet meewerken aan hun inburgering. Een inburgeraar kan door de gemeente op meerdere momenten gedurende het inburgeringstraject worden beboet. In de praktijk komen boetes tot dusver weinig voor (<100), waardoor er in deze rapportage geen verdere uitsplitsing wordt gemaakt. 

9) Leerbaarheidstoets en leerroute.

6. Doelbereik

In hoofdstuk 6 wordt het doelbereik van de Wet inburgering 2021 in kaart gebracht. Er wordt ingegaan op de arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA, de arbeidsparticipatie na vestiging in de gemeente, het gebruik van uitkeringen en re-integratievoorzieningen en in hoeverre er is voldaan aan de inburgeringsplicht. 

6.1 Arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA (asielmigranten)

Voor asielmigranten met een COA-overeenkomst in 2022 of 2023 is gekeken of zij tijdens de opvangovereenkomst hebben gewerkt. Niet alle asielmigranten hebben een overeenkomst met COA. Een deel heeft alleen vóór 2022 opvang gehad in COA en een ander deel is wel asielmigrant maar komt niet bij COA in beeld. In figuur 6.1.1 is de arbeidsparticipatie van asielmigranten tijdens verblijf in COA vóór en na kennisgeving inburgeringsplicht weergegeven. 

In de periode vóór kennisgeving inburgeringsplicht, maar gemeten vanaf 1 januari 2021 had 4 procent van de asielmigranten met een COA-opvangovereenkomst op enig moment een baan in loondienst (1,5 duizend). Mogelijk ligt het aandeel asielmigranten dat een baan heeft gehad hoger als verder terug gekeken wordt. In de periode na kennisgeving inburgeringsplicht ligt het aandeel asielmigranten met een baan hoger; in deze periode had bijna 21 procent van de asielmigranten op enig moment een baan (6,6 duizend) tot aan het einde van de COA-opvangovereenkomst, of als deze nog eind 2023 loopt, eind 2023. Deze percentages zijn vergelijkbaar tussen cohort 2022 en cohort 2023. Voor de huidige rapportage is tot eind 2023 gekeken. Het aandeel kan hoger uitvallen wanneer er verder in de toekomst wordt gekeken. 

Er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA. In de periode na kennisgeving inburgeringsplicht heeft 29 procent van de mannen op enig moment een baan (6,1 duizend). Dit aantal ligt lager voor vrouwen, 4 procent van de vrouwelijke asielmigranten heeft in de periode na kennisgeving inburgeringsplicht tot en met het einde van de COA-overeenkomst of, als deze nog eind 2023 loopt, eind 2023 op enig moment een baan in loondienst (485).

Figuur 6.1.1 Asielmigranten - Arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA cohort 2022 en 2023
periodeWel werk (%)Geen werk (%)
Voor kennisgeving inburgeringsplicht4,2595,75
Na kennisgeving inburgeringsplicht20,5079,55

6.2 Arbeidsparticipatie na vestiging in de gemeente (alle inburgeraars)

 

Arbeidsparticipatie en baankenmerken

Figuur 6.2.1 laat zien welk deel van de asielmigranten op enig moment tot eind 2023 een baan in loondienst hadden vanaf het moment van vestiging in de gemeente. Een asielmigrant is gehuisvest in een gemeente wanneer zij geen opvangovereenkomst met COA (meer) hebben. De figuur is uitgesplitst naar de periode na huisvesting, cohort en geslacht. Van cohort 2022 heeft iets meer dan een kwart van de mannelijke asielmigranten in het 1e jaar na vestiging betaald werk (4,7 duizend), tegenover één op de tien vrouwelijke asielmigranten (1,4 duizend). 

Figuur 6.2.1 Asielmigranten - Arbeidsparticipatie na vestiging in gemeente naar geslacht, cohort en periode
GeslachtCohortWel werk (%)Geen werk (%)
Mannen (N = 10 140)2022: 1e jaar26,4573,65
Mannen (N = 5 310)2022: 2e jaar30,4069,70
Mannen (N = 7 345)2023: 1e jaar27,1572,75
Vrouwen (N = 7 420)2022: 1e jaar9,9589,95
Vrouwen (N = 5 195)2022: 2e jaar11,9588,05
Vrouwen (N = 5 770)2023: 1e jaar11,3588,55

Gezins- en overige migranten hebben vaker betaald werk dan asielmigranten. De meerderheid van de mannelijke gezins- en overige migranten heeft werk na vestiging in een gemeente. Driekwart van de mannelijke gezins- en overige migranten uit cohort 2022 hebben in het 1e jaar na vestiging in de gemeente gewerkt (1,7 duizend). 

Voor vrouwen ligt dit aandeel lager. Uit cohort 2022 heeft 54 procent (2,7 duizend) van de vrouwelijke gezins- en overige migranten een baan gehad in het 1e jaar na vestiging in de gemeente. 

