Het opzetten van een nieuw register over de afzet van biociden in Nederland

2. Inhoudelijke dataverkenning afzet biocideregister

In dit hoofdstuk worden de volgende vragen uit het onderzoeksvoorstel behandeld:
a) Welke biociden-afzetdata zitten in de bestaande registers van België (vanaf 2011) en van Duitsland (vanaf 2021)? Wat is de scope van deze registers (denk aan indeling naar categorieën, werkzame stoffen, koppeling naar toxiciteit, waarneemmethodiek en outputrapportages)? Wie leveren de biociden-afzetdata? Dit komt aan de orde in paragraaf 2.1 en 2.2.
b) Wat kunnen we bij het voor Nederland monitoren van afzetdata van biociden leren van het al bestaande Europese statistische systeem voor afzet van gewasbeschermingsmiddelen?
Dit komt aan de orde in paragraaf 2.3.
c) Hoe zouden de onderzochte systemen vertaald kunnen worden naar de Nederlandse praktijk? Wat kan in Nederland ook gedaan worden, en wat niet? Kan in Nederland direct gestart worden met alle producttypen, of kan er beter gestart worden met een beperkt aantal, bijv. een ‘smalle start’ met alleen de producttypen met de grootste toxiciteit?
Een systeem voor alleen biociden voor professioneel gebruik, of ook niet-professioneel gebruik? Dit komt aan de orde in paragraaf 2.4.

2.1 Afzetregistratie in België

België heeft al een nationaal register van afzet van biociden. Veel informatie kan worden ontleend aan de website biocide.be. Tijdens een gesprek met de Dienst Biociden van de Belgische Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu is er kennis opgedaan over de aanpak van het Belgische biocidenregister. Hieronder volgen de belangrijkste conclusies uit dat gesprek. 

2.1.1 Doel van register

Het Belgische register dient twee doelen. Het eerste doel is het koppelen van de jaarlijkse bijdrage aan de omvang van afzet en gevareninschatting van de middelen die op de markt gebracht worden. Het tweede doel is voldoen aan de verschillende wettelijke verplichtingen met betrekking tot de rapportage. Het systeem heeft niet als doel om de effectiviteit van beleid te monitoren, maar dit zou in principe wel kunnen.

2.1.2 Wettelijke basis

Voor biociden en andere chemische producten gelden verschillende regels en wetten ter verzekering van de veiligheid. Zo mag geen enkele biocide op de markt komen zonder de toestemming van de federale minister van Leefmilieu. Op de website van de FOD Volksgezondheid staat een overzicht van de belangrijkste wettelijke bepalingen zoals Belgische Koninklijke Besluiten (KB) (FOD Volksgezondheid, 2024). 

De grondslag voor de registratie van afzet ligt in het KB van 4 april 2019 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruiken van biociden. Het besluit heeft als doel om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mensen en dieren en het leefmilieu te waarborgen. De financiële aspecten zoals de berekening van de jaarlijkse bijdrage en toekenning van een zogenaamde score zijn verankerd in KB van 13 november 2011. In het KB van 26 oktober 2023 staat het derde federaal reductieplan biociden beschreven. Een evaluatie en actualisatie van dit plan is voorzien in 2026.

2.1.3 Registerhouder

Het register is belegd bij de Dienst biociden van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

2.1.4 Populatie

Met populatie worden de eenheden bedoeld die in het register zijn opgenomen (zie paragraaf 3.6). De Belgische markt omvat circa 3600 legale producten (toelatingen, exclusief nog een vijftiental geldige noodtoelatingen). Deze producten worden geleverd door circa 700 toelatingshouders. Globaal is daarvan twee-derde via de nationale wetgeving in het KB van 4 april 2019 gegund en een-derde via de BPR-wetgeving (Europees Parlement, 2012). 

2.1.5 Gegevens, methode, en frequentie

In België betalen toelatingshouders een jaarlijkse belasting op basis van de omvang van de afzet en onder andere de (eco)toxiciteit van biociden (gekarakteriseerd door gevarencategorieën). Toelatingshouders wordt jaarlijks gevraagd om op te geven welke hoeveelheden product zij per toelating op de markt hebben gebracht in het voorgaande jaar. Het gehalte werkzame stoffen is reeds bekend vanuit het oorspronkelijk aanvraagdossier. Bij de berekening van hoeveelheid product naar hoeveelheid werkzame stof wordt de aanname gemaakt dat één liter evenveel weegt als één kilogram. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen vaste en vloeibare formuleringen. 

De uitvraag vindt plaats via een automatische mail (in pdf format). Bedrijven wordt jaarlijks gevraagd om deze gegevens van het voorgaande jaar aan te leveren voor 31 januari. Wanneer gegevens dan niet zijn aangeleverd, volgt automatisch een verhoging van de jaarlijkse bijdrage. Hetzelfde doet zich voor bij een laattijdige betaling (na 31 maart) van de bijdrage. Voor de berekening van de jaarlijkse bijdrage geldt onderstaande formule: 
te betalen bedrag=0.005*verkoopvolume*score
Deze bijdrage is bepaald in het KB van 13 november 2011 (FOD Volksgezondheid, 2024). De middelen worden gewogen aan de hand van o.a. (eco)toxiciteit, die wordt uitgedrukt in de variabele ‘score’. Dit gebeurt op basis van de H(azard)-zinnen6) van de middelen. Hoe meer H-zinnen van toepassing én hoe zwaarder het label van de H-zin, hoe hoger de ‘score’, en dus hoe hoger de gewogen (eco)toxiciteit van het middel. Een toelating kost jaarlijks minimaal 400 euro.

2.1.6 IT-systeem

Het huidige IT-systeem voor het beheer van de toelatingen heet ‘Gestautor’. Dit systeem is in eigen beheer van FOD Volksgezondheid ontwikkeld in 2018 in het kader van het vernieuwingsproject biociden. Gestautor is gekoppeld aan Gestinfor, het op SAS gebaseerde systeem, voor bijvoorbeeld hoeveelheden, van de Belgische markt. Het volume wordt bepaald via volume-Gestautor.

2.1.7 Output

In 2021 is een rapport gepubliceerd voor de Europese Commissie in het kader van naleving van de voorschriften uit de biocidenverordening art. 65 (BPR) die ook geldt voor Duitsland en Nederland (Europees Parlement, 2012). Vanuit de Commissie waren er complimenten voor deze Belgische rapportage over de periode 2013-2019 (Europese Commissie, 2021) (Ministerie IenW, 2021). De Commissie signaleert in de 2021 evaluatie in de EU een trage voortgang van de beoordeling, vanwege tekorten van middelen en beoordelingscapaciteit, en België is hierop een positieve uitzondering. In 2025 is op Europees niveau een volledige evaluatie van de BPR voorzien.

De verzamelde informatie over de Belgische biocidemarkt wordt sinds 2013 jaarlijks openbaar gemaakt (Volksgezondheid, 2024). De gegevens vanaf 2018 kunnen online worden geraadpleegd. Dit gaat in het publieke verslag om informatie over hoeveelheden biociden en werkzame stoffen per groep, producttype(n), type gebruikers (professioneel, niet-professioneel of beide) en ook volgens de indeling vrije circuit of gesloten. Op biocide.be geeft de FOD Volksgezondheid hierover aan: 
“Biociden die een groot risico inhouden voor de gezondheid, behoren tot het gesloten circuit. Ze kunnen giftig, kankerverwekkend of schadelijk voor de voortplanting zijn. Daarom zijn deze biociden hoofdzakelijk voorbehouden aan een gesloten circuit van professionele gebruikers. Wie biociden van het gesloten circuit gebruikt, moet steeds persoonlijke beschermingsmiddelen (zoals handschoenen of een masker) dragen. Tot het vrije circuit behoren biociden waaraan minder risico’s verbonden zijn en waarvoor gebruikers geen persoonlijke beschermingsmiddelen hoeven te dragen.” (FOD Volksgezondheid, biocide.be, 2024).7)

Er is openbare informatie per producttype, maar niet per werkzame stof naam. Wel kunnen op verzoek vertrouwelijke gegevens worden ingezien, mits beloofd wordt ze niet te publiceren. De gegevens over hoeveelheden werkzame stoffen en biociden zijn openbaar van 2017-2022. De gegevens over het type circuit en type gebruikers zijn er alleen van 2017, 2018 en 2019.

