Technische vakken in het voortgezet onderwijs: verschillen tussen jongens en meisjes naar opleiding ouders
Over deze publicatie
Meisjes kiezen in het voortgezet onderwijs minder vaak een technisch vakkenpakket dan jongens. De onderwijskeuzes van leerlingen worden mogelijk beïnvloed door de onderwijskeuzes van hun ouders, aangezien ouders als rolmodel kunnen fungeren. In hoeverre hangt het sekseverschil in de keuze voor een technisch vakkenpakket samen met de opleiding van de ouders? De resultaten tonen aan dat het sekseverschil:
- niet samenhangt met het onderwijsniveau van de ouders,
- niet samenhangt met de onderwijsrichting van de vader,
- wel samenhangt met de onderwijsrichting van de moeder: leerlingen met een technisch opgeleide moeder kiezen vaker een technisch vakkenpakket, en dit effect is sterker bij meisjes dan bij jongens.
1. Inleiding
1.1 Maatschappelijk vraagstuk
Al vele jaren kiezen vrouwen en mannen andere onderwijsrichtingen (CBS, 2022). Mannen kiezen vaker een opleiding in de richting natuur en techniek, terwijl vrouwen vaker een opleiding in de richting zorg en welzijn kiezen. De TU Delft wil vanaf studiejaar 2024/’25 bij de opleiding lucht- en ruimtevaarttechniek 30 procent van het aantal beschikbare opleidingsplekken reserveren voor vrouwen, vanwege de zeer scheve verhouding tussen het aantal vrouwelijke en mannelijke studenten (Van Rompu, 2024). De opleiding lucht- en ruimtevaarttechniek is geen uitzondering. Alhoewel vrouwen de laatste jaren iets vaker een bètaopleiding kiezen dan vroeger, blijft het aandeel vrouwen in technische opleidingen laag: 39 procent bij eerstejaars wo-studenten, 31 procent bij eerstejaars hbo-studenten, en 20 procent bij eerstejaars mbo-studenten. Bovendien spelen sekseverschillen al vóór de keuze van een vervolgopleiding, namelijk wanneer leerlingen in het voortgezet onderwijs een vakkenpakket kiezen. In schooljaar 2021/2022 hadden ongeveer 2 op de 10 leerlingen op het vmbo een andere sector moeten kiezen om een gelijke verhouding tussen jongens en meisjes in de sectoren tot stand te brengen. Op de havo en het vwo had ongeveer 1 op de 10 leerlingen van profiel moeten wisselen voor een gelijke verhouding jongens en meisjes (CBS, 2022).
Sekseverschillen bij de keuze voor een profiel of sector hebben maatschappelijke gevolgen. Zo geeft een technisch profiel of sector toegang tot vrijwel alle studierichtingen in de verdere onderwijsloopbaan, terwijl dit niet het geval is bij de overige profielen/sectoren. Verder is er een groot tekort aan technisch opgeleide werknemers. In het vierde kwartaal van 2023 stonden in totaal 105 duizend vacatures open voor technische en ICT-beroepen (UWV, 2023). Dat was meer dan in enige andere beroepsklasse, zoals de zorg (45 duizend) of het onderwijs (15 duizend). Daarnaast genieten technische onderwijsrichtingen een hoger maatschappelijk aanzien dan de meeste andere onderwijsrichtingen (Reisel et al., 2015).
1.2 Onderzoeksvraag
Er is weinig bekend over de invloed van de opleiding van de ouders op sekseverschillen in de vroege stadia van de onderwijsloopbaan. Eerder onderzoek naar sekseverschillen heeft zich vooral op latere stadia gericht, namelijk het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs (Laurijssen & Glorieux, 2014; Ma, 2009; Støren & Arnesen, 2007; Traag & Siermann, 2011; Van de Werfhorst, 2017; Van de Werfhorst et al., 2001). Daaruit bleek dat ouders een grote rol spelen bij de onderwijskeuzes van hun kinderen. Zo kiezen kinderen van technisch opgeleide ouders vaker een technische opleiding dan kinderen van niet-technisch opgeleide ouders. Daarnaast kiezen kinderen van hoogopgeleide ouders vaker een onderwijsrichting die niet conformeert met de gendernorm. Daarbij kijken jongens meer naar hun vader en meisjes naar hun moeder. Deze keuzes hangen echter af van de keuzes die leerlingen gedurende het voortgezet onderwijs maken. Van dat eerdere stadium is weinig bekend. Een uitzondering vormt het onderzoek van Van Langen (2004, 2006). Dat vond echter plaats voor de invoering van de huidige profielen op havo en vwo en heeft de keuzes van leerlingen op het vmbo niet geanalyseerd.
