Onderzoek herijking risico-indicator onderwijsachterstanden – fase 1

6. Expert raadpleging

6.1 Inleiding

Als voorbereiding op de ontwikkeling van een nieuw model voor het risico op onderwijsachterstand is het noodzakelijk om zicht te hebben op welke achtergrondkenmerken van kinderen in potentie bij kunnen dragen aan het schatten van het risico op onderwijsachterstand. Middels het bevragen van experts op het gebied van onderwijsachterstanden kan een overzicht worden opgesteld van achtergrondkenmerken die mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan een nieuw model. Dit overzicht zal worden aangevuld met de uitkomsten van literatuuronderzoek (CBS, 2024).

6.2 Methode

Door middel van een Delphi-studie kan op systematische wijze de kennis van meerdere experts verzameld worden. Anonimiteit staat hierin centraal: er is geen interactie tussen de experts. Dit zorgt ervoor dat de experts niet beïnvloed worden door elkaars antwoorden. Na iedere ronde worden de uitkomsten door CBS-onderzoekers samengevat en weer in een volgende ronde voorgelegd aan de experts.  In de huidige studie is gekozen voor twee rondes waarin experts per e-mail gevraagd zijn om antwoord te geven op onze vragen. De experts in ons onderzoek zijn allen wetenschappers die (onder andere) onderzoek doen op het gebied van onderwijsachterstanden. 

Ronde 1

Het doel van ronde 1 was om factoren in kaart te brengen die bijdragen aan het risico op onderwijsachterstand in het Nederlandse basisonderwijs. Aan de experts zijn de volgende vragen voorgelegd:

  1. Welke factoren dragen volgens u bij aan risico op onderwijsachterstand in het Nederlandse basisonderwijs? 
  2. Welke academische literatuur beschrijft de door u genoemde factoren? U hoeft hiervoor geen literatuurzoekopdracht uit te voeren. Het gaat hierbij om verwijzingen die u gemakkelijk (uit het hoofd) kunt reproduceren.
  3. In het geval van buitenlands onderzoek, kunt u kort reflecteren op mogelijke relevantie voor de Nederlandse (onderwijs)context?

Ronde 2

Voor ronde 2 hebben wij de antwoorden uit ronde 1 samengevat en gecategoriseerd in vier gebieden: de gezinssituatie, het kind, de school, en de omgeving. Aan de experts werd vervolgens gevraagd om 10 factoren uit de lijst te selecteren die volgens hen de belangrijkste risicofactoren van onderwijsachterstand zijn.

6.3 Resultaten

In de eerste ronde hebben wij aan de 10 deelnemende experts onze vragen voorgelegd. Zes van hen hebben een inhoudelijke reactie gegeven. In ronde 2 ontvingen wij van vijf van deze zes experts een inhoudelijke bijdrage.

Ronde 1

In ronde 1 werd aan de experts gevraagd wat volgens hen factoren zijn die bijdragen aan het risico op onderwijsachterstand in het Nederlandse basisonderwijs. Er werden door de experts ook risicofactoren genoemd die niet beschikbaar zijn in onze registerdata. Voor deze factoren is allereerst een proxy geprobeerd te vinden en wanneer dit niet lukte, werd de factor buiten beschouwing gelaten in ronde 2. De volledige lijst van de in ronde 1 genoemde risicofactoren is te vinden in Bijlage 4. 

Ronde 2

Voor ronde 2 hebben wij de factoren die beschikbaar zijn (al dan niet via een proxy) onderverdeeld in de volgende gebieden: gezinssituatie, kind, school, en omgeving. Experts gaven vervolgens aan welke tien risicofactoren voor onderwijsachterstand volgens hen het belangrijkst waren. In Bijlage 5 is per risicofactor te zien hoeveel experts de betreffende factor in hun top 10 hebben gezet. De factoren die in ronde 2 door minstens twee experts zijn aangemerkt als belangrijkste factoren worden hieronder nader beschreven.

Gezinssituatie:

