Het opzetten van een nieuw register over de afzet van biociden in Nederland

3. Praktische aspecten monitor afzet biociden

In dit hoofdstuk worden de praktische aspecten genoemd die relevant zijn bij het opzetten van een monitor afzet biociden. In dit adviesrapport zijn gesprekken met en wensen van het Ministerie van IenW meegenomen. De onderwerpen die aan bod komen zijn gebaseerd op onderzoek naar belangrijke aspecten voor (meta)datakwaliteit en kwaliteitsindicatoren voor administratieve databronnen (Daas & Ossen, Metadata quality evaluation of secondary Data sources., 2011) (Daas P. , et al., 2011). Deze aspecten sluiten met name aan op de meeste van de deelvragen van de vierde vraag uit het onderzoeksvoorstel:

d) Wat zijn de uitgangspunten voor een systeem waarin data wordt geregistreerd (zoals vertrouwelijkheid)? Op hoofdlijnen, welke software en hardware vereisten (één of meerdere gebruiksdoelen, minimaliseren administratieve lasten …) en welke institutionele setting heeft de voorkeur (onafhankelijkheid, privaat of publiek, …)?

3.1 Doel en gebruik

3.1.1 Beoogd doel van het register 

Het beoogde doel van het  register is inzicht te krijgen in het gebruik van biociden in Nederland en de (toxische) druk op mens en milieu die dit oplevert. Kennis van de afzet van biociden is een belangrijke schakel om daar meer zicht op te krijgen. Gebruik van biociden is namelijk lastig te meten, maar afzet van biociden (via toelatingshouders) veel beter. Omdat er een relatie bestaat tussen afzet en daadwerkelijk gebruik, wordt daarom o.a. ingestoken op de ontwikkeling van een afzetregister. Dat draagt bij om aansturing en prioriteiten ten aanzien van het biocidenbeleid te kunnen baseren op evaluaties over effecten van eerder genomen beleidsmaatregelen. 

3.1.2 Beoogd gebruik van het register

Het register dient om vast te stellen welke hoeveelheden biociden en/of werkzame stoffen van biociden in Nederland worden afgezet op jaarbasis. Gegevens over meerdere jaren geven beleidsmakers inzicht in toe- en afnames in de tijd. Op de langere termijn draagt dit ook bij aan het leggen van een vertaling naar emissies in het milieu. 

3.1.3 Openbaarheid van het register

De microdata, verzamelde gegevens op het niveau van de toelatingshouders, worden doorgaans beschouwd als vertrouwelijk en zijn niet openbaar. Totalen die hieruit berekend worden, waarin individuele toelatingshouders niet meer te herkennen zijn, kunnen wel openbaar gemaakt worden. Deze totalen zijn relevante milieu-informatie en zijn van maatschappelijk belang. Een juridische basis, waarin ook rekening gehouden wordt met het Verdrag van Århus, is nodig voor verdere invulling welke totalen (d.w.z. welk aggregatieniveau) dan precies openbaar gemaakt mogen worden. Om rekening te houden met concurrentiegevoeligheid, kan ervoor gekozen worden om te publiceren na een zekere vertraging, zoals één of twee jaar. Sectie 3.5 gaat verder in op de vertrouwelijkheid van (micro)data.

3.2 Tijdsdimensie van beoogde uitkomsten en gebruik   

3.2.1 Frequentie van het berekenen van uitkomsten

We adviseren om de frequentie van het berekenen van uitkomsten aan te passen op de frequentiebehoefte van beleidsmakers. De maximale frequentie is afhankelijk van de frequentie van aanlevering van nieuwe gegevens in het register. Bij een continue toestroom van nieuwe informatie in het register is het mogelijk om op een hoge frequentie uitkomsten te berekenen. Hierbij dient rekening gehouden te worden met statistische beveiliging (zie sectie 3.5). Vooralsnog wordt uitgegaan van een frequentie van eens per jaar, waarbij wordt gerapporteerd over het voorgaande afgesloten jaar. Dat geeft de toelatingshouder de tijd om gegevens aan te leveren en het geeft de registerhouder de tijd om de gegevens te verwerken en eventuele correcties uit te voeren. Voor het monitoren en bijsturen van beleid is deze frequentie voldoende.

