Auteur: Jannes Kromhout, Martijn Souren

Onderbenutte deeltijders: van meer willen werken naar meer gaan werken

Over deze publicatie

Hoeveel mensen willen en kunnen meer werken, maar doen dat niet? Wat zijn de kenmerken van deze onderbenutte deeltijders? Hoeveel onderbenutte deeltijders gaan daadwerkelijk meer uren werken? En hoeveel draagt het onbenut arbeidspotentieel bij aan de toename van de totale arbeidsduur? Nieuwe cijfers uit de Enquête beroepsbevolking (EBB) geven hier inzicht in.

De belangrijkste bevindingen:

- In 2023 volgde 48 procent van de onderbenutte deeltijders onderwijs.
- Meer dan de helft (54 procent) van de onderbenutte deeltijders die onderwijs volgden, had een oproepcontract.
- Onderbenutte deeltijders werken vaak in beroepen waar het gebruikelijk is om in deeltijd te werken, zoals in dienstverlenende beroepen en in de transport en logistiek.
- Gemiddeld 29 procent van de onderbenutte deeltijders ging in 2023 een kwartaal later daadwerkelijk meer uren werken. Dat is aanmerkelijk meer dan bij de overige werkzame beroepsbevolking (7 procent).
- De bijdrage van onderbenutte deeltijders aan de groei van de totale arbeidsduur in 2023 was beperkt. Werklozen droegen per kwartaal ruim 4 keer zoveel voltijdequivalenten (vte) bij als onderbenutte deeltijders.

1. Inleiding

De krapte op de arbeidsmarkt in Nederland blijft historisch hoog, ondanks een daling van het aantal vacatures en een lichte stijging van het aantal werklozen in het afgelopen jaar. De vraag die momenteel veel gesteld wordt, is hoeveel van het onbenut arbeidspotentieel kan worden benut om arbeidstekorten te verminderen. Dit artikel verkent die vraag, en richt zich daarbij vooral op de grootste groep binnen het potentieel: de onderbenutte deeltijders.

Het onbenut arbeidspotentieel bestaat uit de volgende groepen:

  1. Werklozen: personen zonder betaald werk, die recent naar werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn.
  2. Semiwerklozen: personen zonder betaald werk, die recent naar werk hebben gezocht of daarvoor direct beschikbaar zijn.
  3. Onderbenutte deeltijders: personen die deeltijd werken in hun eerste werkkring, meer uren willen gaan werken en hiervoor direct beschikbaar zijn.

In het tweede kwartaal van 2024 bestond deze groep in totaliteit uit bijna 1,2 miljoen mensen: 365 duizend werklozen, 290 duizend semiwerklozen en 517 duizend onderbenutte deeltijders. Ten opzichte van tien jaar geleden is de omvang van het onbenut arbeidspotentieel flink gedaald, toen waren het nog 2,1 miljoen mensen. De afgelopen twee jaar is de grootte van deze groep nauwelijks meer veranderd.

Om te begrijpen hoeveel van dit potentieel daadwerkelijk wordt benut, zijn cijfers over de in- en uitstroom van deze groepen nodig. Zo vonden in 2023 gemiddeld per kwartaal ruim 4 op de 10 werklozen binnen drie maanden betaald werk (CBS, 2024a), en van de semiwerklozen waren dat er ruim 2 op de 10 (CBS, 2024b). Voor onderbenutte deeltijders ontbraken vergelijkbare cijfers tot nu toe. Wel blijkt uit onderzoek van Thielecke et al. (2024) dat 30 procent van de werknemers die meer uren willen werken, dit een jaar later ook daadwerkelijk doet. Voor het eerst presenteert het CBS in dit artikel cijfers over de doorstroom van onderbenutte deeltijders naar meer werkuren.