Ter illustratie van het Belgische systeem zijn in bijlage 2 een aantal tabellen opgenomen, die een beeld geven van wat er gepubliceerd wordt en wat met een dergelijk systeem ook voor Nederland gepubliceerd zou kunnen worden. De Belgische output is bijvoorbeeld beschikbaar voor hoeveelheden werkzame stoffen en voor hoeveelheden producten (per jaar, naar producttype en hoofdgroep).

2.2 Afzetregistratie in Duitsland

Het Duitse Ministerie voor Milieu heeft in 2021 het initiatief genomen tot een nationale regeling voor de afzet van biociden. De regeling bevat onder meer regelgeving voor het verplicht rapporteren van afzet van biociden. De Duitse nationale toelatingsautoriteit voor biociden is het Bundesstelle für Chemikalien (BfC) en is onderdeel van het Bundesanstalt für Arbeitsschutz und Arbeitsmedizin (BAuA).  Het registratiesysteem is ontwikkeld in nauwe relatie met het BfC, waar het systeem ook is ondergebracht. De nationale wetgeving is geïmplementeerd in 2021 (Bundesamt für Justiz, 2021). De registratie startte in 2022. 

Met ingang van 31 maart 2022 is het in Duitsland verplicht dat de producent of importeur van een biocide product (dat bestemd is voor de Duitse markt of voor de export) het type en de hoeveelheid registreert in eBIOMELD. De toelatingsautoriteit beschikt hierdoor over actuele informatie.

Fabrikanten en importeurs dienen specifieke informatie over de afzet op te sturen via een elektronische formulier op internet (Bundesanstalt für Arbeitsschutz und Arbeitsmedizin, 2024). Er wordt onder andere gevraagd naar merknaam, toelatingsnummer, hoeveelheid product, werkzame stof, producttype en gehalte van de werkzame stof. Het systeem is gebouwd met de standaard internet software die reeds in gebruik was bij BfC. Aanvankelijk waren er wat kleine opstartproblemen. Verder bleek het analyseren van de data meer tijd te kosten dan gedacht. Dit kan ook gelden voor een op te starten register in Nederland. Verder was er een aantal softwareproblemen dat leidde tot uitstel van rapportage.

Het is niet precies bekend hoe compleet de afzetcijfers zijn. Dit is omdat veel biociden op de Duitse markt zijn die onder een overgangsregeling voor bestaande stoffen vallen. Daarvoor was  geen toelating noodzakelijk en is er nu bij de autoriteiten nog weinig bekend over deze biocide producten. Het is echter duidelijk dat de compleetheid van informatie matig was in het begin. Bfc heeft hierop gereageerd door contact te zoeken met de fabrikanten en door een workshop hiervoor aan te bieden. Ten tijde van het opstellen van dit rapport was een Duitse rapportage over 2023 nog niet beschikbaar.

2.3 Afzetregistratie gewasbeschermingsmiddelen in Nederland

In het kader van een mogelijke afzetregistratie voor biociden is het relevant om de ervaringen met een afzetregistratie van gewasbeschermingsmiddelen te onderzoeken. In Europa, en daarmee ook in Nederland, België en Duitsland, bestaat een werkend systeem van rapporteren van de afzet van gewasbeschermingsmiddelen. Hiermee is langjarige ervaring opgedaan. Het systeem heeft zich ontwikkeld naar een jaarlijks Europees overzicht van middelengroepen (hoofdgroepen, productengroepen, chemische klassen) naar werkzame stof.

De indeling van de middelen is geregeld in de verordening (Europees Parlement, Verordening (EG) nr. 1185/2009 betreffende statistieken over pesticiden, 25 november 2009). Daardoor is het nu mogelijk om een zuivere vergelijking te maken van de afzet van landen zoals België, Duitsland en Nederland. Voor elke stof is duidelijk in welke groep die ingedeeld dient te worden. In samenwerking met het Ministerie van LNV publiceert het CBS gegevens over de afzet van gewasbeschermingsmiddelen (zie hieronder voor meer uitleg). Tijdens een gesprek met Platform Biociden is er gesproken over vergelijkbare mogelijkheden omtrent biociden.

In paragraaf 2.3 beschrijven we de achtergrond en opzet van de afzetregistratie van gewas-beschermingsmiddelen (2.3.1 t/m 2.3.8), en eindigen in paragraaf 2.3.9 met een conclusie.

2.3.1 Doel van register

Doel van het gewasbeschermingsmiddelen register is om informatie te verschaffen over de nationale markt en Europese markt van gewasbeschermingsmiddelen. Sinds 2010 is er voor Nederland een consistente reeks. De werkzame stoffen worden telkens op dezelfde wijze ingedeeld naar hoofdgroepen. De afzet van gewasbeschermingsmiddelen wordt vanaf 2011 in de EU bijgehouden, zodat er jaarlijks inzicht is in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

2.3.2 Wettelijke basis

Het register is in drie vormen wettelijk verankerd: 

  1. Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Zie Artikel 4 (over taken Ctgb) en lid 4 en 5 (over Ministerie LNV): toelatingshouder verstrekt Ministerie LNV gegevens over verkoopvolume. Met een extra lid 6 (bijvoorbeeld: toelatingshouder verstrekt Ministerie IenW gegevens over verkoopvolume) zou dit artikel ook voor biociden van toepassing kunnen worden.
  2. In artikel 67 van verordening 1107/2009 (Europees Parlement, 21 oktober 2009) is een verplichting tot registratie van afzetcijfers door fabrikanten uitgewerkt voor gewasbeschermingsmiddelen, met een termijn van bewaring.
  3. In EU Richtlijn 2009/128 over duurzaam gebruik pesticiden (Europees Parlement, 2009) en de EU verordening 1185/2009 (Europees Parlement, 25 november 2009) over de statistieken gewasbescherming (zowel afzet als gebruik).

2.3.3 Registerhouder

De registerhouder is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO doet jaarlijks digitale uitvraag van de afzet van werkzame stoffen naar toelatingshouder. Fytostat-deelnemers (zie paragraaf 2.3.8) leveren via dat systeem.

2.3.4 Doelpopulatie

Met de doelpopulatie worden de eenheden bedoeld die in het register zijn opgenomen (zie paragraaf 3.6). Een groot deel van de afzet naar werkzame stof (ca. 90%) wordt geleverd door Croplife NL, via het systeem ‘Fytostat’. Dat zijn effectief 10 deelnemers die rapporteren namens meerdere toelatingshouders. Daarnaast zijn er ca. 100 andere toelatingshouders die RVO rechtstreeks gegevens aanleveren. Fytostat levert gegevens aan op basis van werkzame stof. De Fytostat database geeft informatie over de onderliggende toelatingsnummers en is gericht op de afzet voor professionals.