  • Opleidingsniveau van de ouders
    Eerdere studies laten zien dat er een verband is tussen het opleidingsniveau van de ouders en onderwijsachterstanden van het kind. Dit verband kan door verschillende mechanismen worden verklaard. Zo worden kinderen van lager opgeleide ouders cognitief vaak minder gestimuleerd: ze hebben beperkte toegang tot educatieve hulpbronnen zoals boeken, computers en buitenschoolse activiteiten (Mesman, 2020; Haelermans et al, 2022). Ook laten studies zien dat leraren geneigd zijn de prestaties en mogelijkheden van kinderen van lager opgeleide ouders te onderschatten, wat de leerprestaties negatief kan beïnvloeden (Weinberg et al., 2019; Timmermans, Kuyper & van der Werf, 2015; Mulder et al., 2014) . Daarnaast laten lager opgeleide ouders vaak minder betrokkenheid bij het onderwijs zien dan hoger opgeleide ouders. Ook dit kan de leerresultaten negatief beïnvloeden (Mulder et al., 2014).
  • Werkstatus van de ouders
    Vooral werkloosheid van de vader lijkt samen te hangen met slechtere leerprestaties van het kind (Mooi-Reci et al., 2019). Werkende ouders spenderen wellicht minder tijd met hun kind dan niet-werkende ouders, maar niet zozeer minder kwalitatieve tijd. En juist dat laatste is belangrijk voor de cognitieve ontwikkeling van een kind ( Schildberg-Hörisch, 2016).
  • Eenoudergezin
    Leerlingen uit eenoudergezinnen presteren vaak lager op school dan leerlingen die bij beide ouders wonen. Dit kan verklaard worden door de afwezigheid van hulpbronnen en financiële stress, maar ook door emotionele problemen en stress als gevolg van een scheiding (Lange & Dronkers, 2018).
  • Langdurige betalingsachterstanden (proxy voor chronische financiële stress/armoede)
    Behalve het gebrek aan hulpbronnen dat kan ontstaan in geval van schulden of armoede, kan dagelijkse stress die dit met zich mee brengt ook invloed hebben op de opvoeding. Zo stelt Mesman (2020) dat deze stress kan leiden tot minder sensitief opvoeden wat weer een negatieve invloed heeft op de cognitieve ontwikkeling van het kind.
  • Gezinsinkomen
    Leerlingen uit gezinnen met een lager inkomen presteren gemiddeld slechter op school dan hun leeftijdgenoten uit gezinnen met een hoger inkomen (Zumbuehl & Dillingh, 2020). Ook hieraan kan bijvoorbeeld een gebrek aan hulpbronnen, maar ook financiële stress ten grondslag liggen.
  • Ingrijpende levensgebeurtenissen
    Hieronder worden levensgebeurtenissen verstaan als verhuizing, overlijden van een gezinslid of ernstige ziekte van het kind of gezinslid.
  • Niet-westerse migratieachtergrond (ouders en grootouders)
    Onderpresteren komt vaker voor bij leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond dan bij leerlingen zonder migratieachtergrond (Driessen, 2012; Entorf, 2015; Zumbuehl & Dillingh, 2020). Ook hier lijken de verwachtingen van leraren weer een rol te spelen, evenals het opleidingsniveau van de ouders, ouderbetrokkenheid, beschikbaarheid van hulpbronnen en taalbeheersing van de ouders en het kind zelf (Entorf, 2015; Fleischmann & de Haas, 2016; Sylke, 2024).
  • Verblijfsduur van de ouders in Nederland
    Bij de huidige indicator wordt alleen de verblijfsduur van één ouder - de moeder - gebruikt omdat er een hoge correlatie is tussen de verblijfsduur van beide ouders.
  • Beperkte Nederlandse taalvaardigheid bij moeder en daardoor bij kind

School:

  • Proportie leerlingen met een lage SES op school/in de klas
    Leerlingen op scholen met een hoge gemiddelde SES presteren vaak beter dan leerlingen op scholen met een lage gemiddelde SES (Belfi, Haelermans & Fraine, 2016). Dit komt mogelijk doordat leraren op deze scholen lagere verwachtingen hebben. Ook kunnen leerlingen mogelijk eerder een negatieve leerhouding en negatief leergedrag van leeftijdsgenoten overnemen.
  • Percentage achterstandsleerlingen op school
    Voor de proportie achterstandsleerlingen op een school is eenzelfde samenhang met leerprestaties te verwachten als voor de proportie leerlingen met een lage SES op een school (Bluemink et al, 2022; Mulder et al., 2014).

Omgeving:

  • Gemiddelde SES van de buurt
    Een lage gemiddelde SES van een buurt kan leerprestaties negatief beïnvloeden( Kuyvenhoven & Boterman, 2020; Nieuwenhuis & Hooimeijer, 2016).
  • Aandeel huishoudens onder de armoedegrens in de buurt
    Er is een samenhang tussen armoede in de buurt en lagere leerprestaties( Nieuwenhuis & Hooimeijer, 2016).
    Voor zowel SES als armoede op buurtniveau geldt dat er verschillende mechanismen een rol kunnen spelen(Kuyvenhoven & Boterman, 2020). Zo kan het aanbod van hulpbronnen in de buurt (bijvoorbeeld bibliotheken en wijkcentra) effect hebben op de cognitieve ontwikkeling en leerprestaties. Daarnaast is er een mechanisme genaamd ‘collectieve socialisatie’ wat wil zeggen dat mensen individueel beïnvloed worden door de sociale organisatie van hun buurt (bijvoorbeeld de sociale controle, normen en waarden en rolmodellen). Ook kunnen de houding en het gedrag van leeftijdsgenoten uit de buurt het leergedrag van kinderen direct beïnvloeden. Het is ook mogelijk dat een deel van het effect verklaard kan worden door de kenmerken van de scholen in deze buurten (zie School). 

6.4 Samenvatting en conclusies

De expertraadpleging heeft een bruikbare set aan achtergrondkenmerken opgeleverd. Deze set aan kenmerken vertoont grote overeenkomsten met de kenmerken zoals die bij de oorspronkelijke ontwikkeling van de risico-indicator onderwijsachterstanden zijn onderzocht (CBS, 2016). Ook zijn er sterke overeenkomsten met de uitkomsten van de literatuurstudie die is uitgevoerd (CBS, 2024).