Centraal in dit artikel staat dus de vraag of de opleiding van de ouders ook in het voortgezet onderwijs van invloed is. Daarbij wordt naar twee aspecten van de ouderlijke opleiding gekeken: het onderwijsniveau en de onderwijsrichting. Er worden twee vragen onderzocht:
- In hoeverre hangt het onderwijsniveau van de ouders samen met het verband tussen geslacht en de keuze voor een technisch vakkenpakket?
- In hoeverre hangt de onderwijsrichting van de ouders samen met het verband tussen geslacht en de keuze voor een technisch vakkenpakket?
1.3 Verwachtingen
Alhoewel deze vragen nog niet eerder zijn onderzocht, kan op basis van de genderrol-socialisatietheorie een verwachting worden uitgesproken. Volgens deze theorie leren kinderen van hun ouders welke eigenschappen en gedragingen bij hun geslacht horen (Dryler, 1998; Van der Vleuten et al., 2016, 2018). Daarbij worden karaktereigenschappen als zorgzaamheid en vriendelijkheid voornamelijk aan vrouwen toegeschreven, terwijl eigenschappen als rationeel denken en taakgerichtheid vooral aan mannen worden toegeschreven. In het technisch onderwijs worden zulke ‘mannelijke’ eigenschappen benadrukt. Meisjes geloven daardoor eerder dan jongens dat een technische richting niet bij hun identiteit, interesse of vaardigheden past, waardoor zij minder geneigd zijn om een technisch vakkenpakket te kiezen (VHTO, 2023).
De verwachting is dat het sekseverschil bij de keuze voor een technisch vakkenpakket kleiner is bij kinderen van hoogopgeleide ouders dan bij kinderen van middelbaar of laagopgeleide ouders. Hoogopgeleide ouders hebben over het algemeen namelijk meer emancipatoire genderrolopvattingen en een gelijkere rolverdeling in het huishouden (Davis & Greenstein, 2004). Hun kinderen leren daardoor waarschijnlijk dat hun onderwijskeuzes niet per se met de gendernorm hoeven te conformeren.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de onderwijsrichting van ouders. Moeders die technisch zijn opgeleid (en in mindere mate vaders die niet technisch zijn opgeleid) laten hun kinderen zien dat het mogelijk is om een onderwijsrichting te kiezen die niet aan traditionele gendernormen conformeert. De verwachting is dat het sekseverschil bij de keuze voor een technisch vakkenpakket kleiner is bij kinderen van technisch opgeleide moeders en bij kinderen van niet-technisch opgeleide vaders.
2. Data en methode
2.1 Data
Voor dit onderzoek zijn data uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden gebruikt (Bakker et al., 2014). De onderzoekspopulatie bestaat uit leerlingen die op 1 oktober 2022 in het vierde leerjaar van het bekostigd voortgezet onderwijs zitten. Leerlingen op de havo en het vwo maken hun profielkeuze in het derde leerjaar en volgen deze vanaf het vierde leerjaar. Leerlingen op het vmbo kiezen hun sector meestal in het tweede leerjaar en volgen deze dan vanaf het derde leerjaar, maar in uitzonderlijke gevallen wordt de sectorkeuze een jaar later gemaakt. Om die reden is ook bij deze groep het vierde leerjaar geselecteerd. Leerlingen op het internationale baccalaureaat zijn niet meegenomen, omdat zij geen officieel profiel of sector kiezen. Verder zijn alleen leerlingen van Nederlandse herkomst geselecteerd, omdat het onderwijsniveau van de ouders een belangrijk onderdeel van dit onderzoek is en dat onderwijsniveau meestal onbekend is voor ouders die in het buitenland zijn geboren. Ten slotte is geselecteerd op leerlingen die bij tenminste één juridische ouder wonen, omdat de hoofdvraag in dit onderzoek over de opleiding van ouders gaat. De uiteindelijke onderzoekspopulatie bestaat uit 137 219 leerlingen.