De onderzoeksvragen in dit artikel zijn:

  1. Wat zijn de kenmerken van onderbenutte deeltijders? (hoofdstuk 3)
  2. Hoeveel onderbenutte deeltijders gaan meer uren werken, en hoeveel zien af van die wens of zijn niet langer beschikbaar voor meer werkuren? (hoofdstuk 4)
  3. Hoeveel dragen onderbenutte deeltijders en andere groepen bij aan de ontwikkeling van de totale arbeidsduur? (hoofdstuk 5)

2. Data en methode

In het voorliggende artikel wordt gekeken naar de doorstroom van onderbenutte deeltijders op kwartaalbasis in 2023. Dit gebeurt met de Enquête beroepsbevolking (EBB). Met de EBB worden de officiële cijfers over het onbenut arbeidspotentieel van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) samengesteld. Omdat de EBB een roterend panelonderzoek is, waarbij dezelfde respondenten meerdere keren meedoen, kan hun situatie op het moment van enquête worden vergeleken met hun situatie drie maanden later. Daardoor is bijvoorbeeld te zien hoe onderbenutte deeltijders bijdragen aan de groei van de totale arbeidsuren als ze meer uren gaan werken. De EBB kijkt naar zowel werkenden als niet-werkenden, waardoor de onderbenutte deeltijders kunnen worden vergeleken met de andere groepen, zoals werklozen en semiwerklozen. Ook wordt er informatie verzameld over de arbeidsduur. Daarbij gaat het in dit artikel om de uren die een persoon in een normale of gemiddelde werkweek werkt. Die uren worden in dit artikel ook uitgedrukt in voltijdsequivalenten (vte). Het aantal vte’s wordt berekend door de totale arbeidsduur per week van een groep te delen door veertig uur.

Om seizoensinvloeden uit te sluiten worden de kwartaalcijfers van de stromen gemiddeld om een jaarcijfer te verkrijgen. De stroomcijfers moeten daardoor geïnterpreteerd worden als het gemiddeld aantal stromen per kwartaal in 2023.

Naast informatie over arbeid, is de EBB ook een belangrijke bron van informatie over onderwijs in Nederland. In de EBB wordt naast het gevolgde en het behaalde onderwijs ook informatie over het actuele onderwijs verzameld. Daarmee kan onderscheid worden gemaakt tussen onderwijsvolgenden en niet-onderwijsvolgenden. Onderwijsvolgenden zijn personen die door de overheid bekostigd of particulier onderwijs volgen dat leidt tot een in Nederland erkend diploma.

3. Resultaten

3.1 Achtergrondkenmerken onderbenutte deeltijders

Bijna de helft van de onderbenutte deeltijders volgt onderwijs

In 2023 waren er 528 duizend onderbenutte deeltijders. Van hen was iets minder dan de helft (48 procent) onderwijsvolgend. In de afgelopen jaren is dit percentage gestegen. Van de onderbenutte deeltijders die geen onderwijs volgden in 2023, had 18 procent basisonderwijs of een vmbo-diploma, 40 procent een havo-, vwo- of mbo-diploma en 41 procent had een bachelor- of masteropleiding afgerond. Deze verdeling is ongeveer vergelijkbaar met die van niet-onderwijsvolgenden die niet meer uren willen werken en/of daarvoor niet beschikbaar zijn.

Onder onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders is de groep met basisonderwijs of een vmbo-diploma het grootst (45 procent). Omdat ze nog onderwijs volgen, hebben ze hun definitieve onderwijsniveau veelal nog niet behaald. Bij onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders was dat percentage een stuk hoger dan bij onderwijsvolgende werkenden die niet onderbenut zijn (30 procent). Onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders zijn vaak jonger: iets meer dan de helft is jonger dan 20 jaar, vergeleken met 32 procent van de overige onderwijsvolgenden die werken.

Onderbenutte deeltijders vaak oproepkracht

Onderbenutte deeltijders hebben vaak een arbeidsrelatie zonder vaste uren, zoals een oproepcontract. In 2023 had ruim de helft (54 procent) van de onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders een oproepcontract. Daarnaast werkte 9 procent als zelfstandige, 5 procent als uitzendkracht en nog eens 5 procent had een flexibel contract waarbij niet bekend is of het om vaste uren gaat. Ruim een kwart (27 procent) had een contract met vaste uren. Bij onderbenutte deeltijders die geen onderwijs volgden, had 59 procent een contract met vaste uren. Ter vergelijking, bij werkenden die niet meer uren willen werken en/of niet beschikbaar zijn, had 51 procent van de onderwijsvolgenden een contract met vaste uren en bij niet-onderwijsvolgenden zelfs 75 procent.

