Auteur: Math Akkermans, Judit Arends, Elianne Derksen, Carin Reep
Online Veiligheid en Criminaliteit 2022

1. Inleiding

Hoe veilig voelen Nederlanders zich als ze online zijn? Zijn ze bang om slachtoffer te worden van criminelen? Weten ze hoe ze zich kunnen beschermen op internet en welke concrete maatregelen nemen ze? En hoeveel Nederlanders worden slachtoffer van online criminaliteit? In hoeverre hebben ze te maken met online discriminatie en online oproepen tot openbare-ordeverstoring? Al deze vragen, en nog meer, worden in deze publicatie Online Veiligheid en Criminaliteit 2022 (afgekort OVeC 2022) beantwoord.

Dit is niet het eerste onderzoek over deze thematiek dat het CBS heeft uitgevoerd. In de jaarlijkse ICT-enquête Internetgebruik Huishoudens en Personen is eerder onderzoek gedaan naar online veiligheid en in de tweejaarlijkse Veiligheidsmonitor wordt online criminaliteit onderzocht. Uit deze monitor bleek dat in 2021 ongeveer 1 op de 6 Nederlanders van 15 jaar of ouder (dat zijn 2,5 miljoen mensen) slachtoffer waren van online criminaliteit (Akkermans, Kloosterman, Moons, Reep en Tummers-van der AA, 2022). Op verzoek van het ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) heeft het CBS de stand van zaken anno 2022 op het terrein van online veiligheid en criminaliteit onderzocht. Het is de eerste keer dat het CBS beide thema’s, online veiligheid en online criminaliteit, in één onderzoek heeft gecombineerd1). De intentie bestaat om het onderzoek in de even jaren, de jaren waarin geen Veiligheidsmonitor wordt gehouden, te herhalen zodat het ook een monitorfunctie krijgt. De eerste vervolgmeting zal dan dus plaatsvinden in 2024.

Het onderzoek richt zich op inwoners van Nederland van 15 jaar of ouder2). Het verslagjaar is 20223). Centraal staan de volgende onderzoeksvragen:

Online veiligheid

  • Hoe gaan Nederlanders om met privacy en het beschermen van persoonlijke gegevens op internet?
  • In welke mate zijn Nederlanders bekend met begrippen op het terrein van internetveiligheid?
  • In welke mate maken Nederlanders zich zorgen over internetveiligheid?
  • Welke maatregelen nemen Nederlanders om te voorkomen dat ze slachtoffer worden van online criminaliteit?
  • Hoe veilig voelen Nederlanders zich op internet en hoe schatten ze de kans in om slachtoffer te worden van online criminaliteit?

Online criminaliteit

  • Wat is de aard en omvang van het slachtofferschap van online criminaliteit?
  • Wie zijn de daders van online criminaliteit?
  • Wat zijn de gevolgen van online criminaliteit voor de slachtoffers?
  • In welke mate vindt melding en aangifte van online criminaliteit plaats?

Online discriminatie

  • In welke mate voelen Nederlanders zich online gediscrimineerd?
  • Op welke gronden en op welke manieren voelen de slachtoffers zich online gediscrimineerd?
  • Wat zijn de gevolgen van online discriminatie voor de slachtoffers?
  • In welke mate vinden melding en aangifte plaats van online discriminatie?

Online oproepen tot openbare-ordeverstoring

  • Hoe vaak zien Nederlanders online oproepen tot openbare-ordeverstoring?
  • Om welke soorten verstoring van de openbare orde gaat het?
  • Hoe vaak vindt er een openbare-ordeverstoring plaats in de eigen buurt?
  • Om welke soorten verstoring van de openbare orde in de buurt gaat het?
  • In welke mate ervaart men zelf overlast van openbare-ordeverstoring in de eigen buurt?

Beide laatste thema’s met de bijbehorende onderzoeksvragen (online discriminatie en online oproepen tot openbare-ordeverstoring) vallen buiten de scope van online criminaliteit, maar zijn op verzoek van het ministerie van J&V toegevoegd.