2.2 Variabelen
De afhankelijke variabele in dit onderzoek is het volgen van een technisch vakkenpakket. Het profiel ‘natuur en techniek’ en het dubbelprofiel ‘natuur en techniek/natuur en gezondheid’ (havo en vwo) en de sector ’techniek’ (vmbo) worden gezien als een technisch vakkenpakket. De combinatiesector in het vmbo wordt niet tot het technisch vakkenpakket gerekend, aangezien het veelal om een combinatie gaat zonder technische vakken. Overigens kiezen sommige leerlingen die geen technisch profiel of sector volgen wel een technisch keuzevak. Losse keuzevakken worden echter niet geregistreerd en geven meestal geen toegang tot een technische vervolgopleiding. Daarom zijn deze losse keuzevakken buiten beschouwing gelaten.
Het onderwijsniveau van de ouders is ingedeeld als laag, middelbaar, hoog of onbekend. De onderwijsrichting van de ouders is ingedeeld als technisch, niet-technisch of onbekend. In principe zijn het onderwijsniveau en de onderwijsrichting van de moeder en de vader apart in de analyses opgenomen. Aangezien niet iedere leerling bij beide juridische ouders woont, wordt in dit onderzoek gekeken naar de ouders bij wie het kind staat ingeschreven. Dit zijn ofwel beide juridische ouders, ofwel een juridische ouder en diens partner, ofwel een juridische ouder zonder partner. In de analyses is daar rekening mee gehouden (zie bijlage).
Verder wordt rekening gehouden met de ouderlijke structuur. Eerder onderzoek heeft namelijk aangetoond dat alleenstaande ouders, stiefouders en ouderparen van hetzelfde geslacht meer emancipatoire genderrolopvattingen hebben en huishoudelijke taken gelijker verdelen dan biologische ouderparen van een verschillend geslacht (Bauer, 2016; Carlson & Knoester, 2011; Heintz-Martin et al., 2015). De ouderlijke structuur is gemeten met de volgende categorieën: twee juridische ouders van verschillend geslacht, alleenstaande vader, alleenstaande moeder, stiefgezin, twee moeders, en twee vaders.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de leeftijd van de ouders. Dat is gedaan omdat oudere mensen, gegeven hun onderwijsniveau, gemiddeld genomen minder gelijkwaardige opvattingen over genderrollen hebben (Kraaykamp, 2012). Bovendien varieert de populariteit van technisch onderwijs naar onderwijscohort (CBS StatLine, 2017a, 2017b). De leeftijd van de ouders is gemeten als de gemiddelde leeftijd van de ouder(s) in het huishouden.
Als laatste wordt rekening gehouden met het soort onderwijs dat de leerling volgt. Leerlingen van bepaalde onderwijssoorten kiezen immers vaker voor een technisch vakkenpakket dan leerlingen van andere onderwijssoorten, ongeacht het geslacht van de leerling. De onderwijssoort is ingedeeld in de categorieën ‘vmbo basisberoeps- of kaderberoepsgerichte leerweg’ (vmbo bb/kb), ‘vmbo gemengde of theoretische leerweg’ (vmbo gl/tl), ‘havo’ en ‘vwo’.
2.3 Methode
De vraag is in hoeverre er sprake is van sekseverschillen bij de keuze voor een technisch vakkenpakket en in welke mate die verschillen afhangen van het onderwijsniveau en de onderwijsrichting van de ouders. Daarbij wordt gekeken naar de relatieve verschillen tussen meisjes en jongens (‘de kans op een technisch profiel is 5 procent hoger’), dus niet naar absolute verschillen (‘het aandeel ligt 5 procentpunt hoger’). Om deze verschillen te analyseren, is gebruik gemaakt van Poissonregressies. Daarin wordt de kans op het volgen van een technisch vakkenpakket geschat, rekening houdend met interacties tussen het geslacht van de leerling en de opleiding van de ouders en met bovengenoemde controlevariabelen. Ook zijn in het model fixed effects opgenomen voor de school. Zo wordt rekening gehouden met eventuele schooleffecten, zoals de mate waarin scholen leerlingen begeleiden bij het maken van hun profiel-/sectorkeuze, de mate waarin onderwijsprofessionals leerlingen richting een bepaald profiel of bepaalde sector sturen, de kwaliteit van het onderwijsprogramma en het aanbod aan vakkenpakketten.