3.1.1 Werkzame beroepsbevolking (15 tot 75 jaar) naar arbeidsrelatie, 2023
CategorieVast dienstverband, vaste uren (%)Tijdelijk dienstverband, vaste uren (%)Uitzendkracht (%)Oproepkracht of invalkracht (%)Werknemer, flexibel contract onbekend (%)Zelfstandige (%)
Onderbenutte deeltijders
Onderwijsvolgend11,515,55,054,44,88,8
Niet-onderwijsvolgend39,818,75,814,30,820,6
Overige werkzame beroepsbevolking
Onderwijsvolgend28,222,95,133,73,27,0
Niet-onderwijsvolgend63,511,13,53,10,318,4

Onderwijsvolgende en niet-onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders willen evenveel extra uren werken

De onderbenutte deeltijders die onderwijs volgden, werkten gemiddeld 12,9 uur per week en de niet-onderwijsvolgenden 21,5 uur per week in 2023. Ondanks dit verschil wilden beide groepen ongeveer evenveel extra uren per week werken: 8,5 uur per week voor onderwijsvolgenden en 8,6 uur per week voor niet-onderwijsvolgenden. Op kwartaalbasis is er bij de onderwijsvolgenden een seizoenpatroon te zien. In het tweede en derde kwartaal van 2023 werkten zij meer uren en wilden zij respectievelijk 8,9 en 8,8 uur extra per week werken, vergeleken met 7,7 extra uren per week in het vierde kwartaal (CBS, 2024c).

Meeste onderbenutte deeltijders in dienstverlenende beroepen

Onderwijsvolgenden werken het vaakst in deeltijd, dat wil zeggen minder dan 35 uur per week. Bij hen is het percentage onderbenutte deeltijders dan ook in alle beroepsklassen hoger dan bij niet-onderwijsvolgenden. Bij onderwijsvolgenden is het percentage deeltijders en ook het percentage onderbenutte deeltijders het hoogst bij dienstverlenende beroepen en transport- en logistiekberoepen. In die beroepsklassen werkte ruim 90 procent van de werkenden in deeltijd, en was bijna 20 procent van de werkenden onderbenut. Onder de dienstverlenende beroepen vallen bijvoorbeeld schoonmakers, kelners en keukenhulpen. Bij transport- en logistiekberoepen gaat het bijvoorbeeld om vakkenvullers.

3.1.2 Onderwijsvolgende deeltijders (15 tot 75 jaar) naar beroepsklasse, 2023
BeroepsklasseDeeltijders (% van de werkzame beroepsbevolking)Onderbenutte deeltijders (% van de werkzame beroepsbevolking)
Dienstverlenend92,019,5
Transport en logistiek93,419,2
Creatief en taalkundig70,017,6
Pedagogisch80,516,4
Commercieel86,516,2
Overig71,915,2
Agrarisch76,314,7
Zorg en welzijn72,58,8
Bedrijfseconomisch en administratief60,37,8
Technisch47,87,2
ICT46,47,1
Openbaar bestuur, veiligheid
en juridisch
42,36,3
Managers28,94,0

Bij niet-onderwijsvolgenden is het percentage onderbenutte deeltijders met bijna 9 ook het hoogst in de dienstverlenende beroepen. Daarna volgen de creatieve en taalkundige beroepen, pedagogische beroepen en zorg- en welzijnsberoepen, met elk 5 procent onderbenutte deeltijders. In de afgelopen jaren is het percentage onderbenutte deeltijders wel sterk afgenomen bij deze laatstgenoemde beroepsklassen (Kromhout, 2023).

De beroepen waar relatief weinig niet-onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders werken, zijn bij het openbaar bestuur, veiligheid en justitie, en in de management-, technische en ICT-beroepen. Deze beroepsklassen hebben ook de minste deeltijders.

3.1.3 Niet-onderwijsvolgende deeltijders (15 tot 75 jaar) naar beroepsklasse, 2023
BeroepsklasseDeeltijders (% van de werkzame beroepsbevolking)Onderbenutte deeltijders (% van de werkzame beroepsbevolking)
Dienstverlenend63,58,5
Creatieve en taalkundig41,35,4
Pedagogisch60,55,0
Zorg en welzijn69,04,9
Transport en logistiek33,64,2
Commercieel40,44,1
Overig35,23,7
Bedrijfseconomisch en administratief43,13,1
Agrarisch28,52,3
Openbaar bestuur, veiligheid
en juridisch
32,01,4
Technisch22,21,4
ICT20,71,4
Managers13,80,8

3.2 In- en uitstroom van onderbenutte deeltijders

De groep onderbenutte deeltijders bestaat niet steeds uit dezelfde mensen. Er is een voortdurende in- en uitstroom. De stroomcijfers in deze paragraaf laten zien hoe de groep verandert: wie worden onderbenutte deeltijders? Hoeveel gaan daadwerkelijk meer uren werken? En hoeveel blijven hetzelfde aantal uren werken of gaan minder uren werken, ondanks hun wens om meer uren te maken?

