Auteur: Elke Buschman (Universiteit Utrecht), Bram Hogendoorn, Karolijne van der Houwen
Technische vakken in het voortgezet onderwijs: verschillen tussen jongens en meisjes naar opleiding ouders

1. Inleiding

1.1 Maatschappelijk vraagstuk

Al vele jaren kiezen vrouwen en mannen andere onderwijsrichtingen (CBS, 2022). Mannen kiezen vaker een opleiding in de richting natuur en techniek, terwijl vrouwen vaker een opleiding in de richting zorg en welzijn kiezen. De TU Delft wil vanaf studiejaar 2024/’25 bij de opleiding lucht- en ruimtevaarttechniek 30 procent van het aantal beschikbare opleidingsplekken reserveren voor vrouwen, vanwege de zeer scheve verhouding tussen het aantal vrouwelijke en mannelijke studenten (Van Rompu, 2024). De opleiding lucht- en ruimtevaarttechniek is geen uitzondering. Alhoewel vrouwen de laatste jaren iets vaker een bètaopleiding kiezen dan vroeger, blijft het aandeel vrouwen in technische opleidingen laag: 39 procent bij eerstejaars wo-studenten, 31 procent bij eerstejaars hbo-studenten, en 20 procent bij eerstejaars mbo-studenten. Bovendien spelen sekseverschillen al vóór de keuze van een vervolgopleiding, namelijk wanneer leerlingen in het voortgezet onderwijs een vakkenpakket kiezen. In schooljaar 2021/2022 hadden ongeveer 2 op de 10 leerlingen op het vmbo een andere sector moeten kiezen om een gelijke verhouding tussen jongens en meisjes in de sectoren tot stand te brengen. Op de havo en het vwo had ongeveer 1 op de 10 leerlingen van profiel moeten wisselen voor een gelijke verhouding jongens en meisjes (CBS, 2022).

Sekseverschillen bij de keuze voor een profiel of sector hebben maatschappelijke gevolgen. Zo geeft een technisch profiel of sector toegang tot vrijwel alle studierichtingen in de verdere onderwijsloopbaan, terwijl dit niet het geval is bij de overige profielen/sectoren. Verder is er een groot tekort aan technisch opgeleide werknemers. In het vierde kwartaal van 2023 stonden in totaal 105 duizend vacatures open voor technische en ICT-beroepen (UWV, 2023). Dat was meer dan in enige andere beroepsklasse, zoals de zorg (45 duizend) of het onderwijs (15 duizend). Daarnaast genieten technische onderwijsrichtingen een hoger maatschappelijk aanzien dan de meeste andere onderwijsrichtingen (Reisel et al., 2015).  

1.2 Onderzoeksvraag

Er is weinig bekend over de invloed van de opleiding van de ouders op sekseverschillen in de vroege stadia van de onderwijsloopbaan. Eerder onderzoek naar sekseverschillen heeft zich vooral op latere stadia gericht, namelijk het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs (Laurijssen & Glorieux, 2014; Ma, 2009; Støren & Arnesen, 2007; Traag & Siermann, 2011; Van de Werfhorst, 2017; Van de Werfhorst et al., 2001). Daaruit bleek dat ouders een grote rol spelen bij de onderwijskeuzes van hun kinderen. Zo kiezen kinderen van technisch opgeleide ouders vaker een technische opleiding dan kinderen van niet-technisch opgeleide ouders. Daarnaast kiezen kinderen van hoogopgeleide ouders vaker een onderwijsrichting die niet conformeert met de gendernorm. Daarbij kijken jongens meer naar hun vader en meisjes naar hun moeder. Deze keuzes hangen echter af van de keuzes die leerlingen gedurende het voortgezet onderwijs maken. Van dat eerdere stadium is weinig bekend. Een uitzondering vormt het onderzoek van Van Langen (2004, 2006). Dat vond echter plaats voor de invoering van de huidige profielen op havo en vwo en heeft de keuzes van leerlingen op het vmbo niet geanalyseerd.

Centraal in dit artikel staat dus de vraag of de opleiding van de ouders ook in het voortgezet onderwijs van invloed is. Daarbij wordt naar twee aspecten van de ouderlijke opleiding gekeken: het onderwijsniveau en de onderwijsrichting. Er worden twee vragen onderzocht: 

  1. In hoeverre hangt het onderwijsniveau van de ouders samen met het verband tussen geslacht en de keuze voor een technisch vakkenpakket?
  2. In hoeverre hangt de onderwijsrichting van de ouders samen met het verband tussen geslacht en de keuze voor een technisch vakkenpakket?

1.3 Verwachtingen

Alhoewel deze vragen nog niet eerder zijn onderzocht, kan op basis van de genderrol-socialisatietheorie een verwachting worden uitgesproken. Volgens deze theorie leren kinderen van hun ouders welke eigenschappen en gedragingen bij hun geslacht horen (Dryler, 1998; Van der Vleuten et al., 2016, 2018). Daarbij worden karaktereigenschappen als zorgzaamheid en vriendelijkheid voornamelijk aan vrouwen toegeschreven, terwijl eigenschappen als rationeel denken en taakgerichtheid vooral aan mannen worden toegeschreven. In het technisch onderwijs worden zulke ‘mannelijke’ eigenschappen benadrukt. Meisjes geloven daardoor eerder dan jongens dat een technische richting niet bij hun identiteit, interesse of vaardigheden past, waardoor zij minder geneigd zijn om een technisch vakkenpakket te kiezen (VHTO, 2023).

De verwachting is dat het sekseverschil bij de keuze voor een technisch vakkenpakket kleiner is bij kinderen van hoogopgeleide ouders dan bij kinderen van middelbaar of laagopgeleide ouders. Hoogopgeleide ouders hebben over het algemeen namelijk meer emancipatoire genderrolopvattingen en een gelijkere rolverdeling in het huishouden (Davis & Greenstein, 2004). Hun kinderen leren daardoor waarschijnlijk dat hun onderwijskeuzes niet per se met de gendernorm hoeven te conformeren.

Hetzelfde geldt ten aanzien van de onderwijsrichting van ouders. Moeders die technisch zijn opgeleid (en in mindere mate vaders die niet technisch zijn opgeleid) laten hun kinderen zien dat het mogelijk is om een onderwijsrichting te kiezen die niet aan traditionele gendernormen conformeert. De verwachting is dat het sekseverschil bij de keuze voor een technisch vakkenpakket kleiner is bij kinderen van technisch opgeleide moeders en bij kinderen van niet-technisch opgeleide vaders.