3. Resultaten
3.1 Vakkenpakket naar geslacht
Meisjes volgen minder vaak een technisch vakkenpakket dan jongens. Bijna 10 procent van de meisjes en ruim 28 procent van de jongens in leerjaar vier volgt een technisch vakkenpakket. De relatieve kans dat een meisje een technisch vakkenpakket volgt, is dus 35 procent (100 * 9,9/28,2=35,1). Als jongens en meisjes even vaak een technisch vakkenpakket kozen, dan zou de relatieve kans 100 procent zijn: hoe lager de relatieve kans, des te groter het verschil tussen jongens en meisjes. Het sekseverschil is iets kleiner bij de hogere onderwijssoorten.
Onderwijssoort | Geslacht | Niet-technisch (% in leerjaar 4) | Technisch (% in leerjaar 4) |
---|---|---|---|
Totaal | Jongens | 72 | 28 |
Totaal | Meisjes | 90 | 10 |
Vmbo bb/kb | Jongens | 59 | 41 |
Vmbo bb/kb | Meisjes | 95 | 5 |
Vmbo gl/tl | Jongens | 76 | 24 |
Vmbo gl/tl | Meisjes | 95 | 5 |
Havo | Jongens | 82 | 18 |
Havo | Meisjes | 93 | 7 |
Vwo | Jongens | 63 | 37 |
Vwo | Meisjes | 78 | 22 |
Wanneer rekening wordt gehouden met de opleiding van ouders, de ouderlijke structuur, de leeftijd van ouders, de onderwijssoort en schoolkenmerken, hebben meisjes nog steeds een kleinere kans om een technisch vakkenpakket te kiezen dan jongens (37 procent). Oftewel, het sekseverschil wordt niet veroorzaakt doordat jongens en meisjes van elkaar verschillen voor wat betreft het gemiddelde onderwijsniveau van hun ouders, de onderwijsrichting van hun ouders, de ouderlijke structuur, de leeftijd van de ouders, de gevolgde onderwijssoort of de school waarop zij onderwijs volgen. In alle onderwijssoorten volgen meisjes minder vaak een technisch vakkenpakket dan jongens, maar het verschil is kleiner bij de hogere onderwijssoorten.
Onderwijssoort | Feitelijk (% meisjes t.o.v. jongens in leerjaar 4) | Gecorrigeerd (% meisjes t.o.v. jongens in leerjaar 4) |
---|---|---|
Totaal | 35 | 37 |
Vmbo bb/kb | 13 | 15 |
Vmbo gl/tl | 21 | 22 |
Havo | 39 | 40 |
Vwo | 61 | 62 |
3.2 Invloed van onderwijsniveau ouders
Meisjes kiezen minder vaak een technisch vakkenpakket dan jongens, ongeacht het onderwijsniveau van de moeder. De relatieve kans dat een meisje een technisch vakkenpakket volgt, is 18 procent bij leerlingen met een laagopgeleide moeder, 16 procent bij leerlingen met een middelbaar opgeleide moeder en 17 procent bij leerlingen met een hoogopgeleide moeder. Ook wanneer onderscheid gemaakt wordt naar onderwijssoort, blijkt dat bij geen van de onderwijssoorten het sekseverschil afhangt van het onderwijsniveau van de moeder.
Onderwijssoort | Moeder basisonderwijs, vmbo, mbo1 (% meisjes t.o.v. jongens in leerjaar 4) | Moeder havo, vwo, mbo2-4 (% meisjes t.o.v. jongens in leerjaar 4) | Moeder hbo, wo (% meisjes t.o.v. jongens in leerjaar 4) |
---|---|---|---|
Totaal | 18 | 16 | 17 |
Vmbo bb/kb | 18 | 16 | 16 |
Vmbo gl/tl | 26 | 22 | 23 |
Havo | 49 | 49 | 53 |
Vwo | 54 | 48 | 57 |
Er is ook geen samenhang met het onderwijsniveau van de vader. Ongeacht het onderwijsniveau van de vader, zijn meisjes minder geneigd om een technisch vakkenpakket te kiezen dan jongens. De relatieve kans dat een meisje een technisch vakkenpakket volgt, is 18 procent bij leerlingen met een laagopgeleide vader, 17 procent bij leerlingen met een middelbaar opgeleide vader en 18 procent bij leerlingen met een hoogopgeleide vader. Een uitzondering hierop zijn leerlingen op de havo en het vwo. Op de havo is het sekseverschil kleiner bij leerlingen met een laagopgeleide vader dan bij leerlingen met een middelbaar of hoogopgeleide vader. Op het vwo is het sekseverschil juist kleiner bij leerlingen met een hoogopgeleide vader.