3.2.2 Publicatietermijn

Omdat de informatie voor toelatingshouders concurrentiegevoelig kan zijn, is het advies om berekende totalen op zijn vroegst één (of twee) jaar na het einde van de periode waarop ze betrekking hebben te publiceren. De biociden afzet in 2021 zou in januari 2023 gepubliceerd kunnen worden (zie ook paragraaf 3.1.2).

3.2.3 Verloop toelatingshouders

De groep van toelatingshouders, komend uit Ctgb en ECHA registers, vormt een informatieve bron voor het register. Het bijhouden van producttypen (PT’s) en de start- en einddatum van elke toelating geeft een beeld van hoe de afzetmarkt van biociden zich in de tijd ontwikkelt voor elk PT. Daardoor is ook bekend, op het moment van gegevens uitvraag, welke (nieuwe) toelatingshouders benaderd dienen te worden. Er zijn biociden die toelatingen hebben in meerdere PT's, die vervolgens ook nog verwerkt kunnen worden in andere producten. Om dubbeltellingen te voorkomen, wordt hier in de opzet van de verschillende tabellen in het register en latere berekeningen rekening mee gehouden (zie paragraaf 3.10.3). In sommige gevallen mag een verlopen toelating aansluitend aan de einddatum alsnog een zekere periode worden afgeleverd (en opgebruikt). Het is dus nuttig om ook toelatingshouders van (recent) verlopen toelatingen te benaderen bij het uitvragen van gegevens.

3.3 Communicatie

3.3.1 Communicatie tussen registerhouder en respondenten

De registerhouder legt duidelijk het doel van het biocidenregister uit en benoemt ook waarvoor het niet gebruikt zal worden. Er wordt geen concurrentiegevoelige informatie terug geleverd aan de toelatingshouders. Wel worden de toelatingshouders op een algemene manier, bijvoorbeeld via het Platform Biociden, geïnformeerd over statistisch beveiligde geaggregeerde gegevens. De meest geschikte waarneemmodus (bijvoorbeeld schriftelijk, elektronisch of telefonisch) voor communicatie zal verder onderzocht moeten worden, en is afhankelijk van budget. 

3.3.2 Contact over kwaliteit van gegevens

De registerhouder neemt contact op met de toelatingshouders als de geleverde gegevens van onvoldoende statistische kwaliteit zijn, bijvoorbeeld omdat gegevens ontbreken of omdat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de opgeleverde gegevens mogelijk onjuist zijn. Er wordt dan verzocht om ofwel aanvullende gegevens aan te leveren ofwel te controleren of de geleverde gegevens wel kloppen. Indien nodig kan hierover contact worden opgenomen. Dit contact kan mondeling en schriftelijk zijn of alleen schriftelijk voor bewijslast. Of de registerhouder bevoegd is voor het opnemen van telefonisch (of schriftelijk) contact, zal juridisch worden bekeken. Dit werkt alleen als bij een wettelijke verplichting, waarbij er gespecificeerd is wie er bevoegd is voor het opnemen van contact.

3.3.3 Contact over te laat aanleveren gegevens

De registerhouder heeft een actief beleid van rappelleren mochten de gegevens niet op tijd zijn aangeleverd. Het moment van rappelleren en de manier waarop (schriftelijk, elektronisch of mondeling) worden vastgelegd. 

3.4 Wettelijke zaken

3.4.1 Wettelijke basis

Een eventuele wettelijke basis zal bepalend zijn voor de inrichting van het register. Een verplicht karakter kan een positieve invloed hebben op de kwaliteit en kwantiteit van de gegevens. Bij een vrijwillige rapportage bestaat er het risico op methodologische uitdagingen zoals een selectieve respons en variatie van de respons in de tijd.