Opzet van het onderzoek

De cijfers in dit onderzoek zijn gebaseerd op een internetenquête onder de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder (ruim 14,7 miljoen personen). Het onderzoek heeft plaatsgevonden van augustus tot en met oktober 2022. Voor het onderzoek zijn honderdduizend personen benaderd. Bijna 33 duizend personen hebben de vragenlijst ingevuld, een respons van 32,9 procent. Dit grote aantal respondenten maakt het mogelijk om niet alleen voor de totale 15-plus bevolking maar ook voor groepen daarbinnen betrouwbare uitspraken te doen over online veiligheid en criminaliteit in Nederland.

Vragenlijst

De vragen die online veiligheid en criminaliteit meten zijn door het CBS opgesteld in overleg met het ministerie van J&V. Met name voor online criminaliteit is daarbij zoveel mogelijk aangesloten bij de vraagstellingen in de Veiligheidsmonitor (zie ook hieronder).

De publicatie wordt uitgebracht als webpublicatie en is beschikbaar via de website van het CBS.

1.1 Samenvatting

De antwoorden op de centrale onderzoekvragen worden hieronder samengevat. Eerst volgt nog beknopte informatie over de opzet van het onderzoek Online Veiligheid en Criminaliteit (OVeC) 2022.

Opzet van het onderzoek

OVeC 2022 is uitgevoerd door het CBS op verzoek van het ministerie van J&V. De cijfers zijn gebaseerd op een internetenquête onder de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder (ruim 14,7 miljoen personen). Het onderzoek heeft plaatsgevonden van augustus tot en met oktober 2022. Voor het onderzoek zijn honderdduizend personen benaderd. Bijna 33 duizend personen hebben de vragenlijst ingevuld, een respons van 32,9 procent. De vragenlijst is opgesteld door het CBS in overleg met het ministerie van J&V. Het gaat om zelfrapportage, dus om opvattingen, percepties en ervaringen van respondenten. En het is een steekproefonderzoek. Dit betekent dat de weergegeven cijfers schattingen zijn waarvoor betrouwbaarheidsintervallen gelden. In de tabellenset die bij deze publicatie hoort zijn deze betrouwbaarheidsintervallen opgenomen in de vorm van boven- en ondergrenzen behorende bij deze schattingen.

Antwoorden op de onderzoeksvragen

Online veiligheid

Nederlanders zijn relatief terughoudend om privacygevoelige persoonlijke informatie online door te geven zoals een kopie van de bankpas, van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs, of het Burgerservicenummer (BSN). Drie kwart gaf aan dat ze een kopie van de bankpas niet online doorgeven; 1 op de 5 doet het alleen als het moet. Ruim de helft deelt geen kopie van het paspoort, ID-kaart, rijbewijs of van het BSN via internet. Ruim een derde doet dit alleen als het moet.

Bijna alle Nederlanders (95 procent) nemen een of meerdere maatregelen om hun persoonlijke gegevens op internet te beschermen. Van de acht in het onderzoek voorgelegde beschermingsmaatregelen heeft in 2022 60 procent van de Nederlanders 5 of meer maatregelen genomen, 25 procent 3 of 4 maatregelen, en 11 procent 1 of 2.

 

Nederlanders zijn het meest bekend met de begrippen spam, hacken, identiteitsfraude en back-ups maken: van elk van deze begrippen zegt ongeveer 90 procent van de 15-plussers te weten wat het betekent. 80 procent weet wat phishing is en eenzelfde deel weet wat met WhatsApp-fraude wordt bedoeld. Het minst bekend zijn Nederlanders met het relatief nieuwe begrip social engineering4): 23 procent weet wat dit is. Ook de begrippen VPN-verbinding, Dos- of DDos-aanval, en ransomware zijn minder bekend: ongeveer de helft weet wat hiermee bedoeld wordt.

 

De meeste zorgen als het gaat om internetveiligheid hebben Nederlanders over misbruik van bankgegevens en misbruik van persoonsgegevens: ruim een kwart maakt zich veel zorgen over deze veiligheidsaspecten. Over het misbruik van accounts en hacken van een apparaat of account maakt ongeveer 20 procent zich veel zorgen. Het laagst is de bezorgdheid om online gediscrimineerd te worden: 8 procent maakt zich hierover veel zorgen en meer dan 70 procent geen zorgen.