2.3.5 Gegevens, methode, en frequentie

Het invoersysteem is volledig digitaal. Zowel de chemische als de (micro)biologische gewas-beschermingsmiddelen worden geregistreerd. Het systeem hanteert unieke codes voor de toegelaten stoffen. De middelen zijn verder ingedeeld naar vier of zes groepen. Het Ministerie LNV levert de gegevens elk jaar op 1 december t+1 aan CBS (bijvoorbeeld: verkoopcijfers 2022 worden geleverd op 1 december 2023), het half jaar daarop (bijvoorbeeld: voorjaar 2024) publiceren CBS en het ministerie LNV de resultaten. De samenwerking tussen beide organisaties is geregeld in een overeenkomst. 

2.3.6 IT-systeem 

Het huidige systeem voor datalevering is gebouwd in eigen beheer, door DICTU. Dit is de IT-organisatie van de Ministeries van LNV en EZK. Elk jaar komen er enkele stoffen nieuw op de markt en dit dient in de rapportage te worden verwerkt. De continue actualisatie van het systeem gebeurt ook door DICTU.

2.3.7 Output

De output bestaat enerzijds uit ongewogen afzetcijfers naar middelenhoofdgroep, productengroep, chemische klasse, werkzame stof (uitvoeren EU verordening 1185/2009) en anderzijds naar toelatingsverordening gewogen cijfers (trends) voor vier risicoprofielen en zeven categorieën van stoffen. Voor de ongewogen afzetcijfers is het onderzoek beschreven in een onderzoeksbeschrijving (CBS, 2024). 

In bijlage 3 staan de ongewogen afzetgegevens van gewasbeschermingsmiddelen voor de Nederlands markt (per jaar, en naar hoofdgroep, productengroep en chemische klasse). Eurostat publiceert deze ongewogen afzetgegevens als Agro Environmental Indicator (Eurostat, 2023). Het Ministerie van LNV publiceert jaarlijks de ongewogen afzetcijfers per werkzame stof (Ministerie LNV, 2024). Deze gedetailleerde openbaarmaking werd afgedwongen via rechtszaak.

De Harmonised Risk Indicator (HRI) wordt zowel door Eurostat gepubliceerd als door het Ministerie van LNV (Ministerie LNV, 2024). Zowel in de Europees afgesproken HRI (alle gewasbeschermingsmiddelen, inclusief tijdelijke vrijstellingen) als in de Farm-to-Fork (F2F; alleen chemische middelen) indicatoren worden de marktcijfers “toxicologisch” gewogen naar groepen van toelatingen. De HRI daalt sterker dan het afzetvolume. 

Ongewogen marktcijfers naar zes risicogroepen worden gepubliceerd door Eurostat in de gedetailleerde agro-milieu database (Eurostat, 2024). Deze risicocijfers (zie tabel G4 in Bijlage 3) lopen iets achter op de verkoop cijfers (zie tabel G1 in Bijlage 3); de laatste twee verslagjaren zijn nog niet doorgevoerd.

2.3.8 Het Fytostat systeem

Producenten en toeleveranciers van gewasbeschermingsmiddelen registreren al sinds lange tijd de afzet van hun producten op de Nederlandse markt in het Fytostat systeem. Eerst ging dit op een ‘papieren’ wijze, later is dit geëvolueerd tot een digitaal systeem. Het registreert de ‘presentaties’: de producten per verpakkingseenheid. Daarbij wordt ook het gehalte werkzame stof geregistreerd. Het systeem bevat ook informatie over gebruiksvoorschriften en productveiligheidsbladen. Dit past binnen het concept van Product Stewardship.

Twaalf bedrijven zijn eigenaar van het systeem; dit zijn goeddeels de leden van Croplife NL. Fytostat en Croplife NL bestaan zelfstandig naast elkaar. Fytostat dekt met die fabrikanten een groot deel van de Nederlandse markt. Advocatenkantoor Brabers verzorgt de ondersteuning.

Het systeem achter Fytostat is anno 2024 volledig digitaal. De administratieve lasten zijn daarmee gering volgens Fytostat. Zo vergt het weinig tijd om maandelijks de gegevens in te voeren, ook door een mogelijkheid tot koppeling met de systemen van de fabrikanten zelf. Informatie wordt door producenten digitaal ingevoerd. De data worden daarna gelijk verder in het systeem verwerkt, daar zit geen handeling tussen. 

Vanuit het systeem wordt gerapporteerd. Delen uit het systeem zijn inzichtelijk voor de deelnemers. Concurrentiegevoelige informatie, zoals gedetailleerde afzetcijfers per toelating, wordt niet gedeeld met de deelnemers en ook niet met externen. Een extract van de informatie (de jaarcijfers van afgezette hoeveelheden per werkzame stof over alle aangesloten fabrikanten te samen) wordt jaarlijks via RVO gedeeld met het Ministerie van LNV. Het Ministerie van LNV publiceert dit niet apart, maar als onderdeel van alle afzet in dat jaar.

2.3.9 Lessen uit het gewasbeschermingsmiddelenregister

Hieronder noemen we lessen uit de aanpak van het gewasbeschermingsmiddelenregister. 

  1. Het eerste dat we kunnen leren is, dat er bij gewasbeschermingsmiddelen een stevige wettelijke basis is voor het register en dat het verplicht is om afzetgegevens te verstrekken. Voor biociden lijkt het ook nodig om (uiteindelijk) een wettelijke basis te hebben met een verplichting om gegevens te verstrekken.
  2. Ten tweede kunnen we leren dat de afzet per werkzame stof oorspronkelijk niet gepubliceerd werd, maar sinds er een rechtszaak geweest is, worden deze gedetailleerde afzetgegevens wel gepubliceerd. Voor de biociden kunnen we er daarom ook rekening mee houden dat afzetgegevens per werkzame stof op den duur openbaar gemaakt dienen te worden.
  3. Ten derde worden de gewasbeschermingsmiddelen op jaarbasis gepubliceerd naar (hoofd)groepen en naar werkzame stof. Het aantal producten en het gewicht van producten wordt dus niet gepubliceerd. Daarnaast wordt nog een risico-indicator gepubliceerd. Er wordt daarbij niet zozeer gekeken naar de H(azard)-zinnen, maar aangesloten op de categorieën in EU verordening 1107/2009. De vraag is dan: welke groepen van biocide stoffen zijn zinvol nu een internationale Europese indeling naar categorieën nog niet beschikbaar is?
  4. Ten slotte is er voor de gewasbeschermingsmiddelen al een IT-systeem beschikbaar. In welke mate dat ook bruikbaar zou kunnen zijn voor biociden, is een vraag die verder uitgezocht kan worden. 

Bij het leren van gewasbeschermingsmiddelen dient niet te worden vergeten dat biociden een veel bredere markt is dan gewasbeschermingsmiddelen: 22 verschillende producttypen zijn onderverdeeld in vier hoofdgroepen. Daarnaast is ook de import/export veel moeilijker in zicht te krijgen, omdat het bij biociden een complex internationaal speelveld is, nog meer dan bij de gewasbescherming. Bij gewasbeschermingsmiddelen in Fytostat gaat het om 600 producten en 224 stoffen, bij biociden zouden dit bij de producten een factor 3 meer zijn. Ook is de overlap tussen gewasbeschermings-middelen en biociden vooralsnog onbekend. Al met al is de situatie voor biociden dus complexer. 