De kans is reëel dat bijvoorbeeld NGO’s of burgers zullen vragen naar openbaarheid van de geaggregeerde informatie. Daarom is het aan te raden om gelijk te regelen op welke manier de informatie dan beschikbaar wordt gesteld. Een aanknopingspunt kan internationaal gezien de biocidenverordening (Europees Parlement, Verordening (EU) nr. 528/2012 betreffende het op de markt aanbieden en gebruik van biociden, 2012) zijn en nationaal de Wet gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 2024). De verplichting (via artikel 67 in EG 1107/2009) om informatie te leveren aan bevoegd gezag over de afzet van gewasbeschermingsmiddelen kan als inspiratie dienen (Europees Parlement, Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, 21 oktober 2009).

3.4.2 Doelbinding

Het doel van het register is om geaggregeerde informatie over biociden te kunnen afleiden, en nadrukkelijk niet om boetes uit te delen. Als dit laatste wel een doel zou zijn, is dat niet bevorderlijk voor de bereidwilligheid van toelatingshouders om correcte data aan te leveren. Door het doel op wettelijke basis vast te leggen, wordt de datakwaliteit en datakwantiteit dus bevorderd. 

3.5 Vertrouwelijkheid van de (micro)data

3.5.1 Hoe is de beveiliging van de microdata geregeld?

De volgende maatregelen kunnen genomen worden: 

  • Het is cruciaal dat microdata nooit gemaild wordt (of op andere wijze) naar buiten de IT-omgeving van de registerhouder. 
  • Zorg ervoor dat er binnen het register alleen gewerkt wordt met een eigen, intern, ID nummer en er verder geen andere identificerende informatie te zien is. De koppeling tussen het toelatingshoudernummer / KVK-nummer en het eigen ID nummer wordt dan separaat (en op een andere plaats) opgeslagen. Op die manier is de schade zo klein mogelijk, mocht het bestand dan toch lekken.
  • De registerhouder dient onafhankelijk en gecertificeerd te zijn. De precieze vereiste certificeringen zijn nader uit te zoeken, er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan ISO 9001 en ISO 27001 certificeringen.
  • Zorg ervoor dat de IT-omgeving waar het register staat niet zomaar toegankelijk is voor meer personen dan nodig: regel expliciet wie toegang heeft. Leg vast welke (directe) medewerkers van Ministerie IenW (remote) toegang hebben tot de data, maar ook welke medewerkers van andere overheid- of onderzoeksorganisaties (deels) toegang hebben. 
  • Ook is het aan te raden om vast te leggen welke (toezichthoudende) organisaties expliciet niet zijn beoogd om toegang te krijgen tot de microdata. Dit om aan toelatingshouders te benadrukken dat de data niet gedeeld zal worden met toezichthouders. 

3.5.2 Hoe is de statistische beveiliging van de data geregeld?

Wat betreft beveiliging van openbare geaggregeerde data is het van belang om statistische beveiligingsmethoden toe te passen, zoals niet-herleidbare categorie-indeling of afronding (Hundepool & de Wolf, 2010). Welke van deze methoden geschikt is voor de microdata en welke voor de beoogde openbare output, is te bepalen wanneer een meer specifieke beschrijving van beiden beschikbaar is. 

Verder is het goed om na te denken over het beoogde gebruik van de microdata. Worden de gegevens over biociden later nog ergens mee gecombineerd, om extra uitsplitsingen te maken? Om bijvoorbeeld de link met het milieu te maken, is extra data over o.a. toxiciteit nodig. Daarom is het belangrijk dat eventuele uitbreidingen van de gegevens die in het register vastgelegd worden technisch mogelijk zijn. Als er later behoefte ontstaat om, naast de uitsplitsing naar professionele en niet-professionele markt, ook de toelatingshouders in te delen (naar bijvoorbeeld sector waarin ze actief zijn, of naar grootte) dan moet de statistische beveiliging per uitsplitsing opnieuw worden bekeken. 