Ruim 6 op de 10 onderbenutte deeltijders kwartaal later niet meer onderbenut

In 2023 waren gemiddeld per kwartaal ruim 6 op de 10 onderbenutte deeltijders drie maanden later niet meer onderbenut. Deze uitstroom bestond vooral uit mensen die nog steeds werkten en niet meer uren zijn gaan werken (171 duizend), bijvoorbeeld omdat ze toch geen behoefte meer hadden om extra uren te werken of omdat ze niet meer beschikbaar waren. Ook gingen 150 duizend personen meer uren werken, waarvan 117 duizend uitstroomden bij de onderbenutte deeltijders. Bij deze personen verviel de wens om daarna nog meer uren te werken, zij waren niet meer beschikbaar of werkten niet meer in deeltijd. Daarnaast stopten 30 duizend onderbenutte deeltijders met werken.

De grootste instroom kwam van werkenden die eerder niet meer uren wilden werken, niet beschikbaar waren voor meer uren of in hun grootste werkkring voltijds werkten, namelijk 268 duizend mensen. Daarnaast waren er gemiddeld per kwartaal 48 duizend mensen die startten met werken, maar wel graag meer uren wilden werken.

Stromen tussen arbeidsposities gemiddeld per kwartaal, 2023 ¹⁾Stromen tussen arbeidsposities gemiddeld per kwartaal, 2023 ¹⁾
Stromen tussen arbeidsposities gemiddeld per kwartaal, 2023 1)
Van Naar
Werkzame beroepsbevolking, niet onderbenut Werkzame beroepsbevolking, onderbenutte deeltijders Niet werkzaam
Werkzame beroepsbevolking, niet onderbenut 268 000 298 000
Werkzame beroepsbevolking, onderbenutte deeltijders 117 000 zijn zijn daadwerkelijk meer uren gaan werken en zijn niet meer onderbenut, 171 000 zijn evenveel of minder uren gaan werken maar zijn niet meer onderbenut 30 000
Niet werkzaam 283 000 48 000
1) 15- tot 75-jarigen
  

De stromen van en naar de positie van onderbenutte deeltijder waren in 2023 vrijwel gelijk bij onderwijsvolgenden en niet-onderwijsvolgenden. Gemiddeld waren er 162 duizend onderwijsvolgende en 155 duizend niet-onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders die een kwartaal later niet meer onderbenut waren. In beide groepen omvatte dit ongeveer evenveel personen die nog steeds werkzaam waren maar niet meer extra uren wilden of konden werken, stopten met werken of inderdaad meer uren waren gaan werken. Ook het aantal uren dat ze extra gingen werken was vergelijkbaar tussen onderwijsvolgenden en niet-onderwijsvolgenden. 

De instroom van nieuwe onderbenutte deeltijders was in 2023 iets groter bij onderwijsvolgenden dan bij niet-onderwijsvolgenden. In de bijlage worden de verschillende stromen van en naar onderbenutting voor onderwijsvolgenden en niet-onderwijsvolgenden verder toegelicht.

Onderbenutte deeltijders gingen 4 keer zo vaak meer uren werken dan de overige werkzame beroepsbevolking

Gemiddeld gingen 150 duizend onderbenutte deeltijders, oftewel 29 procent, in het volgende kwartaal meer uren werken in 2023. Bij de rest van de werkzame beroepsbevolking was dit 7 procent, maar met 652 duizend personen waren het in absolute aantallen meer personen die meer uren zijn gaan werken. De onderbenutte deeltijders die meer uren gingen werken, deden dit gemiddeld met 10,3 uur meer per week, voor de rest van de werkenden was dit 9,6 uur.

Van de onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders ging 32 procent meer uren werken, met gemiddeld 10,7 uur per week extra. Bij de rest van de werkende onderwijsvolgenden was dat 15 procent en zij gingen 11,2 uur extra werken. Bij de niet-onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders ging 25 procent meer uren werken, terwijl dit bij de rest van de niet-onderwijsvolgende werkenden 5 procent was. In deze groep gingen de onderbenutte deeltijders 9,8 uur per week meer werken en de rest van de werkenden 8,5 uur.