2.3.10 Europees werkprogramma BPR en verordening SAIO

Gewasbeschermingsmiddelen zijn een input van landbouw. Wat is nu de stand van zaken van het Europese werkprogramma voor bestaande biociden als landbouw input (overweging 23 in verordening 2022/2379) (Europees Parlement en de Raad, 2022), hieronder geciteerd:
“Biocidal products constitute an important input in agriculture, for instance in veterinary hygiene and animal feed. Active substances authorised in plant protection products are often used in biocidal products. Regulation (EC) No 1185/2009 already identified the need to collect statistics on biocidal products for informed, science-based policies in the areas of agriculture, the environment, public health and food safety. Taking into consideration that the work programme for the systematic examination of all existing active substances contained in biocidal products under Regulation (EU) No 528/2012 of the European Parliament and of the Council (15) is still ongoing, with only 35 % of the related work completed, it is still premature to include biocidal products in the scope of this Regulation. As soon as the examination of active substances for use in biocidal products is finalised, the Commission should consider extending the coverage of this Regulation to include such products".

Bij de vaststelling van SAIO in 2022 was het werkprogramma BPR voor 35% af. Bij landbouw gaat het vooral om veterinaire hygiëne en diervoeder. Het werkprogramma dient stukken verder te zijn wil er Europees aandacht komen voor biociden in de landbouw. De stand van zaken is zo bekeken in 2024 nagenoeg ongewijzigd t.o.v. 2022. Een volgend moment van evaluatie uitvoering BPR (artikel 65) is voorzien in 2025.

2.4 Naar een afzetregistratie van biociden in Nederland 

Een voor de hand liggend vertrekpunt voor een afzetregister van biociden in Nederland zijn de toelatingsregisters van het Ctgb en ECHA. Tijdens een gesprek met het Ctgb is er kennis opgedaan over de Nederlandse toelatingen. In een gesprek met Platform Biociden en Fytostat zijn er inzichten opgedaan over de Nederlandse toeleveringssector van biociden. Deze inzichten van toelatingsregister en toeleveringssector worden hieronder samengevat. 

2.4.1 Doel van register

Er bestaat een behoefte binnen het Rijk om het effect van ingezet beleid te kunnen volgen en bij te kunnen sturen. Het Ministerie van IenW overweegt daarom een monitoring van de afzet van biociden op de Nederlandse markt.

2.4.2 Wettelijke basis

Voor het opzetten van een register van de afzet met goede kwaliteit en kwantiteit is het noodzakelijk om het leveren van afzetvolume aan een overheid van alle biocide producttypen eenduidig wettelijk te regelen, want te verwachten is dat er een zekere weerstand zal zijn om data te leveren. Het bijhouden van een bedrijfsadministratie over de distributie en het (af)leveren van toegelaten biociden is overigens al geregeld in Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (artikel 24, administratie toegelaten biociden). Dus de bedrijven hebben deze data. De wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden 2007 en de Biocidenverordening (BPR) kunnen als basis dienen voor het daadwerkelijk opvragen en leveren (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 2024) (Europees Parlement, 2012).

2.4.3 Registerhouder

Voor het beheer van een register is een registerhouder nodig. Op dit moment kan er nog geen keuze voor een registerhouder gemaakt worden. Aangezien het Ctgb al een register bijhoudt van toegelaten middelen zou het voor de hand liggen - en in lijn met de situatie in België - om een register van de afzet van biociden ook bij de toelatingsautoriteit onder te brengen. Het volume van de afzet zou dan, eenmaal bekend, ook een rol kunnen spelen bij de herbeoordeling van een toelating. Het beheer van een biociden afzet register is echter veel werk en hoort niet bij de huidige taken van het Ctgb. Als het Ctgb in beeld komt voor de uitvoering, dan zal goed naar de financiële en organisatorische randvoorwaarden moeten worden gekeken.

Bij gewasbeschermingsmiddelen voert de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) het register van de afzet uit. RVO zou om die reden een voor de hand liggende kandidaat kunnen zijn voor de biociden afzet. Bij het leveren van informatie van de afzet van gewasbeschermingsmiddelen bestaat een samenwerking met de brancheorganisatie van fabrikanten (zie paragraaf 2.3.4). Het ligt voor de hand om ook bij biociden het gesprek met de fabrikanten aan te gaan over hun eventuele rol hierin. Voor het toewijzen van de rol van registerhouder aan een partij, zal meer onderzoek gedaan moeten worden. 

2.4.4 Doelpopulatie

Met doelpopulatie worden de eenheden bedoeld die in het register zijn opgenomen (zie paragraaf 3.6). Een systeem voor registratie zal samenhangen met de informatie die bij het Ctgb en ECHA beschikbaar is over toelatingshouders en toelatingen. Een groeiend aantal toelatingshouders is gevestigd in het buitenland en is daardoor mogelijk lastig bereikbaar. Onderscheid kan nog worden gemaakt tussen welk bedrijf de toelatingshouder is en welk bedrijf het product als eerste op de nationale markt brengt. Die laatste populatie is echter niet bekend.

2.4.5 Gegevens, methode, en frequentie

Via de Ctgb database is bekend of een biocide middel in Nederland is toegelaten voor de professionele of niet-professionele markt. Aanvullend op de informatie die Ctgb publiceert kan informatie worden ontleend aan de database van ECHA. De combinatie van de Ctgb en ECHA databases vormt de basis voor het afzetregister.

Het afzetvolume is onbekend en dient dus te worden opgevraagd. Biociden kunnen vast, vloeibaar of gasvormig zijn. Het uitdrukken van een gas in een gewicht geeft praktische uitdagingen. Voor de berekening van de output naar hoeveelheid werkzame stof is het gehalte werkzame stof in een product een belangrijk gegeven.

In biociden wordt het gehalte altijd uitgedrukt in gewichtspercentage: ‘weight active substance / weight product’ (w/w). Bij gewasbeschermingsmiddelen wordt ook g/l product gebruikt bij vloeibare formuleringen. Europees wordt op de SPC (Summary of Product Characteristics) het gewichtspercentage van de werkzame stof vermeld (inclusief onzuiverheden). De informatie is te vinden in paragraaf 2 van de SPC. Een volume percentage (%v/v) is ongewenst, want niet precies genoeg, maar komt toch bij uitzondering voor (bij ethanol).

Er is ook een systematiek voor de stofnamen in het Nederlands en Engels. Hierbij kan waarschijnlijk het beste worden aangesloten op Engelstalige ECHA informatie, zij voeren immers ook REACH uit, de Europese verordening over de productie van en handel in chemische stoffen.

In de regelingen voor het opvragen van volumes van de afzet is het zaak dat vertrouwelijkheid goed wordt geborgd. Dit is voor bedrijven een kritiek punt. Een splitsing naar gesloten versus vrij circuit zoals in België wordt voor Nederland niet overwogen en daarvoor is dus geen extra informatie nodig. 

2.4.6 IT-systeem

Omdat het Ctgb op dit moment geen opdracht heeft gekregen tot het uitvoeren van een afzetregister biociden, is een directe relatie met Ctgb software, zoals die in België en Duitsland wel bestaat met de registerhouders, minder voor de hand liggend. Ongeacht welke partij de registerhouder wordt, is het verstandig om rekening te houden met automatisch importeren van een ECHA-databank export, zodat de informatie technisch gemakkelijk te actualiseren is. 

2.4.7 Toxiciteit 

De jaarlijkse vergoeding die een handelaar betaalt voor een geregistreerde biocide is 1.425 euro (Ctgb, officielebekendmakingen.nl, 2023). Dit is een vast tarief, onafhankelijk van het verkochte volume. Daarmee is de situatie in Nederland anders dan in België waar men minimaal 400 euro betaalt, maar waar het volume en toxiciteit er voor de jaarlijkse vergoeding wel toe doet.