Voor elke uitsplitsing geldt dat dit de kans op statistische onthulling vergroot en goed afgewogen moet worden tegen het nut van de uitsplitsing. Bij het gewasbeschermingsmiddelenregister worden resultaten op nationaal niveau gepubliceerd, en niet uitgesplitst naar regio. Het is te overwegen om bij het biociden register dezelfde aanpak te hanteren. Afzet in een regio is namelijk geen garantie voor gebruik binnen dezelfde regio, waardoor regionale cijfers kunnen leiden tot schijnnauwkeurigheid. Om in te schatten of een uitsplitsing naar regio nuttig is, zal de inhoud van de data bekend moeten zijn. 

3.6 Doelpopulatie

Met doelpopulatie worden alle eenheden bedoeld die idealiter in het register voor zouden komen als we de totale afzet van biociden in Nederland willen vastleggen. 

3.6.1 Definitie van administratieve eenheden

De doelpopulatie van het register bestaat uit alle toelatingen die van toepassing zijn op de afzet van biociden in Nederland. Het kan voorkomen dat één toelatingshouder (een bedrijf dat een toelating heeft voor de afzet van biociden in Nederland) meerdere toelatingen houdt. In een toelating wordt toestemming geven voor de afzet van één of meerdere specifieke producten van een toelatingshouder. Daarom is het belangrijk dat binnen het register zowel de toelatingen beschreven worden (eenheden van de doelpopulatie met specifieke producten) als ook de toelatingshouders en de relatie tussen de toelatingen en de toelatingshouder. 

Voor het verzamelen van gegevens over afzet van biociden, zijn de toelatingshouders de geschikte eenheden om uit te vragen. Dit om te voorkomen dat een toelatingshouder afzonderlijk gecontacteerd wordt over elke toelating.

3.6.2 Doelpopulatie tijdens pilot 

Om ervaring op te doen met het opzetten van het register en te leren waar tegenaan gelopen kan worden, is het advies om een pilot op te zetten waarbij de doelpopulatie bestaat uit toelatingen die betrekking hebben op een kleine selectie van PT’s. Deze selectie zou kunnen bestaan uit één PT per biocide hoofdgroep. Enkele overwegingen bij het selecteren van de producttypen worden in paragraaf 2.4.12 besproken. 

3.7 Identificatie van eenheden 

Het identificeren van eenheden uit de doelpopulatie (de toelatingen) en de eenheden die rapporteren (de toelatingshouders), hierna berichtgevers genoemd, is belangrijk om te kunnen controleren of alle (of de belangrijkste) eenheden de data hebben aangeleverd. Als er wijzigingen zijn in de structuur van het bedrijf van de toelatingshouder (splitsing, fusie etc.) dan moet de dynamiek in de tijd duidelijk zijn, dus om de juiste eenheden (berichtgevers) aan elkaar te kunnen koppelen in de tijd.

3.7.1 Eén identificatie variabele

In het ideale geval is het Kamer van Koophandel nummer van iedere toelatingshouder bekend bij de registerhouder. Hiermee zijn deze eenheden uniek identificeerbaar. Het blijft wel zo dat bedrijven een complexe structuur kunnen hebben, en KvK eenheden kunnen oprichten en opheffen. Namen van toelatingshouders zijn te vinden in de toelatingendatabank van Ctgb en van ECHA. Gegeven de naam, is het mogelijk om KvK nummers erbij te zoeken (via bijvoorbeeld Google of webscraping). Vanwege de aanvraagprocedure bij het verkrijgen van een toelating, is de verwachting dat bedrijven er voor zorgen dat het “op naam staan” van de toelating goed geregeld is en niet afhankelijk is van structurele wijzigingen.

Naast de identificatie van de toelatingshouders (berichtgevers) is ook de identificatie van de toelatingen belangrijk. Toelatingen krijgen al een uniek toelatingsnummer en het is verstandig om dit nummer ook in de registratie op te slaan zodat voorkomen wordt dat toelatingen er dubbel in komen te staan (b.v. omdat ze zowel bij het Ctgb als bij de ECHA genoemd zijn).

