2. Data en methode
2.1 Data
Voor dit onderzoek zijn data uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden gebruikt (Bakker et al., 2014). De onderzoekspopulatie bestaat uit leerlingen die op 1 oktober 2022 in het vierde leerjaar van het bekostigd voortgezet onderwijs zitten. Leerlingen op de havo en het vwo maken hun profielkeuze in het derde leerjaar en volgen deze vanaf het vierde leerjaar. Leerlingen op het vmbo kiezen hun sector meestal in het tweede leerjaar en volgen deze dan vanaf het derde leerjaar, maar in uitzonderlijke gevallen wordt de sectorkeuze een jaar later gemaakt. Om die reden is ook bij deze groep het vierde leerjaar geselecteerd. Leerlingen op het internationale baccalaureaat zijn niet meegenomen, omdat zij geen officieel profiel of sector kiezen. Verder zijn alleen leerlingen van Nederlandse herkomst geselecteerd, omdat het onderwijsniveau van de ouders een belangrijk onderdeel van dit onderzoek is en dat onderwijsniveau meestal onbekend is voor ouders die in het buitenland zijn geboren. Ten slotte is geselecteerd op leerlingen die bij tenminste één juridische ouder wonen, omdat de hoofdvraag in dit onderzoek over de opleiding van ouders gaat. De uiteindelijke onderzoekspopulatie bestaat uit 137 219 leerlingen.
2.2 Variabelen
De afhankelijke variabele in dit onderzoek is het volgen van een technisch vakkenpakket. Het profiel ‘natuur en techniek’ en het dubbelprofiel ‘natuur en techniek/natuur en gezondheid’ (havo en vwo) en de sector ’techniek’ (vmbo) worden gezien als een technisch vakkenpakket. De combinatiesector in het vmbo wordt niet tot het technisch vakkenpakket gerekend, aangezien het veelal om een combinatie gaat zonder technische vakken. Overigens kiezen sommige leerlingen die geen technisch profiel of sector volgen wel een technisch keuzevak. Losse keuzevakken worden echter niet geregistreerd en geven meestal geen toegang tot een technische vervolgopleiding. Daarom zijn deze losse keuzevakken buiten beschouwing gelaten.
Het onderwijsniveau van de ouders is ingedeeld als laag, middelbaar, hoog of onbekend. De onderwijsrichting van de ouders is ingedeeld als technisch, niet-technisch of onbekend. In principe zijn het onderwijsniveau en de onderwijsrichting van de moeder en de vader apart in de analyses opgenomen. Aangezien niet iedere leerling bij beide juridische ouders woont, wordt in dit onderzoek gekeken naar de ouders bij wie het kind staat ingeschreven. Dit zijn ofwel beide juridische ouders, ofwel een juridische ouder en diens partner, ofwel een juridische ouder zonder partner. In de analyses is daar rekening mee gehouden (zie bijlage).
Verder wordt rekening gehouden met de ouderlijke structuur. Eerder onderzoek heeft namelijk aangetoond dat alleenstaande ouders, stiefouders en ouderparen van hetzelfde geslacht meer emancipatoire genderrolopvattingen hebben en huishoudelijke taken gelijker verdelen dan biologische ouderparen van een verschillend geslacht (Bauer, 2016; Carlson & Knoester, 2011; Heintz-Martin et al., 2015). De ouderlijke structuur is gemeten met de volgende categorieën: twee juridische ouders van verschillend geslacht, alleenstaande vader, alleenstaande moeder, stiefgezin, twee moeders, en twee vaders.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de leeftijd van de ouders. Dat is gedaan omdat oudere mensen, gegeven hun onderwijsniveau, gemiddeld genomen minder gelijkwaardige opvattingen over genderrollen hebben (Kraaykamp, 2012). Bovendien varieert de populariteit van technisch onderwijs naar onderwijscohort (CBS StatLine, 2017a, 2017b). De leeftijd van de ouders is gemeten als de gemiddelde leeftijd van de ouder(s) in het huishouden.
Als laatste wordt rekening gehouden met het soort onderwijs dat de leerling volgt. Leerlingen van bepaalde onderwijssoorten kiezen immers vaker voor een technisch vakkenpakket dan leerlingen van andere onderwijssoorten, ongeacht het geslacht van de leerling. De onderwijssoort is ingedeeld in de categorieën ‘vmbo basisberoeps- of kaderberoepsgerichte leerweg’ (vmbo bb/kb), ‘vmbo gemengde of theoretische leerweg’ (vmbo gl/tl), ‘havo’ en ‘vwo’.
2.3 Methode
De vraag is in hoeverre er sprake is van sekseverschillen bij de keuze voor een technisch vakkenpakket en in welke mate die verschillen afhangen van het onderwijsniveau en de onderwijsrichting van de ouders. Daarbij wordt gekeken naar de relatieve verschillen tussen meisjes en jongens (‘de kans op een technisch profiel is 5 procent hoger’), dus niet naar absolute verschillen (‘het aandeel ligt 5 procentpunt hoger’). Om deze verschillen te analyseren, is gebruik gemaakt van Poissonregressies. Daarin wordt de kans op het volgen van een technisch vakkenpakket geschat, rekening houdend met interacties tussen het geslacht van de leerling en de opleiding van de ouders en met bovengenoemde controlevariabelen. Ook zijn in het model fixed effects opgenomen voor de school. Zo wordt rekening gehouden met eventuele schooleffecten, zoals de mate waarin scholen leerlingen begeleiden bij het maken van hun profiel-/sectorkeuze, de mate waarin onderwijsprofessionals leerlingen richting een bepaald profiel of bepaalde sector sturen, de kwaliteit van het onderwijsprogramma en het aanbod aan vakkenpakketten.