 

De meest gebruikte maatregelen om apparatuur en/of accounts met persoonlijke informatie te beveiligen tegen misbruik door anderen zijn het vergrendelen van apparaten en het controleren van bijlages in e-mails vóór het openen ervan: de eerste maatregel werd door 8 op de 10 Nederlanders vaak genomen, de tweede door drie kwart. Bijna 6 op de 10 zeiden updates van apparatuur of apps direct of zo snel mogelijk uit te voeren. Het gebruik van tweetrapsverificatie en vooral het gebruik van wachtwoorden van minimaal 16 tekens zijn maatregelen die het minst vaak worden genomen. Wel gaven relatief veel Nederlanders aan voor sommige (maar niet voor alle) accounts een ander wachtwoord te gebruiken.

 

In 2022 gaf de helft van de Nederlanders aan zich veilig of heel veilig te voelen als ze internet gebruiken. 4 procent voelde zich onveilig of heel onveilig. De rest (44 procent) voelde zich veilig noch onveilig.

Vooral 15- tot 18-jarigen en mannen voelden zich (heel) veilig op internet. Vrouwen en 75-plussers voelden zich er het vaakst (heel) onveilig. De veiligheidsbeleving op internet verschilt niet naar opleidingsniveau.

Vooral als het gaat om voorvallen die te maken hebben met online bedreiging en intimidatie schatten Nederlanders de kans om zelf hiervan slachtoffer te worden relatief laag in: grofweg 10 procent acht de kans aanwezig om zelf slachtoffer te worden van online pesten, bedreiging of discriminatie. Bijna de helft van de bevolking acht de kans aanwezig om slachtoffer te worden van aankoop- of verkoopfraude. Ook de kans om gehackt te worden wordt vrij hoog ingeschat.

Online criminaliteit

In 2022 gaf 15 procent van de Nederlanders van 15 jaar of ouder aan in de afgelopen 12 maanden slachtoffer te zijn geweest van online criminaliteit. Dit zijn 2,2 miljoen mensen. De meesten, 8 procent, waren slachtoffer van oplichting en fraude, vooral van aankoopfraude. 5 procent had te maken met hacken en 4 procent met bedreiging of intimidatie. Een half procent werd slachtoffer van andere online delicten.

Jongeren werden relatief vaak slachtoffer van online criminaliteit. Zo werd 21 procent van de 15- tot 25-jarigen slachtoffer, jonge vrouwen iets vaker dan jonge mannen. Vooral bij het slachtofferschap van online bedreiging en intimidatie is er een groot verschil tussen jongeren en oudere leeftijdsgroepen. Verder hadden biseksuele vrouwen en aseksuelen vaker met online criminaliteit te maken dan anderen. Dit komt door hun hoge slachtofferschap van online bedreiging en intimidatie.

 

Vragen over de bekendheid met dader(s) van online criminaliteit zijn alleen gesteld voor online bedreiging en intimidatie omdat het hierbij (in tegenstelling tot bij online oplichting en hacken) gaat om interpersoonlijke voorvallen die vaak gericht zijn op het veroorzaken van negatieve emoties bij het slachtoffer en waarbij het slachtoffer bekend kan zijn met de dader(s). Ruim 4 op de 10 slachtoffers van voorvallen op het terrein van online bedreiging en intimidatie kende de dader(s). Bij pesten en stalken was dit het vaakst het geval. De meest genoemde daders van online bedreiging en intimidatie zijn de ex-partner, een vriend/vriendin of een medestudent/-scholier. De ex-partner wordt bij online stalken en shamesexting het vaakst als dader genoemd, respectievelijk door 18 en 14 procent van de slachtoffers. Bij online pesten, waarvan jongeren het vaakst slachtoffer zijn, wordt een medestudent/-scholier (15 procent) of een vriend/vriendin (12 procent) het vaakst als dader genoemd.

 

Voor de meeste slachtoffers van online criminaliteit heeft of had het voorval tot gevolg dat men minder vertrouwen had in mensen (37 procent) en dat men zich minder veilig voelde (30 procent). 

Slaapproblemen, depressieve klachten, angstklachten en het voorval steeds opnieuw beleven werden elk door 7 á 8 procent van de slachtoffers genoemd. Het telkens opnieuw beleven van het voorval, slaapproblemen, depressieve klachten en angstklachten worden door slachtoffers van online bedreiging en intimidatie vaker gerapporteerd dan door slachtoffers van de andere online delicten.