3.7.2 Een combinatie van identificatie variabelen

Wanneer er niet één identificatie variabele beschikbaar is voor de toelatingshouders, is het alternatief om een combinatie van variabelen te gebruiken, waarvan de combinatie wijst naar een unieke eenheid. Het is mogelijk om een toelatingshouder te identificeren op bedrijfsnaam, adres en telefoonnummer, maar dit is lang niet zo nauwkeurig als op een uniek identificatie-nummer, omdat hierbij foute of ontbrekende koppelingen kunnen ontstaan met de bedrijvenlijst van de Kamer van Koophandel of het algemeen bedrijven register (ABR) van het CBS. Daardoor blijft er onzekerheid bestaan over of alle beoogde berichtgevers de informatie gerapporteerd hebben.

3.8 Doelvariabelen

De doelvariabelen zijn alle variabelen, naast de identificerende variabele(n), die gewenst zijn in het register en waarover later geaggregeerde informatie kan worden gepubliceerd.  

Sommige biociden vallen onder meerdere producttypen. Daardoor is het handig om de relatie tussen biocide en producttype in een separate (sleutel)tabel te zetten: de toelatingstabel. Op deze manier is het mogelijk om totalen per producttype te berekenen (zie paragraaf 3.10.3). De toelatingstabel sluit zoveel mogelijk aan op de Ctgb en ECHA registers. Hieronder volgt een mogelijke indeling van de tabellen.

Er zijn verschillende varianten denkbaar voor het structureren van het register. Het ligt voor de hand om verschillende tabellen te gebruiken, ieder van toepassing op een andere eenheid. Er zijn drie varianten denkbaar: 

  1.  uitvragen van hoeveelheden werkzame stoffen; 
  2. uitvragen van aantallen producten;
  3. een hybride variant waarbij de respondent zelf kiest.

Een voordeel van variant 1 en 2 is een eenvoudige verwerking. Een voordeel van variant 3 is dat de respondent de vorm kiest die het beste aansluit op de eigen administratie, waardoor de kwaliteit van de ontvangen data zo hoog mogelijk is. Voor variant 2 en 3 is een omrekentabel nodig tussen product en werkzame stoffen. Per product is deze tabel stabiel in de tijd, omdat de verhoudingen van werkzame stoffen niet veranderd binnen de geldigheidsduur van een toelating. Bij het gewasbescherming register is dit vergelijkbaar met de Fytostat database over fabrikanten. 

3.8.1 Toelatingshoudertabel

VariabeleOmschrijving
Toelatingshouder-id Identificerend nummer voor de toelatingshouder
Toelatings-idIdentificerend nummer voor de toelating
Oorsprong toelatingCtgb of ECHA
Aantallen geleverd van merkproduct voor
niet-professionele markt
Gedurende de rapportageperiode
Aantallen geleverd van merkproduct voor
professionele markt
Gedurende de rapportageperiode
Aantallen geleverd van merkproduct voor
beide markten
Gedurende de rapportageperiode
Merkproduct (of CAS-nummer)Merknaam en hoeveelheid, mits detail beschikbaar,
b.v. racumin foam, 500 gram

Het registreren van aantallen producten kan weliswaar extra informatie geven aan beleidsmakers (naast de kg-hoeveelheden werkzame stoffen), maar dat maakt het register wel complexer en duurder. Het is een beleidsafweging voor IenW of hierbij de kosten opwegen tegen de baten.

Wanneer een contactpersoon van een toelatingshouder bekend is, kan een deel van de op te vragen informatie vooraf worden ingevuld. 

3.8.2 Producttabel

Deze tabel dient als een hulptabel voor bijvoorbeeld het omrekenen van aantallen producten naar geleverde hoeveelheid kg werkzame stoffen.