Onderwijssoort | Vader basisonderwijs, vmbo, mbo1 (% meisjes t.o.v. jongens in leerjaar 4) | Vader havo, vwo, mbo2-4 (% meisjes t.o.v. jongens in leerjaar 4) | Vader hbo, wo (% meisjes t.o.v. jongens in leerjaar 4) |
---|---|---|---|
Totaal | 18 | 17 | 18 |
Vmbo bb/kb | 18 | 18 | 19 |
Vmbo gl/tl | 26 | 25 | 27 |
Havo | 49 | 37 | 40 |
Vwo | 54 | 55 | 63 |
3.3 Invloed van onderwijsrichting ouders
De onderwijsrichting van de moeder is wel van invloed: bij leerlingen met een technisch opgeleide moeder is het sekseverschil kleiner. De relatieve kans dat een meisje een technisch vakkenpakket kiest, is 18 procent bij leerlingen met een niet-technisch opgeleide moeder en 21 procent bij leerlingen met een technisch opgeleide moeder. Ook voor dit verband is apart naar elke onderwijssoort gekeken. Daaruit blijkt dat de onderwijsrichting van de moeder vooral van invloed is bij leerlingen op het vmbo bb/kb.
Onderwijssoort | Moeder niet-technisch (% meisjes t.o.v. jongens in leerjaar 4) | Moeder technisch (% meisjes t.o.v. jongens in leerjaar 4) |
---|---|---|
Totaal | 18 | 21 |
Vmbo bb/kb | 18 | 27 |
Vmbo gl/tl | 26 | 27 |
Havo | 49 | 59 |
Vwo | 54 | 62 |
De onderwijsrichting van de vader blijkt niet van invloed. De relatieve kans dat een meisje een technisch vakkenpakket kiest, is zowel bij leerlingen met een niet-technisch opgeleide vader als bij leerlingen met een technisch opgeleide vader 18 procent. Voor alle onderwijssoorten geldt dat sekseverschillen niet afhangen van de onderwijsrichting van de vader.
Onderwijssoort | Vader niet-technisch (% meisjes t.o.v. jongens in leerjaar 4) | Vader technisch (% meisjes t.o.v. jongens in leerjaar 4) |
---|---|---|
Totaal | 18 | 18 |
Vmbo bb/kb | 18 | 20 |
Vmbo gl/tl | 26 | 28 |
Havo | 49 | 45 |
Vwo | 54 | 53 |
4. Conclusie
Meisjes kiezen veel minder vaak een technisch vakkenpakket dan jongens. In dit artikel is onderzocht of dit sekseverschil samenhangt met de opleiding van de ouders. De resultaten laten zien dat het sekseverschil niet samenhangt met het onderwijsniveau van ouders, niet met de onderwijsrichting van de vader, maar wel met de onderwijsrichting van de moeder.
De bevinding over het onderwijsniveau van ouders is anders dan werd verwacht op basis van de genderrol-socialisatietheorie. Een mogelijke verklaring voor deze onverwachte bevinding is dat de invloed van ouders op de keuze voor een technisch vakkenpakket via het onderwijsniveau van het kind loopt. De kinderen van hoger opgeleide ouders volgen namelijk zelf een hoger onderwijsniveau (Van Spijker et al., 2017), en eenmaal op dat hogere niveau hangt de keuze voor een technisch vakkenpakket minder sterk af van het geslacht van de leerling. De exacte reden waarom bij een hoger onderwijsniveau de keuze voor een technisch vakkenpakket minder sterk afhangt van het geslacht van leerlingen blijft echter onbekend.
De bevindingen over de onderwijsrichting van ouders zijn deels in lijn met de genderrol-socialisatietheorie. Het sekseverschil bij de keuze voor een technisch vakkenpakket is inderdaad kleiner bij leerlingen met een technisch opgeleide moeder. De opleidingsrichting van de vader doet er echter niet toe.