Figuur 6.2.2 Gezins- en overige migranten - Arbeidsparticipatie na vestiging in gemeente naar geslacht, cohort en periode
GeslachtCohortWel werk (%)Geen werk (%)
Mannen (N = 2 325)2022: 1e jaar75,0524,95
Mannen (N = 2 325)2022: 2e jaar69,0530,95
Mannen (N = 4 290)2023: 1e jaar62,6037,55
Vrouwen (N = 4 995)2022: 1e jaar53,4546,55
Vrouwen (N = 4 995)2022: 2e jaar51,1548,85
Vrouwen (N = 9 610)2023: 1e jaar44,2055,80

Er is daarnaast gekeken naar baankenmerken van asielmigranten en gezins- en overige migranten. De meeste asielmigranten met een baan hebben een baan in deeltijd (tot 0,95 vte). Dit aandeel ligt rond 85 procent. De overige asielmigranten (15 procent) hebben een baan in voltijd. Asielmigranten hebben vaker een deeltijdbaan dan het landelijk gemiddelde: van alle werkenden in Nederland, werkt ongeveer 48 procent in deeltijd10). Voor vrouwen ligt het aandeel deeltijdbanen hoger dan voor mannen. Onder asielmigranten ligt dit aandeel voor vrouwen rond 92 procent en voor mannen ligt dit aandeel rond 82 procent. 

Voor gezins- en overige migranten ligt het aandeel banen in deeltijd lager, namelijk rond 55 procent. Voor vrouwen ligt het aandeel hoger dan voor mannen. Drie maanden na huisvesting heeft 62 procent van de werkende vrouwen een deeltijdbaan (2,9 duizend) tegenover 44 procent van de werkende mannen (1,4 duizend). Er zijn geen verschillen tussen de cohorten. 

Drie maanden na huisvesting werken de meeste asielmigranten met een baan binnen de horeca sector (38 procent). Daarna komen banen in detailhandel (19 procent) en arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer (19 procent) het meeste voor. Mannelijke asielmigranten hebben vaker een baan in deze laatste categorie (21 procent) dan vrouwelijke asielmigranten (12 procent). Vrouwen met een baan drie maanden na huisvesting werken vaker in de detailhandel (34 procent) dan mannen (14 procent).

Voor gezins- en overige migranten ligt de verdeling anders. Drie maanden na huisvesting werken zij het vaakst in arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer (21 procent). Daarna werken zij het vaakst in de horeca (17 procent), zakelijke dienstverlening (15 procent) en detailhandel (13 procent). 

Uitkering na huisvesting

Figuur 6.2.3 laat zien welk deel van asielmigranten die zijn gehuisvest in een gemeente op enig moment een uitkering hebben ontvangen vanaf het moment van vestiging in de gemeente. Onder uitkering worden zowel bijstands-, werkloosheids- als arbeidsongeschiktheidsuitkeringen verstaan, maar het gaat hier het vaakst om een bijstandsuitkering. Uit cohort 2022 ontving 87 procent van de mannen (8,8 duizend) en 87 procent van de vrouwen (6,5 duizend) een uitkering in het 1e jaar na vestiging. 

Figuur 6.2.3 Asielmigranten - Uitkering na vestiging in gemeente naar geslacht, cohort en periode
GeslachtCohortUitkering (%)Geen uitkering (%)
Mannen (N = 10 140)2022: 1e jaar86,9013,10
Mannen (N = 5 310)2022: 2e jaar63,7536,25
Mannen (N = 7 345)2023: 1e jaar66,7033,30
Vrouwen (N = 7 420)2022: 1e jaar87,0512,95
Vrouwen (N = 5 195)2022: 2e jaar70,3529,65
Vrouwen (N = 5 770)2023: 1e jaar69,6030,40

Bij gezins- en overige migranten ligt het aandeel dat een uitkering krijgt na vestiging in een gemeente lager. Dit komt, omdat een voorwaarde voor gezins- en overige migranten is dat de referent voldoende inkomen heeft. Voor het cohort 2022 is dit in het 1e jaar na vestiging 8 procent. Er zijn nauwelijks verschillen tussen mannen en vrouwen. 

Figuur 6.2.4 Gezins- en overige migranten - Uitkering na vestiging in gemeente naar geslacht, cohort en periode
GeslachtCohortUitkering (%)Geen uitkering (%)
Mannen (N = 2 325)2022: 1e jaar7,5592,45
Mannen (N = 2 325)2022: 2e jaar6,6593,55
Mannen (N = 4 290)2023: 1e jaar5,6094,40
Vrouwen (N = 4 995)2022: 1e jaar7,7092,30
Vrouwen (N = 4 995)2022: 2e jaar7,1093,00
Vrouwen (N = 9 610)2023: 1e jaar5,5094,50

Re-integratievoorzieningen na huisvesting

Figuur 6.2.5 laat het aandeel asielmigranten zien dat gedurende enige tijd na huisvesting binnen een gemeente één of meer re-integratievoorzieningen heeft gehad. Dit kunnen verschillende typen voorzieningen zijn, bijvoorbeeld op het gebied van financiële compensatie, werk-participatie, werkplekken, ondersteuning op de werkplek, of faciliterende voorzieningen. Er wordt het meest gebruik gemaakt van werk-participatie (meer dan de helft van de gebruikte voorzieningen) en faciliterende voorzieningen (ongeveer een derde van de gebruikte voorzieningen). 