Variabele (kolom in producttabel)Omschrijving
Toelatings-idIdentificerend nummer voor de toelating
Oorsprong toelatingCtgb of ECHA
Startdatum Datum waarop toelating in gaat
Einddatum Datum waarop toelating verloopt
AfleverdatumDatum waarop niet meer geleverd mag worden
Biocide producttypeOp basis van de standaard lijst
Biocide hoofdgroepOp basis van de standaard lijst
Biocide merkproductMerknaam (volgt uit producttype nummer)
GevarenaanduidingHazard-zinnen
Totale hoeveelheid productNumerieke waarde
Eenheid hoeveelheid productEenheid van bovenstaande variabele, bv gram of liter
Soortelijk gewicht bij vloeibaarIndien product vloeibaar, b.v. kg/l of g/l
Naam werkzame stof 1Chemische naam, b.v. propiconazool
Gehalte werkzame stof 1 Numerieke waarde
Eenheid gehalte werkzame stof 1Bijvoorbeeld g/kg of g/l
Hoeveelheid werkzame stof 1 in product In gram indien mogelijk, of kg
Naam werkzame stof 2Chemische naam, b.v. tebuconazool
Gehalte werkzame stof 2 Numerieke waarde
Eenheid gehalte werkzame stof 2Bijvoorbeeld g/kg of g/l
Hoeveelheid werkzame stof 2 in productIn gram indien mogelijk, of kg

Een product kan meerdere werkzame stoffen bevatten, daarom zijn er meerdere variabelen met werkzame stoffen opgenomen als kolommen. Afhankelijk van het maximum aantal verschillende werkzame stoffen voor een biocide, komt de kolom vaker dan twee keer voor. Een alternatief is om per werkzame stof – product combinatie een rij op te nemen, zodat er maar één kolom voor de werkzame stof variabele nodig is. In dat geval komt het aantal rijen waarin een product per toelatingshouder voorkomt overeen met het aantal werkzame stoffen.

Veel gehalten worden uitgedrukt in een gewicht/gewicht verhouding (b.v. gram/kilogram). Bij vloeibare producten gaat het om gram/liter. Voor een volledig correcte aanpak is dan ook het soortelijk gewicht nodig. De keuze hierin kan invloed hebben op de eindtotalen. Het achterhalen van deze variabele (hoeveelheid biocide in product) kan een uitdaging vormen. Bij ECHA toelatingen is deze informatie niet overzichtelijk openbaar beschikbaar. De informatie is echter wel beschikbaar in sectie 2.1 van de Specification of Product Characteristics (SPC) in de Biocidal Factsheets, die voor elke biocide openbaar beschikbaar is. Eventueel zou met behulp van een automatische tekstanalyse methode op deze pdf bestanden, de informatie automatisch achterhaald kunnen worden. Een alternatief voor ‘Naam werkzame stof’ is het CAS nummer, dat ook in de werkzame stof tabel zit. Het voornaamste doel van deze variabele is om een koppeling te maken met de werkzame stof tabel. 

Er is een standaardlijst voor biocide hoofdgroepnummer, biocide hoofdgroepnaam, biocide productnummer en biocide productnaam.

3.8.3 Werkzame stof tabel

3.8.3 Werkzame stof tabel
Variabele Omschrijving
Naam werkzame stofChemische naam, b.v. propiconazool
CAS-nummerUniek identificatienummer voor chemische stof
ToxiciteitNader te bepalen

Toxiciteit van een werkzame stof kan op verschillende manieren worden gemeten, zoals humane toxiciteit en milieutoxiciteit. Hazard-zinnen horen dan weer bij een product en zijn daarom te vinden in de producttabel en niet in de werkzame stof tabel. Welke manier het meest relevant is, is afhankelijk van de uitgevraagde variabele: hoeveelheden werkzame stof of hoeveelheden producten en zal tijdens een eventuele pilot bepaald kunnen worden (zie 4.1). 

3.9 Vergelijkbaarheid

Het aan te raden om bij de start van het uitvragen van gegevens voor minimaal twee jaren aan gegevens uit te vragen. Bij een volgende uitvraag kan er een vergelijking gemaakt worden van jaar t met de al beschikbare jaren t-1 of t-2 en zo kan na verloop van tijd een inschatting gemaakt worden van de data kwaliteit van de gehele tijdreeks.