Voor het koppelen van toxische aspecten aan de afzet kan bij biocide producten waarschijnlijk het beste worden aangesloten op de CLP-(standard)classificatie. CLP staat voor het Europese systeem voor Classification, Labelling and Packaging van chemische producten. Daarbij zijn vooral de Hazard3- en Hazard4-zinnen van belang. Die zijn prima inzichtelijk gemaakt in de download functionaliteit van de ECHA databank.

Een andere invalshoek voor het koppelen van de toxische aspecten zou de artikel 19.5 BPR toelatingen kunnen zijn. Dit zijn namelijk sterk toxische middelen die niet voldoen aan de vereisten voor toelating, maar die vanwege een sterk publiek belang toch toegelaten worden. Helaas kan hierop niet gezocht worden in de databanken. Je moet voor het vinden van dergelijke toelatingen dus in de toelatingsbesluiten en de onderbouwing daarvan gaan zoeken, wat veel werk is. Het gaat bij artikel 19.5 BPR in ieder geval om PT14 middelen (op basis van anticoagulanten, cholecalciferol) en PT19 middelen (op basis van DEET). Maar er zijn voor meer producttypen artikel 19.5 BPR toelatingen, mogelijk ook voor bijvoorbeeld P6 en P18.

Weer een andere invalshoek voor het koppelen van de toxische aspecten (zoals hierboven al blijkt) is de publicatie van de afzet per werkzame stof. Een werkzame stof heeft intrinsieke eigenschappen en dat kan een reden zijn om de stof onder strenge voorwaarden toe te laten; er wordt bijvoorbeeld een klein volume verwacht.

Een andere invalshoek voor het koppelen van de toxische aspecten is rekening houden met het toepassingsgebied zoals een open- of gesloten toepassingsgebied.

2.4.8 Marktomvang

Jaarlijks wordt in het Ctgb jaarverslag gepubliceerd over de stand van zaken in het biociden register (Ctgb, Jaarverslag 2022). De afgelopen vijf jaar is het aantal toegelaten biociden gestaag gestegen naar ruim 1800 in 2022. Bij het aantal werkzame stoffen is het niveau daarentegen maar licht gestegen naar ongeveer 160.

NL.1 Aantal toegelaten biociden per producttype in Nederland in oktober 2023
ProducttypeAantal toelatingenNiet professioneel Professioneel Beide typen gebruikers
PT0113763596
PT0264387363193
PT03218020711
PT045101340592
PT05351268
PT0612801280
PT07180180
PT0811735856
PT09120120
PT10130112
PT11180015129
PT12165013827
PT13410410
PT14611582
PT152020
PT182151245635
PT1910290111
PT201010
PT214703017
PT220000
Totaal2 6453251 751569
Totaal excl. dubbeltellingen1 8263121 133381
Bron: Ctgb, public authorisations report, oktober 2023

Tevens is er een rapport voor de Commissie in het kader van naleving van de BPR art. 65  over de periode 2013-2019 (Europese Commissie, 2021) (Ministerie IenW, 2021).8)

Een overzicht van de indeling van biociden naar producttypen en hoofdgroepen is te vinden in Bijlage 1. Zolang het afzetvolume van biociden onbekend is geeft het aantal toelatingen bij Ctgb een ruwe indicatie van de omvang van de markt .

In Tabel NL.1 is af te lezen dat de meeste toelatingen, ruim 60%, voor de professionele markt zijn. In de professionele markt zitten ook de hoogste gehalten werkzame stoffen. We zien dat er bij PT02, PT04, PT18 en PT19 absoluut en relatief veel biociden voor niet professioneel gebruik op de markt zijn. Relatief spant PT19 met 88% binnen het producttype de kroon. In middelen voor niet-professionals zitten vaak veel lagere gehalten werkzame stof. Die middelen zijn al klaar voor gebruik. Professionals gebruiken vaker concentraten die zij zelf nog verdunnen voor het gebruik. Verder valt bij totaal exclusief dubbeltellingen op dat ruim 20% van de toelatingen voor beide typen gebruikers zijn. De splitsing van de markt is dus niet volledig. 

Vervolgens valt op in Tabel NL.1 dat een aantal van bijna 1830 toelatingen voor Nederland een stuk lager is dan die voor België met 3394 in 2022; zie hiervoor bijlage 2. In Tabel NL.1 gaat het om tellingen over de per oktober 2023 toegelaten middelen. Vervallen middelen tellen dus niet mee in die 1830 toelatingen voor Nederland, terwijl recent vervallen middelen vaak nog wel in het jaar verhandeld mogen worden.  Ook kan er een aflevertermijn afgesproken zijn zodat de keten kan worden leeggekocht. Het product wordt dan uitgefaseerd. Zo komen preciezere tellingen voor PT14 in 2023 uit op 23 verlopen toelatingen voor professioneel gebruik die dat jaar nog verhandeld mochten worden. Die 23 opgeteld bij de 61 in de tabel geeft een totaal van 84 toelatingen en biocide producten. 

NL.2 Aantal toelatingshouders per producttype voor vereenvoudigde toelatingen in Nederland in oktober 2023
Producttype Aantal toelatingshoudersAantal vereenvoudigde toelatingen
PT01 429
PT02 715
PT03 12
PT04 412
PT14 22
PT19 2034
Totaal3894
Totaal excl. dubbeltellingen3094
Bron: ECHA, oktober 2023

Aanvullend op het aantal toelatingen bij Ctgb kan gekeken worden naar de omvang van de markt van biociden naar aantal vereenvoudigde toelatingen bij ECHA. Een vereenvoudigde toelatingsprocedure is erop gericht biociden met een laag risicoprofiel op een vereenvoudigde wijze toe te laten (website ECHA)9). Om voor de vereenvoudigde toelatingsprocedure in aanmerking te komen, moet een biocide aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:

  • alle werkzame stoffen die de biocide bevat, zijn opgenomen in Bijlage I van het BPR en voldoen aan de gespecificeerde beperkingen;
  • de biocide bevat geen bestanddeel dat aanleiding geeft tot bezorgdheid;
  • de biocide bevat geen nanodeeltjes; 
  • de biocide is afdoende effectief;
  • voor het werken met de biocide en voor het gebruik zoals bedoeld zijn geen persoonlijke beschermingsmiddelen nodig.

Onder de BPR is het mogelijk om onder een toelatingsnummer meerdere productnamen te voeren. Zo hangen onder de 29 vereenvoudigde toelatingen bij PT01 circa 180 verschillende middelnamen. Sommige daarvan worden in Nederland afgezet, maar sommige ook niet (die info is niet beschikbaar). Aan de naam is vaak al te zien dat een middel bedoeld is voor de Nederlandse, Duitse of bijvoorbeeld Griekse markt.

De BPR maakt het mogelijk om bepaalde biociden toe te laten op het niveau van de Europese Unie. Dit stelt bedrijven in staat om hun biociden in de hele EU in de handel te brengen zonder dat daarvoor een specifieke nationale toelating nodig is. Een Europese toelating brengt dezelfde rechten en nagenoeg dezelfde plichten in alle lidstaten met zich mee als wanneer die door nationale toelatingen worden gegeven. Voor veel producttypen kunnen toelatingen van de Europese Unie worden afgegeven, met uitzondering van biociden die werkzame stoffen bevatten die aan uitsluitingscriteria voldoen en die tot de producttypen 14, 15, 17, 20 en 21 behoren (website ECHA).10)

In tabel NL.3 is de omvang te zien van de markt van biociden naar aantal EU toelatingen bij ECHA. Ook hier geldt weer de opmerking dat er meerdere productnamen zijn per toelatingsnummer. 