Drie maanden na huisvesting had 22 procent van de asielmigranten een voorziening (5,7 duizend). Dit aandeel stijgt tot 34 procent na twaalf maanden (3,6 duizend). Hier zijn geen verschillen tussen mannen en vrouwen. Voor cohort 2023 ligt het aandeel dat een voorziening heeft gehad lager vergeleken met cohort 2022. Dit is 20 procent na drie maanden (1,7 duizend) en 26 procent na negen maanden (420) tegenover 24 procent na drie maanden (4 duizend) en 32 procent na negen maanden (4,2 duizend) bij cohort 2022. Het is nog niet mogelijk om twaalf maanden vooruit te kijken voor cohort 2023. 

Figuur 6.2.5 Asielmigranten - Integratievoorziening(en) na vestiging in gemeente cohort 2022 en 20231)
Maanden na huisvestingPersoon had een voorziening (%)Persoon had geen voorziening (%)
3 maanden (N = 25 435)2278
6 maanden (N = 19 670)2872
9 maanden (N = 14 895)3169
12 maanden (N = 10 595)3466
15 maanden (N = 6 075)3367
18 maanden (N = 2 570)3268
21 maanden (N = 680)3268
1) Dit figuur laat zien welk deel van de asielmigranten één of meer re-integratievoorzieningen heeft gehad in het aantal maanden na vestiging in gemeente. Hierdoor kunnen populatieverschillen ontstaan.

Figuur 6.2.6 laat zien dat het aandeel gezins- en overige migranten dat een re-integratievoorziening heeft gehad in de periode na huisvesting lager is dan dat van asielmigranten. Over tijd blijft dit aandeel rond 5 procent. Er zijn geen grote verschillen tussen mannen en vrouwen of  tussen cohorten. Gezins- en overige migranten maken in verhouding vaker gebruik van een werk-participatie voorziening (79 procent van de voorzieningen na drie maanden) dan asielmigranten (57 procent van de voorzieningen na drie maanden). Asielmigranten maken vaker gebruik van faciliterende voorzieningen (35 procent van de voorzieningen na drie maanden) vergeleken met gezins- en overige migranten (6 procent van de voorzieningen na drie maanden). 

Figuur 6.2.6 Gezins- en overige migranten - Integratievoorziening(en) na vestiging in gemeente cohort 2022 en 20231)
Maanden na huisvestingPersoon had een voorziening (%)Persoon had geen voorziening (%)
3 maanden (N = 17 610)397
6 maanden (N = 12 215)595
9 maanden (N = 9 935)595
12 maanden (N = 7 325)595
15 maanden (N = 5 305)595
18 maanden (N = 3 315)595
21 maanden (N = 1 840)595
1) Dit figuur laat zien welk deel van de gezins- en overige migranten één of meer re-integratievoorzieningen heeft gehad in het aantal maanden na vestiging in gemeente. Hierdoor kunnen populatieverschillen ontstaan.

6.3 Voldaan aan inburgeringsplicht eind 2023

Bijna alle asielmigranten zijn eind 2023 nog bezig met de inburgering. Dit geldt voor 94 procent van cohort 2022 en 97 procent van cohort 2023. Ongeveer een half procent van cohort 2022 en bijna niemand van cohort 2023 heeft eind 2023 voldaan aan de inburgeringsplicht. In totaal voldeden 175 personen eind 2023 aan de inburgeringsplicht. In tabel 6.3.1. is de status van inburgering per cohort te zien. 

6.3.1 Status inburgering eind 2023 (%)
Cohort 2022 (N = 26 190)Cohort 2023 (N = 36 110)
Voldaan0,60,1
Bezig93,997,1
Vrijgesteld10,7
Tijdelijk vrijgesteld2,91,8
Ontheven0,10
Niet meer inburgeringsplichtig1,50,4

Van de 2,5 duizend personen die eind 2023 niet bezig zijn met de inburgering, maar ook nog niet voldaan hebben aan de inburgeringsplicht is meer dan de helft tijdelijk vrijgesteld (57 procent, 1,4 duizend personen). Ongeveer één op de vijf is volledig vrijgesteld (505 personen) en nog eens één op de vijf is niet meer inburgeringsplichtig (535 personen). Een groot gedeelte heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit verkregen door middel van naturalisatie. Een klein gedeelte (minder dan 2 procent, 40 personen) is ontheven van inburgeringplicht, bijvoorbeeld doordat lichamelijke of geestelijke problemen het onmogelijk maken om aan de inburgeringsplicht te voldoen. 

10) CBS (2024). Arbeidsdeelname; kerncijfers seizoensgecorrigeerd. Statline. Verkregen op 3 september 2024.