Deze bevindingen zijn een aanwijzing dat ouders als rolmodel fungeren. Leerlingen in het voortgezet onderwijs kijken naar de onderwijskeuzes die hun ouders hebben gemaakt. Ze raken door hun ouders geïnteresseerd, ze kunnen om hulp vragen en wellicht erven ze aanleg voor bepaalde vakken. Het feit dat de opleidingsrichting van de moeder meespeelt, maar die van de vader niet, doet daar niet aan af. Moeders zijn over het algemeen meer betrokken bij de opvoeding van kinderen. In vergelijking met vaders zijn moeders iets vaker betrokken bij het spelen, naar bed brengen, helpen met huiswerk en regelen van vervoer, en veel vaker bij het aankleden, thuisblijven bij ziekte, verzorgen en het bieden van emotionele steun (CBS, 2015; EIGE, 2022). Daardoor zijn zij waarschijnlijk een belangrijker rolmodel. Daarnaast heeft het gebrek aan samenhang met de onderwijsrichting van de vader misschien te maken met de indeling van de onderwijsrichtingen. Een technische opleiding is meer onderscheidend dan een niet-technische opleiding. Niet-technische opleidingen omvatten immers allerlei verschillende opleidingen, variërend van opleidingen die als ‘mannelijker’ worden gezien (landbouw, handel) tot opleidingen die als `vrouwelijker’ worden gezien (zorg, onderwijs). Een niet-technisch opgeleide vaders kan dus als geëmancipeerd, maar ook als meer traditioneel rolmodel fungeren.
Vervolgonderzoek zou, naast de onderwijsrichting, de beroepsrichting van ouders kunnen bekijken. Voor kinderen is de onderwijsrichting van hun ouders namelijk niet altijd zichtbaar: mensen werken vaak in een ander beroep dan waar zij voor zijn opgeleid (CBS, 2022). Wanneer een technisch opgeleide moeder ook in een technisch beroep werkt, is het effect op de keuze voor een bepaald vakkenpakket van haar kinderen dan sterker? Of als een niet-technisch opgeleide moeder toch in een technisch beroep terecht is gekomen, wat is dan het effect?
Ook kan het interessant zijn om de invloed van het gevolgde vakkenpakket van kinderen op de lange termijn in kaart te brengen. In hoeverre vertaalt een technisch vakkenpakket zich naar een technische vervolgopleiding? En in hoeverre vertaalt zo’n opleiding zich dan weer naar een technisch beroep? Bij iedere transitie kunnen sekseverschillen een rol spelen. En bij iedere transitie kan de opleiding van de ouders die sekseverschillen vergroten of juist verkleinen. Vervolgonderzoek kan zicht bieden op de ontwikkeling van deze loopbanen.
Ten slotte is het de moeite waard om niet alleen te kijken naar het gezin waarin de leerling woont, maar naar alle verzorgers. Ongeveer 1 op de 4 leerlingen woont niet bij de biologische vader en moeder, maar bij een alleenstaande ouder, homoseksuele ouders, in een stiefgezin, in een meeroudergezin of met andere familieleden. Zij kunnen dus meer (andere) rolmodellen hebben dan alleen die van de biologische ouders. Recent onderzoek toont aan dat alle verzorgers van belang zijn voor het uiteindelijke onderwijsniveau van de leerling (De Leeuw & Kalmijn, 2020). Welke rol zij eerder in de onderwijsloopbaan spelen is nog niet bekend.
Referenties
Bakker, B. F., Rooijen, J. van, & Toor, L. van (2014). The system of social statistical datasets of Statistics Netherlands: An integral approach to the production of register-based social statistics. Statistical Journal of the IAOS, 30(4), 411-424.
Bauer, G. (2016). Gender roles, comparative advantages and the life course: The division of domestic labor in same-sex and different-sex couples. European Journal of Population, 32, 99-128.
Carlson, D. L., & Knoester, C. (2011). Family structure and the intergenerational transmission of gender ideology. Journal of Family Issues, 32(6), 709-734.
CBS (2015). Moeder doet meer aan opvoeding, ook als ze werkt. CBS-nieuwsbericht, 6 oktober.
CBS (2022). Van leren naar werken - Emancipatiemonitor 2022.
CBS StatLine (2022). Jongeren (15 tot 25 jaar); onderwijsniveau; kenmerken ouders.
CBS StatLine (2017a). MBO; gediplomeerden, opleidingsrichting in detail, sector 1990/'91-2015/'16.
CBS StatLine (2017b). Hoger onderwijs; gediplomeerden eerste diploma, leeftijd 1995/'96-2015/'16.
Davis, S. N., & Greenstein, T. N. (2004). Cross-national variations in the division of household labor. Journal of Marriage and Family, 66, 1260–1271.
Dryler, H. (1998). Parental role models, gender and educational choice. British Journal of Sociology, 49(3), 375-398.