NL.3 Aantal toelatingshouders per producttype voor Unie toelatingen in Nederland in oktober 2023
ProductType Aantal toelatingshoudersAantal toelatingen
PT01 824
PT02 1995
PT03 15130
PT04 1890
PT06 26
PT08 11
PT11 23
PT12 12
PT13 12
PT18 45
Totaal71358
Totaal excl. dubbeltellingen39358
Bron: ECHA, oktober 2023

Tot slot volgt in tabel NL.4 de omvang van de markt van biociden naar aantal toelatingshouders met een focus op professioneel gebruik, met ook een iets later peilmoment (februari 2024) dan de toelatingen in tabel NL.1 (oktober 2023).

NL.4 Aantal toelatingshouders per producttype in Nederland in 2024 (exclusief toelatingen voor uitsluitend niet-professioneel gebruik)
ProductType Aantal toelatingshoudersAantal toelatingenToelatingen per houder
PT01 611342,2
PT02 1915362,8
PT03 732092,9
PT04 1614702,9
PT05 30341,1
PT06 231195,2
PT07 4184,5
PT08 221195,4
PT09 5122,4
PT10 8131,6
PT11 93 1832,0
PT12 871681,9
PT13 12413,4
PT14 21 602,9
PT18 381143
PT19 7172.4
PT21 8 475,9
Totaal8442 294
Totaal excl. dubbeltellingen3521 5214,3
Bron: Ctgb, public authorisations report, februari 2024

De afzet op basis van ruim 1500 producten zou gerapporteerd kunnen worden door ongeveer 350 toelatingshouders. Ook is weer te zien dat bij het rapporteren per producttype een flink aantal dubbeltellingen optreedt.  

2.4.9 Inspectie Leefomgeving en Transport Chemische Stoffen

Voor een aantal producttypen is afgelopen 2 jaar door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een inventarisatie van de afzet gedaan in het kader van risicogerichte handhaving. Een belangrijk aspect van risico waar ILT zich op richt is volume. Het zijn daarmee de eerste resultaten voor een register van de afzet in Nederland in kg werkzame stof. Er zijn daardoor afzetgegevens van PT14 (rodenticiden) en van PT21 (aangroeiwering) bekend.

Wat is nu de hoeveelheid PT14 (rodenticiden) die in NL wordt verkocht?
Toelatingshouders van biociden PT14 zijn door de ILT aangeschreven voor verkochte volumes in 2020 en 2021. Voor het rapporteren is verwezen naar artikel 68 uit biocidenverordening BPR waarin staat dat toelatingshouders een gegevensbestand dienen bij te houden en de gegevens dienen te vertrekken als de beoogde autoriteit erom vraagt. De vorm waarin geadministreerd dient te worden is daar niet voorgeschreven dus het verschilt sterk per toelatingshouder hoe dit bijgehouden wordt. Dit maakt het opvragen en verwerken extra bewerkelijk. Verder is verwezen naar artikel 6.1. van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) waarin vermeld is dat verwerking van eventuele persoonsgegevens rechtmatig is als het voor toezicht noodzakelijk is. 
In tabel NL.5 zijn de waargenomen hoeveelheden per werkzame stof te zien. In 2021 gaat het bij PT14 om 244 duizend kg aan producten en 83 kg aan werkzame stof. De bulk hiervan is alfachloralose (69 kg). Voor het jaar 2022 wordt het onderzoek herhaald.

NL.5 Hoeveelheden biocide producten en werkzame stoffen voor producttype PT14 in Nederland in de periode 2020-2021 (in kg)
Werkzame stof20202021Opmerkingen
Alfachloralose63,8669,01toename met ca 10%
Brodifacoum2,102,39toename met ca 10%
Bromadiolon1,872,32toename met ca 20%
Cholecalciferol00,70
Coumatetralyl3,53,96toename met ca 10%
Difenacum2,712,78verkoop stabiel, de meeste soorten producten
Difethialon2,421,91afname met ca 20%
Flocumafen0,080,05
Totaal werkzame stof76,5483,12toename met ca 10%
Totaal product248 024244 3104 duizend kg minder aan producten

Het rapporteren van door de ILT opgevraagde gegevens is verplicht vanuit de Algemene Wet Bestuursrecht. De uitvraag van verkoop van producten levert veel verschillende eenheden op en er zijn veel verschillende productnamen. Voor toelatingshouders die over de gehele Benelux gaan was een inschatting nodig voor het aandeel NL. De brancheorganisaties en bijvoorbeeld Platform Biociden hebben in de uitvraag geen rol gespeeld. 

Vergeleken met de uitkomsten voor België (zie bijlage 2) valt het voor 2020 op dat in België meer PT14 wordt afgezet (werkzame stof: 120 kg in België versus 77 kg in Nederland). De hoeveelheid product is in België zelfs drie keer hoger dan in Nederland. 

Wat is nu de hoeveelheid anti-fouling PT21 die in NL wordt verkocht?
Gegevens zijn over 2021 en 2022 verzameld bij 8 toelatingshouders.

NL.6 Hoeveelheden biocide producten en werkzame stoffen voor producttype PT21 in Nederland in de periode 2021-2022 (in kg)
Werkzame stof20212022Opmerking
Dikoperoxide263 467313 871toename
Koperthiocyanaat6 5426 553stabiel
Koperpyrithion7 12113 095toename
4,5-dichloor-2-octyl-2H-isothiazol-3-on3 2232 038afname
Zinkpyrithion688656stabiel
Zineb5 9537 402toename
Totaal werkzame stof286 991343 615toename
Totaal product840 000

Vanuit hoeveelheden verf, met Ctgb gehalten (w/w) en de dichtheid, is vanuit 575.000 liter verf een totaal van 840.000 kg anti-fouling berekend, wat neerkomt op ongeveer 340.000 kg werkzame stof. Dat is dus ruim 40% van de producten in kg. Vergeleken met België (zie bijlage 2) valt voor 2021 op dat in België minder PT21 wordt afgezet (werkzame stof: 55.1 ton in België versus 287 ton in Nederland). 

2.4.10 Overige activiteiten, plannen, wensen

Bij PT12 (slijmbestrijdingsmiddelen) die in Nederland worden gebruikt kijkt ILT naar het proceswater van de papierindustrie, maar antislijmmiddelen worden in meer branches gebruikt. Volumes opvragen van antislijmmiddelen geeft daardoor geen goed beeld van gebruikte hoeveelheden in de papierproductie. Die hoeveelheid in papierproductie is een gevaar vanwege lozing in oppervlaktewater, wat Wezenbeek en Komen (2023) als een risico beschrijven. 

Andere PTs in de planning zijn: inspectie van de desinfectie van openbare zwembaden (PT2), een quick scan bij betonconservering (PT10), en brandstofconservering, en misschien ook de inspectie van mierenbestrijding (PT18).

Een register van biociden afzet zou bij ILT zeer welkom zijn voor PT14 en voor alle biociden die in grote volumes worden toegepast. Het toezicht door ILT wordt uitgelegd op de website www.biociden.nl11) en op de website van ILT12).

Verder houdt de NVWA toezicht op biociden, zoals toezicht op verkoop van biociden aan particuliere gebruikers en toezicht op het gebruik van biociden in een aantal specifieke sectoren, namelijk de levensmiddelenindustrie, de vlees- en visverwerkende industrie (PT 04), horecabedrijven en ambachtelijke bedrijven: vooral middelen voor professionele, industriële toepassing en de wellness-sector/schoonheidsbranche (PT’s 01 en 02), en in de agrarische sector (PT’s 03, 04, 14 en 18).

