6. Organisatiegraad naar bedrijfstak in samenhang
In hoeverre kunnen verschillen in de organisatiegraad naar bedrijfstak worden toegeschreven aan andere kenmerken? Dit is onderzocht met logistische regressieanalyses. Tabel 6.1 laat voor de onderzochte kenmerken zien hoe groot het verschil is in organisatiegraad tussen de verschillende categorieën (bijvoorbeeld bedrijfstak). Dat verschil wordt uitgedrukt met een zogenoemde odds ratio, die bij benadering kan worden opgevat als de verhouding van de organisatiegraad van een bepaalde categorie werknemers (bijvoorbeeld vrouwen) ten opzichte van de organisatiegraad van werknemers in een referentiecategorie (bijvoorbeeld mannen).
In model 1 is alleen de bedrijfstak waarin werknemers actief zijn opgenomen (met als referentie het gemiddelde) en in model 2 zijn geslacht, leeftijd en onderwijsniveau toegevoegd. In model 3 zijn verder enkele arbeidskenmerken, de fysieke arbeidsbelasting en de psychosociale arbeidsbelasting opgenomen.
Organisatiegraad onderwijs en zorg hoger, rekening houdend met achtergrondkenmerken
Uit het eerste model blijkt dat met name werknemers in de bedrijfstakken openbaar bestuur, onderwijs en de bouw relatief vaak vakbondslid zijn. Daarentegen zijn werknemers in de informatie en communicatie en de zakelijke dienstverlening aanzienlijk minder vaak lid dan gemiddeld. In model 2 blijven die conclusies grotendeels staan, al worden de odds ratios in bijvoorbeeld de bouw wel iets kleiner. In het onderwijs en de zorg zijn werknemers juist wat vaker lid wanneer rekening gehouden wordt met de verschillen in samenstelling naar geslacht, leeftijd en onderwijsniveau. Het onderwijs is dan ook een relatief hoogopgeleide bedrijfstak waarin verhoudingsgewijs veel vrouwen werkzaam zijn. Als er rekening mee wordt gehouden dat deze groepen minder vaak lid zijn van een vakbond dan laag- of middelbaar opgeleiden en mannen, vallen de odds ratios in deze bedrijfstak dus nog wat hoger uit.
Uit het tweede model blijkt verder dat mannen vaker lid zijn dan vrouwen, dat oudere werknemers vaker lid zijn dan jongere werknemers en dat hoogopgeleide werknemers minder vaak bij een vakbond zijn aangesloten dan laagopgeleide. In de eerder besproken bivariate cijfers komt dat ook naar voren, al valt het verschil tussen laag- en middelbaar opgeleiden weg als rekening gehouden wordt met andere kenmerken, terwijl het verschil tussen laag- en hoogopgeleiden juist wat groter wordt.
Model 1 | Model 2 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Wald | OR | Wald | OR | |||
Bedrijfstak (ref: gemiddelde) | 936,4 | *** | 797,2 | *** | ||
Landbouw, bosbouw en visserij | 10,7 | 0,6 | ** | 10,2 | 0,6 | ** |
Nijverheid (geen bouw) en energie | 28,3 | 1,3 | *** | 3,5 | 1,1 | |
Bouwnijverheid | 70,8 | 1,7 | *** | 28,9 | 1,4 | *** |
Handel, vervoer en horeca | 39,2 | 0,8 | *** | 16,5 | 0,8 | *** |
Informatie en communicatie | 52,0 | 0,5 | *** | 43,4 | 0,5 | *** |
Financiële dienstverlening | 8,6 | 0,8 | ** | 10,2 | 0,7 | ** |
Verhuur en handel onroerend goed | 2,8 | 0,7 | 4,2 | 0,7 | * | |
Zakelijke dienstverlening | 112,1 | 0,5 | *** | 94,4 | 0,6 | *** |
Openbaar bestuur | 297,0 | 2,4 | *** | 247,4 | 2,3 | *** |
Onderwijs | 205,8 | 2,1 | *** | 266,8 | 2,5 | *** |
Gezondheids- en welzijnszorg | 94,4 | 1,5 | *** | 123,5 | 1,7 | *** |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 0,4 | 0,9 | 0,0 | 1,0 | ||
Man (ref: vrouw) | 84,5 | 1,4 | *** | |||
Leeftijd (ref: 15 tot 25 jaar) | 678,5 | *** | ||||
25 tot 35 jaar | 61,2 | 1,8 | *** | |||
