Samenvatting
Het CBS heeft van oktober 2023 tot en met april 2024 een dataverkenning uitgevoerd over het opzetten van een eventueel monitoringssysteem voor de afzet van biociden. Centraal hierin staat de door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) geformuleerde onderzoeksopdracht: “Verken welke afzetcijfers beschikbaar zijn over biociden en aan welke voorwaarden een nationaal register zou moeten voldoen”. In dit rapport worden de bevindingen op vijf onderzoeksvragen over het opzetten van een biociden register behandeld:
a) Welke biociden-afzetdata zitten in de bestaande registers van België en van Duitsland?
b) Wat kunnen we leren van het bestaande Europese statistische systeem voor de afzet van gewasbeschermingsmiddelen?
c) Hoe kunnen de onderzochte systemen vertaald worden naar de Nederlandse praktijk? Kan direct gestart worden met alle producttypen, of kan beter gestart worden met een beperkt aantal?
d) Wat zijn de uitgangspunten voor een systeem waarin data wordt geregistreerd en welke institutionele setting heeft de voorkeur?
e) Welke scenario’s kunnen gevolgd worden bij het opzetten van een biociden afzet register?
De antwoorden daarop worden hieronder kort samengevat.
Aanpak buurlanden
De eerste onderzoeksvraag gaat over de data, scope, indeling en koppelingen horend bij de biocide registers van België en Duitsland. Op basis van documentatie en gesprekken zijn de antwoorden hierop in beeld gebracht.
In paragraaf 2.1 wordt de Belgische aanpak besproken. In België geldt een verplichting om de verkopen van biociden (volumes per toelating) te registreren. Er is sinds 2013 een interactief jaarverslag beschikbaar waar veel informatie aan ontleend kan worden. Het systeem in België kan gezien worden als voorbeeld van een bestaand nationaal afzetregister. Daarmee is jaarlijks informatie beschikbaar over de in België afgezette hoeveelheden, per producttype en per hoofdgroep, naar biocide producten en naar werkzame stof, en naar type gebruik. Dit geeft een beeld van welke producttypen omvangrijk zijn, of worden, in de afzet van biociden.
In paragraaf 2.2 wordt de Duitse aanpak besproken. In Duitsland is men vanaf 2022 begonnen met een nationaal register van de afzet van biociden. Er is een verplichting ingevoerd voor het registreren van het verkochte volume van biociden. Door het prille bestaan van het Duitse register is het nog te vroeg om soortgelijke informatie als die van België in dit rapport op te nemen.
Aanpak gewasbeschermingsmiddelen
Voor de tweede onderzoeksvraag is er gekeken naar het gewasbeschermingsmiddelen register in Nederland. Doordat gewasbeschermingsmiddelen inhoudelijk gezien dicht bij biociden liggen, is het nuttig om de opgedane ervaring mee te nemen in het advies. In paragraaf 2.3 worden verschillende lessen getrokken uit het systeem voor gewasbeschermingsmiddelen. Zo is er bij gewasbeschermingsmiddelen een Europese wettelijke basis voor het register en geldt daarbij ook de verplichting voor de EU-lidstaten om afzetgegevens te verstrekken. Bij biociden is dit niet op Europees niveau geregeld (in incidentele gevallen nationaal: België, Duitsland).
Ten tweede kunnen we leren dat bij de gewasbeschermingsmiddelen de afzet per kilogram werkzame stof jaarlijks gepubliceerd wordt, omdat deze totalen relevante milieu-informatie zijn voor onze samenleving, beleid en wetenschap. Voor de biociden kunnen we er daarom ook rekening mee houden dat de geregistreerde afzetgegevens per werkzame stof op den duur openbaar gemaakt dienen te worden.
Ten slotte is er bij de gewasbeschermingsmiddelen een samenwerking met branchevereniging CropLife NL waaraan de dataverzameling grotendeels is uitbesteed. In welke mate dit ook bruikbaar zou kunnen zijn voor biociden, is een vraag die verder uitgezocht kan worden.
Lessen voor Nederland
Ter beantwoording van de derde onderzoeksvraag zijn de lessen uit de eerste twee vragen in paragraaf 2.4 gebundeld in een advies voor de inhoudelijke data verkenning van een register voor de afzet van biociden in Nederland. Op dit moment zijn Nederlandse afzetdata bekend voor twee producttypen, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport hiertoe het initiatief genomen heeft.
Het advies luidt om een afzetregister altijd te baseren op toelatingen: zonder toelating is er geen aanknopingspunt voor het ophalen van registerinformatie. Een afzetregister kan daarom logisch belegd worden bij de toelatingsautoriteit, maar dit kan ook bij een onafhankelijke organisatie die namens het Ministerie van IenW de data inwint. Er gelden nationale toelatingen en internationale toelatingen, respectievelijk verdeeld over twee autoriteiten: het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA). Er bestaat al een verplichting dat afzetgegevens over toelatingen bij de toelatingshouders beschikbaar zijn, maar er is geen verplichting voor toelatingshouders voor het delen van deze afzetgegevens.
Er lijkt op dit moment weinig draagvlak te zijn bij het georganiseerde bedrijfsleven voor een register dat alle producttypen omvat. Daarom is het aan te raden om op den duur te voorzien in een wettelijke basis voor het uitvragen van gegevens. Het is aan te raden om klein te beginnen met een pilot bestaande uit enkele producttypen. In paragraaf 2.4.12 worden overwegingen gegeven voor het selecteren van producttypen die geschikt zijn voor een pilot.
Praktische aspecten register
De vierde onderzoeksvraag heeft betrekking op de praktische aspecten van een monitor biociden afzet register en is in hoofdstuk 3 beantwoord met een lijst aan eigenschappen waaraan een goed register zal moeten voldoen. Zo zijn er aanbevelingen opgenomen over een omschrijving van het doel, de beoogde tijdsdimensie, communicatie rondom het register, wettelijke zaken, vertrouwelijkheid van de data, structuur van het register en kwaliteitscontrole. Een wettelijke basis zal bepalend zijn voor de inrichting van het register.
Fasering verdere uitwerking
In hoofdstuk 4 is een beschrijving opgenomen van een pilot onderzoek door een onafhankelijke organisatie dat is ingericht om vanuit de ervaringen uit de praktijk antwoorden te vinden op de onbeantwoorde vragen en onzekerheden uit dit rapport. De geleerde lessen vanuit de pilot zullen ook gebruikt worden om te bepalen in welke mate het op te zetten register steeds vollediger gaat worden.