Ellemers, N. (2018). Gender stereotypes. Annual Review of Psychology, 69, 275-298.
EIGE (2022). Days per week respondent provides childcare for own children, by type of childcare activity.
Heintz-Martin, V., Entleitner-Phleps, C., & Langmeyer, A. N. (2015). “Doing (step)family”: Family life of (step)families in Germany. Journal of Family Research, Special issue 10, 65-82.
Kraaykamp, G. (2012). Employment status and family role attitudes: A trend analysis for the Netherlands. International Sociology, 27(3), 308-329.
Langen, A. van, Rekers-Mombarg, L. T. M., & Dekkers, H. P. (2004). Groepsgebonden verschillen in de keuze van exacte vakken. Pedagogische studiën, 81(2), 117-133.
Langen, A. van, Rekers-Mombarg, L. T. M., & Dekkers, H. (2006). Exact kiezen na de invoering van profielen in havo en vwo. Pedagogische Studiën, 83(2), 122-138.
Laurijssen, I., & Glorieux, I. (2014). Studiekeuze in het hoger onderwijs. Vrouwelijkheid en mannelijkheid. In B. Spruyt & J. Siongers (Reds.), Gender(en): Over de culturele constructie en deconstructie van gender bij Vlaamse jongeren (pp. 177-196). Leuven: Acco.
Leeuw, S. G. de, & Kalmijn, M. (2020). The intergenerational transmission of socioeconomic status in stepfamilies: what happens if two fathers are involved in the transmission process? Journal of Marriage and Family, 82(2), 657-674.
Ma, Y. (2009). Family socioeconomic status, parental involvement, and college major choices: Gender, race/ethnic, and nativity patterns. Sociological Perspectives, 52(2), 211-234.
Reisel, L., Hegna, K., & Imdorf, C. (2015). Gender segregation in vocational education: Introduction. Comparative Social Research, 31, 1-22.
Rompu, M. van (2024). Eerstejaars vrouwen krijgen voorrang bij toelating TU Delft: Goed idee of ongewenste discriminatie? De Volkskrant, 29 januari.
Spijker, F. van, Houwen, K. van der, & Gaalen, R. van (2017). Invloed ouderlijk opleidingsniveau reikt tot ver in het voortgezet onderwijs. ESB Onderwijs & Wetenschap, 102(4749), 234-237.
Støren, L. A., & Arnesen, C. Å. (2007). Women’s and men’s choice of higher education: What explains the persistent sex segregation in Norway? Studies in Higher Education, 32(2), 253-275.
Traag, T., & Siermann, C. (2011). Zo vader zo zoon, zo moeder zo dochter? Een onderzoek naar de intergenerationele overdracht van onderwijsniveau en –richting. CBS Sociaaleconomische Trends, 4, 26-29.
UWV (2023). Dashboard Vacaturemarkt. Geraadpleegd op 26 januari 2024.
VHTO (2023). Vrij voorsorteren op later. Den Haag.
Vleuten, M. van der, Jaspers, E., Maas, I., & Lippe, T. van der (2016). Boys’ and girls’ educational choices in secondary education. The role of gender ideology. Educational Studies, 42(2), 181-200
Vleuten, M. van der, Jaspers, E., Maas, I., & Lippe, T. van der (2018). Intergenerational transmission of gender segregation: How parents’ occupational field affects gender differences in field of study choices. British Educational Research Journal, 44(2), 294-318
Werfhorst, H. G. van de (2017). Gender segregation across fields of study in post-secondary education: Trends and social differentials. European Sociological Review, 33(3), 449-464.
Werfhorst, H. G. van de, Graaf, N. D. de, & Kraaykamp, G. (2001). Intergenerational resemblance in field of study in the Netherlands. European Sociological Review, 17(3), 275-293.
Bijlage
De meting van ouderlijke opleiding is als volgt. In het geval dat de leerling bij beide juridische ouders of bij een alleenstaande ouder woont, worden het onderwijsniveau en de onderwijsrichting van de juridische ouders gebruikt. Indien de leerling in een stiefgezin woont, wordt de opleiding van de juridische ouder waar het kind bij inwoont gebruikt en die van de partner van die juridische ouder. In het geval dat een leerling bij ouders van hetzelfde geslacht woont, wordt de dominantiebenadering gehanteerd. Dat wil zeggen dat het hoogste onderwijsniveau van de ouders wordt gebruikt; er is sprake van een technisch opgeleide ouder als tenminste één van beide ouders een technische opleiding heeft afgerond. Als het onderwijsniveau of de onderwijsrichting van een ouder onbekend is, wordt de opleiding van de andere ouder gebruikt. Als het onderwijsniveau of de onderwijsrichting van beide ouders onbekend is, dan krijgt deze de code ‘onbekend’. Tabel B.1 toont een overzicht van de wijze waarop het onderwijsniveau en de onderwijsrichting van de ouders wordt meegenomen in de analyses.