3.10 Kwaliteitscontrole 

3.10.1 Kwaliteitscontrole op (groepen van) eenheden

Op (groepen van) eenheden, zowel de berichtgevers als de toelatingen, kunnen (geautomatiseerde) kwaliteitscontroles worden uitgevoerd, zoals:

  1. Correctheid van de identificeerbare kenmerken. Denk aan een syntactische controle, controle van correcte toekenning en inventarisatie van missende waardes. 
  2. Dekkingsgraad van de doelpopulatie (over- of onder dekking, selectiviteit, duplicaten, tijdsvertraging en het toevoegen van nieuwe eenheden of verwijderen van oude eenheden). 

3.10.2 Kwaliteitscontrole op doelvariabelen

Op doelvariabelen die door de berichtgever zijn aangeleverd kunnen de volgende controles (geautomatiseerd) door de registerhouder worden uitgevoerd:

  1. Vallen alle waardes binnen een geaccepteerde range (en is het nul bij niet toegestane middelen)?
  2. Welke extreme waardes komen voor en zijn deze realistisch?
  3. Zijn er inconsistenties tussen variabelen van één respondent?
  4. Zijn er missende waardes?

Zijn er waardes die naar verwachting constant zijn over de tijd (bijvoorbeeld identificatiesleutel, producttype of bepaalde werkzame stoffen)?

3.10.3 Dubbeltellingen producttypen

Bij statistieken die op verschillende niveaus worden berekend, zoals ‘hoeveelheden kg werkzame stof per PT’ en ‘totale hoeveelheid kg werkzame stof voor alle PT’s moet rekening gehouden worden met overlap tussen PT’s. Doordat er producten bestaan die onder meerdere PT’s vallen, ontstaan er dubbeltellingen wanneer de totalen per PT worden opgeteld tot een totaal voor alle PT’s. Door te sommeren over alle biociden (zonder toedelingen naar PT’s) is het vervolgens mogelijk het totaal te bepalen, zonder dubbeltellingen.

Vanwege deze dubbeltellingen zal de totale hoeveelheid kg werkzame stof voor alle PT’s lager uitvallen dan de som over alle PT’s van de hoeveelheid kg werkzame stof per PT. 

Bij missende waardes van de variabele ‘Biocide producttype’ is een uitsplitsing naar PT niet mogelijk, maar kan de biocide toch worden meegerekend in het totaal. Wanneer er onzekerheid bestaat over de PT van een biocide (bijvoorbeeld ‘PT2 of PT4’) is het denkbaar om via gewichten (bijvoorbeeld 0.5 voor PT02 en 0.5 voor PT04) de biocide gedeeltelijk mee te tellen bij verschillende PT’s. 

3.11 Kwaliteitsverbetering

Na het uitvoeren van de (geautomatiseerde) kwaliteitscontrole kunnen de volgende vervolgstappen genomen worden om de kwaliteit te verbeteren:

  1. Waardes met kwaliteitsproblemen kunnen worden behouden of verwijderd.
  2. De registerhouder kan bij de berichtgever navraag doen over de variabelen met kwaliteitsproblemen.
  3. Het is mogelijk om waardes die overduidelijke fouten bevatten te overschrijven met correcte gegevens.
  4. Het is mogelijk om missende waardes te imputeren, bijvoorbeeld op basis van historische gegevens. Voor het imputeren van data bestaan verschillende methodes. Het zal per variabele bekeken moeten worden welke methodes geschikt zijn. 

3.12 Reproduceerbaarheid

De software die de registerhouder gebruikt moet voldoen aan de volgende eisen:

  1. De software moet een lage foutgevoeligheid hebben voor menselijk handelen. Bijvoorbeeld door het uitvoeren van plausibiliteitscontroles bij ingevoerde gegevens.
  2. De software moet goed gedocumenteerd zijn. Alle onderdelen en de samenhang daartussen moet uitgebreid zijn omschreven. 
  3. De software moet makkelijk overdraagbaar zijn tussen verschillende collega’s, om te voorkomen dat er afhankelijkheid ontstaat van individuen.