35 tot 45 jaar | 161,1 | 2,4 | *** | |||
45 tot 55 jaar | 259,7 | 3,0 | *** | |||
55 tot 65 jaar | 492,2 | 4,4 | *** | |||
65 jaar of ouder | 165,3 | 3,5 | *** | |||
Onderwijsniveau (ref: laag) | 56,7 | *** | ||||
Middelbaar | 1,7 | 1,1 | ||||
Hoog | 19,4 | 0,8 | *** | |||
Onbekend | 2,1 | 0,8 | ||||
Constante | 3782,1 | 0,2 | *** | 1444,5 | 0,1 | *** |
Pseudo R2 (Nagelkerke) | 0,054 | 0,103 | ||||
*=p<.05; **=p<.01; ***= p<.001. |
Vooral beroepsklasse hangt samen met deel verschil naar bedrijfstak
Uit model 3 (tabel 6.2) komen enkele verschillen naar bedrijfstak naar voren ten opzichte van model 2. Zo gaan de odds ratios bij de bedrijfstakken openbaar bestuur, onderwijs en gezondheids- en welzijnszorg omlaag. Dat heeft vooral te maken met het kenmerk ‘valt onder een cao’. In de genoemde bedrijfstakken is het aandeel werknemers dat onder een cao valt relatief hoog (boven de 90 procent, ten opzichte van 72 procent gemiddeld van alle werknemers) en werknemers die onder een cao vallen, zijn relatief vaak lid van een vakbond. Overigens kan op grond van de data niet worden vastgesteld of er sprake is van een causale relatie tussen het vallen onder een cao en vakbondslidmaatschap, en in welke richting deze loopt. Het kan immers ook zo zijn dat in bedrijfstakken waar de organisatiegraad relatief hoog is vaker een cao wordt afgesloten.
Bij het onderwijs en de gezondheids- en welzijnszorg heeft het verschil in vakbondslidmaatschap daarnaast deels te maken met de samenstelling van deze bedrijfstakken naar beroepsklasse. Wanneer dat wordt meegenomen worden de verschillen naar bedrijfstak kleiner, en verschilt de zorg niet meer van het gemiddelde. Ook de bedrijfstakken informatie en communicatie, financiële dienstverlening en verhuur en handel in onroerend goed verschillen in model 3 niet meer van het gemiddelde van alle werknemers wanneer ook de beroepsklasse wordt toegevoegd.
Verder blijkt dat werknemers die werken in voltijd iets vaker vakbondslid zijn dan deeltijders, maar dat verschil is, net als bij de bivariate cijfers, relatief beperkt. Werknemers met een vaste arbeidsrelatie zijn ook vaker lid dan flexwerknemers. Dat verschil is echter wel kleiner geworden in vergelijking met de bivariate cijfers, waar werknemers met een vaste arbeidsrelatie meer dan dubbel zo vaak lid zijn. Bij het vallen onder een reguliere cao valt bovendien de hoge Wald-waarde in het model op. Dat wil zeggen dan dit net als leeftijd en bedrijfstak een relatief grote samenhang heeft met de organisatiegraad. Voor wat betreft de bedrijfsgrootte blijkt uit het regressiemodel dat werknemers bij grotere organisaties vaker vakbondslid zijn dan werknemers bij kleinere bedrijven. Dat bleek ook al uit de bivariate cijfers.
De beroepsklasse van werknemers blijkt verder een sterke samenhang te vertonen met de organisatiegraad (de Wald-waarde stijgt), zelfs sterker dan bedrijfstak, waarvan de Wald-waarde juist significant afneemt. Naar beroepsklasse zijn werknemers met name bij het openbaar bestuur, veiligheid en juridische en pedagogische beroepen vaker vakbondslid. Managers en commerciële beroepen zijn juist significant minder vaak lid.
In het derde model zijn ook de fysieke arbeidsbelasting en de psychosociale arbeidsbelasting toegevoegd aan de analyse. Werknemers met fysiek zwaar of gevaarlijk werk, of die wel eens psychisch vermoeid zijn door het werk, zijn vaker lid van een vakbond, ook wanneer andere kenmerken in het model worden meegenomen. Werknemers die regelmatig autonomie ervaren in hun werk zijn juist minder vaak georganiseerd.