Naast de ILT en NVWA zijn er drie andere instanties betrokken bij handhaving en toezicht van biociden: Nederlandse Arbeidsinspectie (SZW), Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de (Unie van) Waterschappen.

2.4.11 Voor en nadelen van samenwerken met bedrijfsleven bij afzetregister

Ongeacht de inhoud van het register is het te overwegen om gegevens over de volumes via de systemen van branches van de handelaren / toelatingshouders te verzamelen. In een gesprek met het Platform voor Biociden (PB), stond men positief tegenover een pilot voor afzet van biociden via (een systeem gebaseerd op) Fytostat. Er werden verschillende voordelen genoemd om als branche de gegevens te verzamelen. 

Voordelen voor de overheid:

  • Minder complexiteit en uitvoeringsrisico’s in de eigen overheidsorganisatie.
  • Mogelijk lagere uitvoeringskosten, mede door de decennia lange ervaring van Fytostat waarop kan worden voortgebouwd.

Voordelen voor bedrijven:

  • Betere mogelijkheden te sturen op product stewardship door extra relevante informatie te delen door de keten, bijvoorbeeld de meest actuele gebruiksvoorschriften die voor gebruikers makkelijk vindbaar zijn. Dit kan zorgen voor goed gebruik en minder incidenten, waardoor de toelating gewaarborgd blijft op lange termijn;
  • De cijfers worden geaggregeerd naar werkzame stof aangeleverd aan de overheid. Daardoor is er minder kans op het publiek worden van individuele afzetcijfers naar toelatingshouder, bijvoorbeeld wegens het verdrag van Århus.
  • Er hebben minder personen toegang tot de individuele afzetcijfers van toelatingshouders, waardoor de kans op een lek kleiner wordt;
  • Op basis van de data wordt marktanalyse mogelijk waarbij bedrijven inzicht krijgen in hun relatieve marktpositie. Dit helpt bedrijven die deelnemen aan Fytostat bij hun bedrijfsvoering. 

Een register met medewerking van het Platform voor Biociden zal eerder slagen als de brancheorganisatie reeds is aangesloten als lid. Deze voorwaarde geldt in ieder geval voor de rodenticiden (PT14). 

Het inventariseren van afzetcijfers kan doelmatiger verlopen als dat via het bestaande systeem van Fytostat zou lopen (zie paragraaf 2.3.8 over afzetregistratie gewasbeschermingsmiddelen). Dat systeem dient dan nog wel gevuld te worden met biociden.

Een nadeel van gegevens verzamelen via brancheorganisaties is dat producttypen waarvan de toelatingshouders minder goed georganiseerd zijn pas later of niet in beeld komen. En dit kunnen nu juist de gevaarlijkste biociden zijn. Een ander nadeel kan zijn dat het bedrijfsleven teveel invloed krijgt en mee gaat sturen richting het eigen belang.

2.4.12 Selectie van producttypen 

Om tot een implementatie van een nationaal afzetregister van biociden te komen is het mogelijk om een ‘smalle’ start te maken met een beperkt aantal producttypen of een ‘brede’ start met alle producttypen. Bij een ‘smalle’ start, met focus op enkele (meest) toxische PT’s, kan alvast ervaring opgedaan worden met een register, dat later naar meer producttypen wordt uitgebouwd. Er zou gestart kunnen worden met een pilot (zie paragraaf 4.1) gevolgd door een latere uitbreiding naar een volwaardig register. 

Het gaat in deze paragraaf om een mix van inschattingen op basis van gesprekken met Ctgb medewerkers, bevindingen RIVM, en vergelijkingen met de Belgische markt. Verder speelt nog mee in welke mate toelatingshouders bij de inventarisatie betrokken dienen te worden. Voor een overzicht van de verschillende producttypen, verwijzen we naar Bijlage 1.

De smalste start is met één producttype, zoals bijvoorbeeld PT14. De afzet van rodenticiden is al strak ingekaderd in een IPM (integrated pest management) systeem. Er zijn meer argumenten om op rodenticiden te focussen. Het zijn artikel 19.5 BPR toelatingen. De werkzame stoffen zijn intrinsiek toxisch. Fabrikanten verenigd in het Platform Biociden accepteren dat die afzet geregistreerd wordt. 

Stel we verruimen de start naar meer PTs. Bijvoorbeeld de PTs die als extra belangrijk worden gezien, minimaal 1 per groep, zoals PT01 (menselijke hygiëne), PT08 (houtconservering), PT14 (rodenticiden), PT18 (insecticiden, acariciden) en PT21 (aangroeiwering). Het bedrijfsleven bij monde van Platform Biociden signaleert dan al praktische uitdagingen. Zo gaat het bij PT01, PT08 en PT18  al snel om veel toelatingen (minstens honderd per producttype), waardoor een afgebakende pilot uitdagend wordt.

Het bedrijfsleven geeft eveneens aan dat bij een afzetregistratie altijd een verplichting noodzakelijk is. Een keuze voor een verplichting voor enkele PTs zou dan willekeurig over kunnen komen en dat gevaar van willekeur bestaat niet als alle PTs onder de verplichting van de registratie vallen.

De mate waarin stoffen het Europese kader doorlopen hebben kan een criterium zijn. Het RIVM rapport over potentieel risicovolle stoffen constateert in paragraaf 7.2 dat voor PT08, PT14 en PT21 het beoordelingsproces in het Europees kader voor bijna alle werkzame stoffen doorlopen is (Wezenbeek & Komen, 2024). Daar staat tegenover dat in Nederland ook biociden toegelaten onder het overgangsrecht van de Wet gewasbescherming en biociden (Wgb) een uitgebreide beoordeling hebben gehad en dat de gevaareigenschappen daarmee hier bekend zijn. 

Kijkend naar de volumes van de afzet van biociden in België lijkt het noodzakelijk dat desinfectantia en conserveermiddelen worden meegenomen in de afzetcijfers. 

Een andere invalshoek voor de keuze van producttypen is gebaseerd op de wijze van het gebruik van biociden en hoe essentieel deze is in relatie tot de veiligheid/blootstelling in het milieu. Een voorbeeld hiervan kan gevonden worden in het rapport Meetstrategie Biociden over het prioriteren en selecteren van biociden voor opname in monitoringsprogramma's in het kader van waterkwaliteit en risico’s voor aquatisch milieu (KWIK, 2022).

Hieronder worden verschillende producttypen besproken, geordend naar mate van belang om mee te nemen in een smalle start. 

Producttypen biociden die extra belangrijk zijn:

  • Voor PT 01 (menselijke hygiëne) is het van groot belang om afzetgegevens beschikbaar te hebben. We willen immers weten welke chemische middelen o.a. op onze huid aangebracht worden uit oogpunt van goede menselijke hygiëne. Bij pandemieën als Corona is het ook van belang om te weten hoe de naleving van aanbevelingen in de tijd is. Dit zou kunnen worden afgeleid uit de ontwikkeling van de afzet van PT01 middelen.
  • Houtconserveringsmiddelen, PT08, staan al sinds 30 jaar in de belangstelling vanwege effecten op het milieu. Verschuivingen in de afzet (en gebruik) kunnen van belang zijn voor de vergelijkende beoordeling en voor nationaal beleid. PT08 bevat nog steeds goedgekeurde werkzame stoffen die voldoen aan de vervangings- of uitsluitingscriteria, maar die vanwege publiek belang (artikel 19.5 BPR) nog goedgekeurd zijn. Zie ook paragraaf 8.8 in het RIVM rapport, waarin aangegeven wordt om prioriteit te geven aan o.a. deze stoffen.
  • Bij rodenticiden, PT14, zijn veel middelen toegelaten op basis van publiek belang (artikel 19.5 BPR). Deze middelen zijn zeer giftig voor de mens en/of giftig voor andere organismen. Een IPM systeem is ingevoerd om het gebruik te beperken. Afzetcijfers zijn cruciaal voor het bepalen van de effectiviteit van het IPM systeem.
  • Onder PT18 (insecticiden, acariciden) vallen veel gebruikte stoffen met relatief hoge toxiciteit. Dit is van invloed op de insectenstand en daardoor zijn trends in de afzet relevant voor beleid. Calamiteiten worden soms gemeld (voorbeeld fipronil affaire), waarvoor inzicht in de afzet heel nuttig kan zijn. Bij een samenwerking met Fytostat zou een focus op PT18 voor de hand liggen, omdat er in de Fytostat databank stoffen zitten die zowel biocide als gewasbeschermingsmiddel zijn of waren. Dit geeft de mogelijkheid om bij gemeten stoffen in het milieu een onderscheid te maken naar oorzaak (biociden of gewasbescherming).
  • PT21 (aangroeiwerende middelen) is van belang voor waterkwaliteit, aangezien deze middelen en stoffen rechtstreeks (via uitloging) in oppervlaktewater terecht komen. Het gaat hierbij om een beperkt middelenpakket waarbij vergelijkende beoordeling in de nabije toekomst relevant kan worden. Afzetcijfers en trends zijn daarin een belangrijk gegeven.

Producttypen biociden van groot belang

  • Dierziekten en het voorkomen daarvan, met PT 03 (dierhygiëne) middelen, komt regelmatig voor en de kans dat er belang is bij info over afzet is dus aanzienlijk.
  • In PT19 (afweermiddelen en lokstoffen) zijn stoffen direct toegepast op de menselijke huid belangrijk. Sommige (DEET) zijn op basis van publiek belang (art 19.5 BPR) toegelaten. Deze stoffen hebben vaak schadelijke effecten (vervangings- of uitsluitingscriteria). Ontwikkeling in afzet kan nuttig zijn voor beleid en vergelijkende beoordeling. 

Producttypen biociden van enig belang 

  • PT02, desinfecteermiddelen en algiciden die niet rechtstreeks op mens of dier worden gebruikt, is een lastige PT omdat er zoveel verschillende toepassingen onder vallen. Aan de ene kant is de kans daardoor aanzienlijk dat we op enig moment gegevens over afzet goed kunnen gebruiken, maar aan de andere kant zeggen die afzetgegevens weer weinig over specifieke gebruiken binnen deze PT. In de praktijk is het lastig om onderscheid te maken tussen PT2 (desinfecteermiddelen en algiciden die niet rechtstreeks op mens of dier worden gebruikt) en PT4 (voeding en diervoeders).
  • PT05, drinkwater, valt uiteen in drinkwater voor menselijke consumptie en drinkwater voor dieren. Voor drinkwater voor menselijke consumptie bestaat goede wetgeving en goede borging van de kwaliteit/hygiëne. In de behandeling van drinkwater voor dieren is de kans op incidenten veel groter en kan het goed zijn om in dat kader op enig moment te beschikken over afzetgegevens.
  • Producten voor conservering van water of andere vloeistoffen in koel- en verwerkingssystemen door het tegengaan van schadelijke organismen zoals bacteriën, algen en mosselen, PT11, staan in de belangstelling vanwege de soms rechtstreekse lozing op het oppervlaktewater en toxiciteit. Een dergelijke belangstelling geldt ook voor PT12 (slijmbestrijdingsmiddelen).

Producttypen biociden van beperkt belang

  • PT04 (voeding en diervoeders) is belangrijk voor de veiligheid van onze voedselvoorziening. Echter er zijn in het veld van de voedselbereiding (zeker op industrieel niveau) al andere voorzieningen (bijv. HACCP regels; Hazard Analysis and Critical Control Points), die zicht geven op de hygiëne maatregelen in dit veld.
  • Er is maar een beperkt aantal stoffen beschikbaar binnen PT06 (conserveermiddelen voor producten tijdens opslag), binnen PT07 (filmconserveringsmiddelen), PT09 (conserveringsmiddelen voor vezels, leer, rubber en gepolymeriseerde materialen), PT10 (conserveringsmiddelen voor bouwmaterialen) en PT13 (vloeibare conserveringsmiddelen voor bewerking en versnijden). In de individuele toepassing worden relatief kleine hoeveelheden/concentraties gebruikt. Het gebruik binnen deze PTs is zeer specifiek. Belang van omzet cijfers ligt in zicht houden op verschuivingen tussen stoffen en minder op risico’s of calamiteiten.
  • Slechts 1 of geen middel toegelaten in PT 15 (aviciden), PT16 (mollusciciden, vermiciden en producten om andere ongewervelde dieren te bestrijden), PT17 (pisciciden) en PT20 (bestrijding van andere gewervelde dieren).
  • Voor PT22 (vloeistoffen voor balsemen en opzetten) zijn er volgens Tabel NL.1 in Nederland nauwelijks middelen toegelaten, maar er is wel een gebruik in de praktijk en daarmee ook afzet. Het gaat hierbij om gevaarlijke stoffen (o.a. formaldehyde) van groot publiek belang. Trends in de afzet en op den duur een vergelijkende beoordeling zijn hier belangrijk. In maart 2024 zijn voor het eerst drie PT22 middelen in Nederland toegelaten, allemaal op basis van formaldehyde, voor professioneel gebruik. Gebruik ervan is niet toegestaan bij opbaren thuis. 

Er is op dit moment voor een pilot met veel of alle PTs geen draagvlak bij het georganiseerde bedrijfsleven, niet bij de bij het Platform aangesloten branches en niet bij de aangesloten bedrijven. Het draagvlak bij bedrijven hoeft niet leidend te zijn, maar het is wel een aspect om rekening mee te houden. 

Voor een pilot met enkele PTs is meer draagvlak en er wordt ook meer van geleerd dan bij een pilot met slechts één PT. Een pilot zou in ieder geval uit minimaal PT14 (rodenticiden) moeten bestaan. Een wat bredere ervaring met meten van de afzet wordt opgedaan als de pilot wordt uitgevoerd met ongeveer één PT per hoofdgroep: PT01 (hoofdgroep 1), PT08 (hoofdgroep 2), PT14, PT18 (hoofdgroep 3) en PT21 (hoofdgroep 4). De hier opgenomen PT01, PT08, PT14, PT18 en PT21 zijn allen van groot belang om de afzet te kennen. 

Naast deze PT’s is het ook voor PT3 (hoofdgroep 1) en PT19 (hoofdgroep 3) van groot belang om op termijn de afzet te kennen. Bij PT19 geldt dan weer de opmerking dat het aandeel niet-professioneel gebruik zeer groot is. 

Voor PT02, PT05, PT11 en PT12 is het van enig belang om de afzet te kennen. Van (zeer) beperkt belang zijn: PT04, PT06, PT07, PT09, PT10, PT13, PT15, PT16, PT17, PT20 en PT22.

 
6) H(azard)-zinnen verwijzen naar gezondheids -(H3) en /of milieu (H4) gevaren van de biocide. 
7) In Nederland wordt dit onderscheid naar circuit niet gemaakt. 
8) 
De rapportages van Nederland, België, Duitsland en andere EU-lidstaten zijn beschikbaar gesteld op  https://health.ec.europa.eu/biocides/report-implementation-regulation-eu-no-5282012_en.
9) Zie: ECHA.
10) Zie: ECHA.
11) 
Zie: biociden.nl/toezicht
12) Zie: ilent.nl/onderwerpen/biociden