Vaker meer werken dan minder werken

In 2023 gingen per kwartaal in totaal 802 duizend mensen meer uren werken, en nog eens 346 duizend mensen startten met werken. Dat zijn in totaal ruim 1,1 miljoen mensen die (meer) gingen werken. Tegelijkertijd stonden hier ook dalingen in arbeidsduur tegenover: gemiddeld stopten 313 duizend mensen per kwartaal met werken, en 773 duizend mensen gingen minder uren werken. Dat zijn dus in totaal bijna 1,1 miljoen mensen die minder gingen werken of volledig stopten. Van deze groep hadden 237 duizend mensen vooraf aangegeven dat ze minder wilden werken of helemaal wilden stoppen.

Als gevolg van deze stromen nam de totale arbeidsduur in 2023 toe met gemiddeld 17 duizend voltijdsequivalenten (vte) per kwartaal.

3.3 Bijdrage aan totale groei in vte

De stromen van en naar verschillende groepen werkenden en niet-werkenden laten zien hoe ze bijdragen aan de groei of krimp van de totale arbeidsduur. Bij werkenden wordt gekeken naar het aantal mensen dat meer uren gaat werken, minder gaat werken, of helemaal stopt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de onderbenutte deeltijders en de overige werkzame beroepsbevolking. Bij niet-werkenden wordt onderscheid gemaakt tussen werklozen, semiwerklozen en de overige niet-werkenden. Bij de overige niet-werkenden wordt er ook uitgesplitst naar de redenen waarom ze niet werken. De toename in arbeidsduur bij niet-werkenden komt alleen voort uit het starten met werken. De groei of krimp van de totale arbeidsduur wordt hier uitgedrukt in het aantal voltijdsequivalenten (vte) per kwartaal.

Grootste bijdrage aan toename arbeidsduur kwam van werklozen

Niet-werkenden die op zoek waren naar werk en daarvoor direct beschikbaar waren (werklozen), droegen in 2023 gemiddeld per kwartaal 85 duizend vte bij aan de groei van de totale arbeidsduur. Bij niet-werkenden die ofwel op zoek waren naar werk of direct beschikbaar waren (semiwerklozen), was dit 34 duizend vte. Overige niet-werkenden die niet werkten vanwege opleiding of studie droegen gemiddeld 30 duizend vte per kwartaal bij aan de groei van de totale arbeidsduur.

Onderbenutte deeltijders zorgden per saldo voor een groei van 20 duizend vte. Voor de overige werkenden die niet onderbenut waren, betrof het een krimp van 180 duizend vte. Deze krimp komt vooral doordat veel van hen minder gingen werken of stopten met werken. Vooral onder de werkenden die niet onderbenut waren stopten er veel met werken, bijvoorbeeld vanwege hun hoge leeftijd. Hierdoor nam de arbeidsduur van deze groep per saldo af.

Omdat onderbenutte deeltijders relatief jong en vaak onderwijsvolgend zijn, stoppen er minder met werken. Het aantal vte dat wordt toegevoegd door onderbenutte deeltijders die meer gaan werken, is dan ook groter dan de vermindering in vte door degenen die stopten met werken of minder gingen werken. Per saldo droegen de onderbenutte deeltijders dus bij aan een groei van de totale arbeidsduur in 2023.

3.3.1 Bijdrage aan totale arbeidsduur naar voorgaande arbeidspositie, gemiddeld per kwartaal, 2023
Voorgaande arbeidspositieGaan werken of blijven werken (meer, evenveel, of minder) (x 1 000 vte)Gestopt met werken (x 1 000 vte)
Voorgaande arbeidspositie
Onderbenutte deeltijders29-9
Overige werkzame beroepsbevolking-10-170
Werkloze beroepsbevolking85
Semiwerklozen34
Niet werkzaam, niet gezocht en niet
beschikbaar vanwege:
Zorg4
Opleiding30
Ouderdom6
Ziekte8
Anders10

Groei in vte door werkloze baanvinders 2 keer zo groot als door onderbenutte deeltijders die meer gingen werken

Omdat de afzonderlijke groepen sterk in omvang verschillen, is ook gekeken naar de verandering in vte per persoon. Hierbij is gekeken naar personen die startten met werken of meer uren gingen werken. Op die manier ontstaat ook een beeld van de bijdrage per persoon aan de arbeidsduur vanuit de verschillende arbeidsposities wanneer het lukt om het potentieel te benutten. Met andere woorden: levert bijvoorbeeld een werkloze die aan de slag gaat een grotere of kleinere bijdrage aan de groei van de totale arbeidsduur vergeleken met een onderbenutte deeltijder die meer gaat werken?