 

Ruim 2 op de 10 slachtoffers van online criminaliteit hebben bij de politie gemeld wat hen overkomen is, en bijna 5 op de 10 slachtoffers hebben dit bij een andere instantie of persoon gedaan. Bijna alle meldingen van online criminaliteit bij de politie resulteerden in een aangifte (21 procent maakte een melding; 19 procent deed aangifte). De meest genoemde reden om het voorval niet bij de politie te melden of aangifte te doen is dat er niet aan wordt gedacht of dat men het niet zo belangrijk vindt, gevolgd door ‘het helpt toch niets’.

Online discriminatie

2 procent van de Nederlanders voelden zich in 2022 weleens online gediscrimineerd. Dat zijn bijna 340 duizend mensen. Jongeren van 15 tot 25 jaar gaven dit met 5 procent relatief vaak aan. Biseksuele vrouwen (9 procent) en homoseksuele mannen (7 procent) hadden er vaker mee te maken dan personen met een andere seksuele oriëntatie. Personen geboren in Nederland met herkomst buiten Europa (tweede generatie) ervoeren met 7 procent het vaakst online discriminatie. Personen geboren in het buitenland voelden zich met 4 procent vaker gediscrimineerd dan personen geboren in Nederland (2 procent).

 

Van degenen die online discriminatie ervoeren ging het bij 40 procent om discriminatie op grond van ras of huidskleur, gevolgd door discriminatie op grond van nationaliteit (34 procent) en godsdienst of levensbeschouwing (29 procent).

7 op de 10 personen die discriminatie ervoeren, gaven aan dat dit kwam door discriminerende opmerkingen. Grofweg 5 op de 10 zeiden dat dit kwam door een negatief beeld/stigmatisering, door ongelijke behandeling/benadeling/het voortrekken van bepaalde groepen, of door agressief taalgebruik. Andere manieren van discriminatie zoals negeren/uitsluiten, roddels of bedreiging werden minder vaak genoemd.

 

Als het gaat om emotionele of psychische gevolgen gaf meer dan de helft (55 procent) van degenen die online discriminatie ervoeren aan dat zij daardoor minder vertrouwen in mensen hebben. Iets meer dan 30 procent voelt/voelde zich minder veilig en 20 procent heeft/had depressieve klachten. Angstklachten en/of paniekaanvallen, slaapproblemen en het voorval telkens opnieuw beleven werden door ongeveer 1 op de 10 genoemd.

 

Bijna een kwart (23 procent) van de mensen die zich in de afgelopen 12 maanden online gediscrimineerd voelden, heeft dit ergens gemeld. De meesten meldden het direct bij de website (12 procent); 6 procent meldde het bij de politie, 4 procent op het werk en 3 procent op school. Minder dan 1 procent meldde het bij het Meldpunt voor Internetdiscriminatie, bij het College voor de Rechten van de Mens of bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening.

5 procent van degenen die online discriminatie ervoeren, deden hiervan aangifte bij de politie. De meest genoemde reden om geen melding of aangifte bij de politie te doen is dat het toch niet helpt, gevolgd door dat er niet aan is gedacht/dat het niet zo belangrijk was.

Online oproepen tot openbare-ordeverstoring

In 2022 gaf 9 procent van de Nederlanders aan in de afgelopen 12 maanden weleens online berichten, bijvoorbeeld via sociale media of in app-groepen, gezien te hebben waarin opgeroepen werd tot openbare-ordeverstoring of activiteiten die vaak daartoe leiden, zoals demonstraties, rellen of illegale feesten. Dat zijn 1,4 miljoen mensen.

 

Verreweg de meesten die berichten zagen waarin werd opgeroepen tot openbare-ordeverstoring, gaven aan dat het (laatste) bericht ging om een oproep tot demonstratie (59 procent). Berichten die oproepen tot illegale feesten of evenementen werden door 15 procent genoemd en berichten die oproepen tot rellen door 10 procent. 6 procent zei dat het bericht opriep tot het bedreigen van bekende personen of politici. 3 procent noemde berichten met een andere inhoud, waaronder oproepen tot burgerlijke ongehoorzaamheid, ageren tegen politiek beleid, boycotten van producten, pesterijen, niet laten vaccineren, onwaarheden of complottheorieën verspreiden, of onrust veroorzaken bij de werkgever.

