4. Conclusie
Onderbenutte deeltijders vormen de grootste groep binnen het onbenut arbeidspotentieel. In dit artikel is beschreven dat het in 2023 voor bijna de helft om onderwijsvolgenden met een (bij)baan ging. In de afgelopen jaren waren er relatief steeds meer onderbenutte deeltijders die onderwijs volgen, wat vergelijkbaar is met de trend bij de werkloze beroepsbevolking. Ze werken vaak in beroepen waar het gebruikelijk is om deeltijd te werken. Ook werken ze relatief vaak zonder vaste uren. Ongeveer de helft van de ruim een half miljoen onderbenutte deeltijders heeft dus een flexibele bijbaan waarin tijdelijk meer gewerkt kan worden.
In 2023 gingen bijna 3 op de 10 onderbenutte deeltijders (29 procent) gemiddeld per kwartaal meer uren werken. Dat was aanmerkelijk meer dan bij de overige werkzame beroepsbevolking (7 procent). Door te kijken naar mensen die meer willen werken en ook direct beschikbaar zijn voor werk, kan dus een groep werkenden in beeld worden gebracht met een relatief grote kans om meer uren te gaan werken.
Ten opzichte van niet-werkenden was de bijdrage aan de groei van de totale arbeidsduur in 2023 echter beperkt voor werkenden. En dat geldt ook voor de onderbenutte deeltijders. Ook per persoon was de groei aan arbeidsduur kleiner voor iemand die al werkte tegenover iemand die startte met werken. Bovendien gaan werkenden voor een deel minder werken of zij stoppen met werken. Zo droegen werklozen in 2023 per saldo ruim 4 keer zoveel vte per kwartaal bij aan de groei van de totale arbeidsduur ten opzichte van onderbenutte deeltijders.
Kortom, onderbenutte deeltijders omvatten onbenut arbeidspotentieel, maar het is een dynamische, relatief jonge groep met veel in- en uitstroom waardoor hun bijdrage aan de groei van de arbeidsduur beperkt is. Per saldo dragen ze dan ook minder bij aan de groei van de arbeidsduur dan niet-werkenden. Daarentegen is het een groep mensen binnen de werkzame beroepsbevolking bij wie de kans relatief groot is dat ze een kwartaal later meer uren gaan werken.