Het blijkt dat werklozen die gingen werken per persoon de grootste bijdrage leverden aan de groei van de totale arbeidsduur in 2023, met gemiddeld bijna 0,6 vte, gevolgd door de semiwerklozen (ruim 0,5 vte). Onderbenutte deeltijders die meer gingen werken, droegen bijna 0,3 vte per persoon bij. Bij de rest van de werkzame beroepsbevolking ging het om ruim 0,2 vte per persoon. Mensen die eerder niet werkten vanwege een opleiding en later wel ging werken, droegen gemiddeld bijna 0,4 vte bij. Omdat het aantal starters in de groepen niet-werkenden die om andere redenen niet werken te klein was, zijn deze groepen samengevoegd, wat resulteerde in een toename van gemiddeld 0,5 vte. Iets meer dus dan bij personen die vanuit een opleiding zijn begonnen met werken. Dat komt ook doordat het deels nog steeds gaat om onderwijsvolgenden die gestart zijn met een bijbaan.

3.3.2 Bijdrage aan arbeidsduur per persoon voor mensen die (meer) gingen werken, gemiddeld per kwartaal, 2023
Voorgaande arbeidspositieBijdrage aan arbeidsduur (vte)
Voorgaande arbeidspositie
Onderbenutte deeltijders0,26
Overige werkzame beroepsbevolking0,24
Werkloze beroepsbevolking0,58
Semiwerklozen0,54
Niet werkzaam, niet gezocht en niet
beschikbaar vanwege:
Opleiding0,37
Overig0,49

4. Conclusie

Onderbenutte deeltijders vormen de grootste groep binnen het onbenut arbeidspotentieel. In dit artikel is beschreven dat het in 2023 voor bijna de helft om onderwijsvolgenden met een (bij)baan ging. In de afgelopen jaren waren er relatief steeds meer onderbenutte deeltijders die onderwijs volgen, wat vergelijkbaar is met de trend bij de werkloze beroepsbevolking. Ze werken vaak in beroepen waar het gebruikelijk is om deeltijd te werken. Ook werken ze relatief vaak zonder vaste uren. Ongeveer de helft van de ruim een half miljoen onderbenutte deeltijders heeft dus een flexibele bijbaan waarin tijdelijk meer gewerkt kan worden.

In 2023 gingen bijna 3 op de 10 onderbenutte deeltijders (29 procent) gemiddeld per kwartaal meer uren werken. Dat was aanmerkelijk meer dan bij de overige werkzame beroepsbevolking (7 procent). Door te kijken naar mensen die meer willen werken en ook direct beschikbaar zijn voor werk, kan dus een groep werkenden in beeld worden gebracht met een relatief grote kans om meer uren te gaan werken.

Ten opzichte van niet-werkenden was de bijdrage aan de groei van de totale arbeidsduur in 2023 echter beperkt voor werkenden. En dat geldt ook voor de onderbenutte deeltijders. Ook per persoon was de groei aan arbeidsduur kleiner voor iemand die al werkte tegenover iemand die startte met werken. Bovendien gaan werkenden voor een deel minder werken of zij stoppen met werken. Zo droegen werklozen in 2023 per saldo ruim 4 keer zoveel vte per kwartaal bij aan de groei van de totale arbeidsduur ten opzichte van onderbenutte deeltijders.

Kortom, onderbenutte deeltijders omvatten onbenut arbeidspotentieel, maar het is een dynamische, relatief jonge groep met veel in- en uitstroom waardoor hun bijdrage aan de groei van de arbeidsduur beperkt is. Per saldo dragen ze dan ook minder bij aan de groei van de arbeidsduur dan niet-werkenden. Daarentegen is het een groep mensen binnen de werkzame beroepsbevolking bij wie de kans relatief groot is dat ze een kwartaal later meer uren gaan werken.

5. Referenties

Thielecke, J., van Veen, M., Gerards, R., Dekker, R., & Koopmans, L. (2024). Waar zit nog onbenut arbeidspotentieel in Nederland?. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 40(2), 175-188.