 

In 2022 gaf 5 procent van de Nederlanders aan dat er in de afgelopen 12 maanden in hun eigen buurt weleens een evenement heeft plaatsgevonden waarbij de openbare orde werd verstoord. Openbare-ordeverstoring in de eigen buurt vindt in de stad vaker plaats dan op het platteland. Zo maakte 7 procent van de inwoners van zeer sterk stedelijke gemeenten dit mee, tegen 3 procent van de inwoners van niet-stedelijke gemeenten. In de G4, de vier grote steden samen, werd dit door 9 procent van de bewoners meegemaakt.

 

De meesten (41 procent) zeiden dat het bij de openbare-ordeverstoring in de buurt ging om demonstraties. Daarna volgden rellen (27 procent), illegale feesten of evenementen (12 procent), straatraces (5 procent) en bedreiging van bekende personen of politie (2 procent). Ruim 10 procent noemde iets anders, bijvoorbeeld bedreiging en vernieling, hangjongeren, boerenprotesten/blokkades door boeren met trekkers, brandstichting, corona-ongeregeldheden en lockdownprotesten, samenscholingen tijdens corona, ordeverstoring vanwege vuurwerkverbod/illegaal vuurwerk afsteken, oudejaarsongeregeldheden, of feestjes waar mensen kwamen die niet welkom waren.

 

Van de mensen die aangaven dat openbare-ordeverstoring in de eigen buurt in de afgelopen 12 maanden weleens is voorgekomen, zei 11 procent hier zelf veel overlast van te hebben ervaren. 36 procent ervoer een beetje overlast. Ruim de helft had er zelf geen overlast van.

Inwoners van zeer sterk stedelijke gemeenten en sterk stedelijke gemeenten die openbare-ordeverstoring meemaakten ervoeren met respectievelijk 14 en 12 procent daar vaker veel overlast van dan inwoners van minder stedelijke gemeenten (grofweg 6 procent). In de vier grote steden (G4) zei 15 procent van de inwoners die weleens openbare-ordeverstoring in de buurt hebben gezien, dat ze hier veel overlast van hebben ervaren.

1.2 Leeswijzer

Eerst wordt in hoofdstuk 2 een beeld geschetst van het internetgebruik van Nederlanders en van hun online activiteiten. Dit als introductie op hoofdstuk 3 waarin het thema internetveiligheid centraal staat. In de hoofstukken 4 tot en met 7 worden de verschillende vormen van online criminaliteit inclusief een totaalbeeld beschreven. Daarna komen de thema’s online discriminatie (hoofdstuk 8) en online oproepen tot openbare-ordeverstoring (hoofdstuk 9) aan de orde. Afgesloten wordt met conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 10).

De bijlagen bevatten tabellen met achterliggend cijfermateriaal, een onderzoeksverantwoording, referenties, een verwijzing naar meer cijfers, en een overzicht van medewerkers die aan deze publicatie hebben bijgedragen.

1) In het onderzoek Digitale Veiligheid en Criminaliteit (Akkermans et al., 2018) zijn de thema’s digitale veiligheid en criminaliteit weliswaar ook onderzocht, maar dit was een pilotonderzoek dat primair als doelstelling had vraagstellingen over beide thema’s te testen.
2) In dit rapport wordt vanwege het leesgemak gesproken over ‘Nederlanders’, waar het eigenlijk gaat om inwoners van Nederland, ongeacht hun nationaliteit.
3) De cijfers over (slachtofferschap van) online criminaliteit hebben betrekking op de periode van 12 maanden voorafgaand aan het onderzoek. De enquêtering heeft plaatsgevonden van augustus tot en met oktober 2022. Dit betekent dat de cijfers over online criminaliteit betrekking hebben op de periode augustus/oktober 2021 – augustus/oktober 2022.
4) Social engineering is het misbruiken van menselijke eigenschappen zoals nieuwsgierigheid, vertrouwen, hebzucht, angst en onwetendheid. Criminelen (social engineers) proberen vertrouwelijke informatie van iemand los te krijgen. Ze willen bijvoorbeeld persoonlijke gegevens (phishing) en beveiligingscodes te weten komen of malware installeren (bron: Veiligbankieren.nl).