Model 3 | |||
---|---|---|---|
Wald | OR | ||
Bedrijfstak (ref: gemiddelde) | 159,7 | *** | |
Landbouw, bosbouw en visserij | 8,7 | 0,5 | ** |
Nijverheid (geen bouw) en energie | 0,2 | 1,0 | |
Bouwnijverheid | 7,3 | 1,2 | ** |
Handel, vervoer en horeca | 6,4 | 0,9 | * |
Informatie en communicatie | 1,5 | 0,9 | |
Financiële dienstverlening | 0,0 | 1,0 | |
Verhuur en handel van onroerend goed | 0,0 | 1,0 | |
Zakelijke dienstverlening | 41,8 | 0,6 | *** |
Openbaar bestuur | 53,9 | 1,6 | *** |
Onderwijs | 32,3 | 1,6 | *** |
Gezondheids- en welzijnszorg | 0,1 | 1,0 | |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 5,6 | 1,3 | * |
Man (ref: vrouw) | 33,1 | 1,3 | *** |
Leeftijd (ref: 15 tot 25 jaar) | 483,9 | *** | |
25 tot 35 jaar | 15,0 | 1,4 | *** |
35 tot 45 jaar | 54,4 | 1,8 | *** |
45 tot 55 jaar | 121,8 | 2,4 | *** |
55 tot 65 jaar | 258,2 | 3,6 | *** |
65 jaar of ouder | 132,6 | 3,6 | *** |
Onderwijsniveau (ref: laag) | 15,6 | ** | |
Middelbaar | 5,7 | 1,1 | * |
Hoog | 0,1 | 1,0 | |
Onbekend | 1,5 | 0,8 | |
Werkt in voltijd (ref: werkt in deeltijd) | 12,4 | 1,2 | *** |
Vaste arbeidsrelatie (ref: flexibele arbeidsrelatie) | 70,7 | 1,5 | *** |
Valt onder cao (ref: valt niet onder cao) | 132,4 | 1,9 | *** |
Bedrijfsgrootte (ref: 1 tot 10 personen) | 27,5 | *** | |
10 tot 50 personen | 1,2 | 1,1 | |
50 tot 100 personen | 3,1 | 1,2 | |
100 tot 250 personen | 6,8 | 1,2 | ** |
250 tot 500 personen | 6,9 | 1,2 | ** |
500 of meer personen | 17,9 | 1,4 | *** |
Beroepsklasse (ref: gemiddelde) | 214,0 | *** | |
Pedagogische beroepen | 28,8 | 1,6 | *** |
Creatieve en taalkundige beroepen | 0,0 | 1,0 | |
Commerciële beroepen | 26,8 | 0,7 | *** |
Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 19,4 | 0,8 | *** |
Managers | 31,7 | 0,6 | *** |
Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 47,8 | 1,8 | *** |
Technische beroepen | 2,4 | 1,1 | |
ICT beroepen | 14,4 | 0,7 | *** |
Agrarische beroepen | 0,1 | 0,9 | |
Zorg en welzijn beroepen | 30,6 | 1,4 | *** |
Dienstverlenende beroepen | 0,9 | 0,9 | |
Transport en logistiek beroepen | 1,4 | 1,1 | |
Overige beroepen | 0,0 | 1,0 | |
Fysiek zwaar werk: regelmatig (ref: nee of soms) | 14,7 | 1,2 | *** |
Gevaarlijk werk: vaak of altijd (ref: geen, bijna nooit of soms) | 60,9 | 1,5 | *** |
Werken met gevaarlijke stoffen: vaak of altijd (ref: nooit of soms) | 1,2 | 1,0 | |
Autonomie: regelmatig (ref: nee of soms) | 45,0 | 0,8 | *** |
Hoge werkdruk: vaak of altijd (ref: nooit of soms) | 0,2 | 1,0 | |
Werkgerelateerde psychische vermoeidheidsklachten: ja (ref: nee) | 10,0 | 1,2 | ** |
Constante | 1029,7 | 0,0 | *** |
Pseudo R2 (Nagelkerke) | 0,156 | ||
*=p<.05; **=p<.01; ***= p<.001. |