Kromhout, J (2023). Ruim een half miljoen onderbenutte deeltijders in 2022. ESB, <31 maart 2023>

CBS StatLine (2024a). Arbeidsdeelname; wisselingen van arbeidspositie per kwartaal. Geraadpleegd op 13 september 2024.

CBS StatLine (2024b). Arbeidsdeelname; wisseling arbeidspositie niet-beroepsbevolking. Geraadpleegd op 13 september 2024.

CBS StatLine (2024c). Binding met de arbeidsmarkt, onbenut arbeidspotentieel; arbeidsduur. Geraadpleegd op 27 augustus 2024.

Bijlage

Stromen tussen arbeidsposities naar volgen onderwijs gemiddeld per kwartaal, 2023, deel 1 ¹⁾ 2⁾Stromen tussen arbeidsposities naar volgen onderwijs gemiddeld per kwartaal, 2023, deel 1 ¹⁾ 2⁾
Stromen tussen arbeidsposities naar volgen onderwijs gemiddeld per kwartaal, 2023, deel 1 1) 2) (onderwijsvolgend)
Van Naar
Onderwijsvolgend, niet onderbenut Onderwijsvolgend, onderbenut Onderwijsvolgend, niet werkzaam
Onderwijsvolgend, niet onderbenut 132 000 99 000
Onderwijsvolgend, onderbenut 50 000 zijn daadwerkelijk meer uren gaan werken en zijn niet meer onderbenut, 81 000 zijn evenveel of minder uren gaan werken maar zijn niet meer onderbenut 15 000
Onderwijsvolgend, niet werkzaam 99 000 121 000

1) 15- tot 75-jarigen

Stromen tussen arbeidsposities naar volgen onderwijs gemiddeld per kwartaal, 2023, deel 11) (niet-onderwijsvolgend)
Van Naar
Niet onderwijsvolgend, niet onderbenut Niet onderwijsvolgend, onderbenut Niet onderwijsvolgend, niet werkzaam
Niet onderwijsvolgend, niet onderbenut 122 000 165 000
Niet onderwijsvolgend, onderbenut 55 000 zijn daadwerkelijk meer uren gaan werken en zijn niet meer onderbenut, 82 000 zijn evenveel of minder uren gaan werken maar zijn niet meer onderbenut 12 000
Niet onderwijsvolgend, niet werkzaam 139 000 14 000 .

1) 15- tot 75-jarigen
2) Niet alle stromen zijn opgenomen in de figuur vanwege de overzichtelijkheid. Alleen de stromen van en naar de onderbenutte deeltijders zijn weergegeven.

Stromen tussen arbeidsposities naar volgen onderwijs gemiddeld per kwartaal, 2023, deel 2 ¹⁾ 2⁾Stromen tussen arbeidsposities naar volgen onderwijs gemiddeld per kwartaal, 2023, deel 2 ¹⁾ 2⁾
Stromen tussen arbeidsposities naar volgen onderwijs gemiddeld per kwartaal, 2023, deel 2 1) 2)
Van Naar
Onderwijsvolgend, niet onderbenut Onderwijsvolgend, onderbenut Onderwijsvolgend, niet werkzaam Niet onderwijsvolgend, niet onderbenut Niet onderwijsvolgend, onderbenut Niet onderwijsvolgend, niet werkzaam
Onderwijsvolgend, niet onderbenut 10 000
Onderwijsvolgend, onderbenut 5 0000 zijn daadwerkelijk meer uren gaan werken en zijn niet meer onderbenut, 10 000 zijn evenveel of minder uren gaan werken maar zijn niet meer onderbenut 2 000
Onderwijsvolgend, niet werkzaam 2 000
Niet onderwijsvolgend, niet onderbenut 4 000
Niet onderwijsvolgend, onderbenut 2 000 zijn daadwerkelijk meer uren gaan werken en zijn niet meer onderbenut, 3 000 zijn evenveel of minder uren gaan werken maar zijn niet meer onderbenut 7 000
Niet onderwijsvolgend, niet werkzaam 7 000

1) 15- tot 75-jarigen
2) Niet alle stromen zijn opgenomen in de figuur vanwege de overzichtelijkheid. Alleen de stromen van en naar de onderbenutte deeltijders zijn weergegeven.