Moeder | Vader | Aandeel leerlingen (%) | |
---|---|---|---|
Juridische moeder, juridische vader (traditioneel gezin) | opleiding juridische moeder | opleiding juridische vader | 75,97 |
Juridische moeder, geen partner (alleenstaande moeder) | opleiding juridische moeder | woont bij alleenstaande moeder | 13,66 |
Juridische vader, geen partner (alleenstaande vader) | opleiding juridische vader | 3,43 | |
Juridische moeder, partner ander geslacht (moeder en stiefvader) | opleiding juridische moeder | opleiding partner moeder | 5,64 |
Juridische vader, partner ander geslacht (vader en stiefmoeder) | opleiding partner vader | opleiding juridische vader | 1,01 |
Juridische moeder, juridische moeder (duomoeders 1) | niveau hoogst opgeleide moeder, richting technisch opgeleide moeder | 0,14 | |
Juridische moeder, partner zelfde geslacht (duomoeders 2) | niveau hoogst opgeleide moeder, richting technisch opgeleide moeder | 0,13 | |
Juridische vader, juridische vader (duovaders 1) | niveau hoogst opgeleide vader, richting technisch opgeleide vader | <0,10 | |
Juridische vader, partner zelfde geslacht (duovaders 2) | niveau hoogst opgeleide vader, richting technisch opgeleide vader | <0,10 | |
Bij zowel het onderwijsniveau als de onderwijsrichting gaat het om de hoogst behaalde (dus niet de hoogst gevolgde) opleiding van de ouder(s) bij wie de leerling staat ingeschreven. Het onderwijsniveau van de moeder bestaat daarbij uit de volgende categorieën: ‘laag’, ‘middelbaar’, ‘hoog’, ‘woont bij alleenstaande vader’, ‘woont bij twee vaders’, ’onderwijsniveau onbekend’. Het onderwijsniveau van de vader bestaat uit de categorieën ‘laag’, ‘middelbaar’, ‘hoog’, ‘woont bij alleenstaande moeder’, ‘woont bij twee moeders’ en ‘onderwijsniveau onbekend’. In dit artikel worden de termen ‘laag’, ‘middelbaar’ en ‘hoog’ gebruikt, niet om een oordeel over het maatschappelijk aanzien van deze onderwijsniveaus uit te spreken, maar om aan te sluiten op eerder onderzoek uit landen met een ander onderwijsstelsel. Een laag onderwijsniveau omvat het basisonderwijs, het vmbo, de onderbouw van de havo, de onderbouw van het vwo en de assistentenopleiding (mbo-1); een middelbaar onderwijsniveau omvat de bovenbouw van de havo, de bovenbouw van het vwo, de basisberoepsopleiding (mbo-2), de vakopleiding (mbo-3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo-4); een hoog onderwijsniveau omvat het hbo en het wo.
De onderwijsrichting van de moeder bestaat uit de volgende categorieën: ‘technisch’, ‘niet-technisch’, ‘woont bij alleenstaande vader’, ‘woont bij twee vaders’ en ‘onderwijsrichting onbekend’. De onderwijsrichting van de vader bestaat uit de categorieën ‘technisch’, ‘niet-technisch’, ‘woont bij alleenstaande moeder’, ‘woont bij twee moeders’ en ‘onderwijsrichting onbekend’. De afbakening van technische opleidingen is gebaseerd op basis van de International Standard Classification of Education uit 2013. Op het hoogste aggregatieniveau vallen de categorieën ’wiskunde, natuurwetenschappen’, ‘informatica’, en ‘techniek, industrie en bouwkunde’ onder technische opleidingen. De categorie levensmiddelentechnologie als onderdeel van de bredere categorie ‘techniek, industrie en bouwkunde’ wordt echter alleen onder technische opleidingen geschaard wanneer het een opleiding op hbo- of wo-niveau betreft.