 

Uitstroom onderwijsvolgenden

In 2023 waren er gemiddeld 131 duizend onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders die een kwartaal later nog steeds onderwijsvolgend en werkzaam waren, maar uitstroomden omdat ze geen extra uren meer wilden of konden werken. Van hen waren er 50 duizend daadwerkelijk meer uren gaan werken. Zij wilden gemiddeld 8,7 uur meer werken en gingen uiteindelijk 11,0 uur extra werken. Daarnaast bleven 81 duizend personen een gelijk of kleiner aantal uren werken en wilden of konden geen extra uren meer werken.

De grootste groep van de 50 duizend onderwijsvolgenden die daadwerkelijk meer uren zijn gaan werken, was oproepkracht of invalkracht (30 duizend). De meesten van hen bleven werken als oproepkracht of invalkracht (20 duizend), een kleiner deel kreeg wel een contract met vaste uren (8 duizend). De tweede grootste groep die meer uren ging werken, waren onderwijsvolgenden met een vast dienstverband (6 duizend).

Naast de 131 duizend onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders was er ook nog een uitstroom van 15 duizend personen die werkzaam bleven en niet meer onderbenut waren, maar niet meer in het onderwijs zaten. Van hen gingen 10 duizend personen meer uren werken. Tot slot stopten er 17 duizend met werken.

Uitstroom niet-onderwijsvolgenden

Bij de niet-onderwijsvolgende onderbenutte deeltijders gaat het om vergelijkbare aantallen. In 2023 waren er 137 duizend niet-onderwijsvolgenden die werkzaam bleven, niet meer onderbenut waren en ook geen onderwijs zijn gaan volgen. Van hen zijn er 55 duizend meer uren gaan werken. Zij wilden 9,5 uren meer werken en gingen uiteindelijk 10,5 uren meer werken. Daarnaast bleven 82 duizend mensen evenveel of zelfs minder uren werken en waren niet meer onderbenut. De grootste groep van de 55 duizend personen die meer uren zijn gaan werken, had een vast contract met vaste uren, namelijk 19 duizend. De meesten hiervan behielden dit type contract. Ook was er een uitstroom van 8 duizend niet-onderwijsvolgenden die als oproepkracht of invalkracht werkten en 8 duizend die als zzp’er werkten.

Naast de uitstroom van de 137 duizend niet-onderwijsvolgenden was er een uitstroom van 5 duizend onderbenutte deeltijders die onderwijs zijn gaan volgen en niet meer onderbenut waren. Tot slot stopten er 13 duizend met werken.

Instroom onderwijsvolgenden

In totaal kwamen er 169 duizend onderwijsvolgende onderbenutte deeltijdwerkers per kwartaal bij. Het grootste gedeelte hiervan was al werkzaam en onderwijsvolgend (132 duizend), maar er kwamen ook 26 duizend onderwijsvolgenden bij die eerst niet werkzaam waren. 

Van de 169 duizend werkte 42 procent als oproepkracht of invalkracht voordat ze een onderbenutte deeltijder werden. Het grootste gedeelte van deze groep bleef ook werkzaam als oproepkracht of invalkracht. Daarnaast had 19 procent eerder geen werk en 9 procent werkte in een vast dienstverband met vaste uren.

De ingestroomde onderwijsvolgenden werkten het kwartaal ervoor gemiddeld 15,5 uur per week. Toen ze onderbenut werden, werkten ze gemiddeld 13,2 uur per week. Hun gewenste arbeidsduur werd toen 21,2 uur per week.

Instroom niet-onderwijsvolgenden

Bij de niet-onderwijsvolgenden die als onderbenutte deeltijders instroomden, ging het om 148 duizend personen per kwartaal. Van hen was het grootste gedeelte al werkzaam en niet onderbenut (122 duizend). Nog eens 14 duizend waren niet werkzaam en niet-onderwijsvolgend. De overige 12 duizend waren eerst wel onderwijsvolgend, waarvan er 10 duizend ook al werkten.

Van de 148 duizend niet-onderwijsvolgende instromers had de grootste groep (39 procent) al een vast dienstverband met vaste uren en de meesten behielden dit contract. Andere groepen waren oproepkrachten of invalkrachten (13 procent), zzp’ers met eigen arbeid (12 procent) en niet-werkzaam (11 procent).

De groep die het kwartaal ervoor al werkte en toen onderbenut raakte, werkte gemiddeld 24,2 uur per week. Op het moment dat ze onderbenut raakten, was dat 22,4 uur per week. Hun gewenste arbeidsduur werd toen 29,5 uur per week.