Wat kenmerkt vakbondsleden?
Over deze publicatie
Steeds minder mensen zijn lid van een vakbond. Wat zijn de trends, wie zijn er nog wel lid? Welke kenmerken van personen, werk en arbeidsomstandigheden hangen samen met de organisatiegraad van werknemers? En wat zijn de redenen van werknemers om juist geen lid te zijn?
Belangrijkste bevindingen:
-1,4 miljoen mensen zijn in 2023 lid van een vakbond; de helft heeft een leeftijd tussen 45 jaar en AOW-leeftijd.
- Bijna 40 procent van de vakbondsleden is vrouw.
- Van alle werknemers tussen de 15 en 75 jaar was 16 procent vakbondslid in 2022.
- Bij overheidsorganisaties is het aandeel bij een vakbond aangesloten werknemers het hoogst.
- Bij werknemers gaat ontevredenheid met de arbeidsomstandigheden samen met meer lidmaatschap.
- Verschillen in de organisatiegraad tussen bedrijfstakken hebben te maken met onder meer de samenstelling van bedrijfstakken naar geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en beroepsklasse. Maar ook als daarmee rekening wordt gehouden, zijn er nog steeds statistisch significante verschillen.
1. Inleiding
Het aantal mensen dat in Nederland is aangesloten bij een vakbond is sinds de eeuwwisseling gestaag afgenomen. Hadden alle vakbonden in 2003 gezamenlijk nog zo’n 1,9 miljoen leden, in 2023 waren dat er nog ongeveer 1,4 miljoen. Het percentage vakbondsleden op of boven de AOW-leeftijd is sinds 2003 wel toegenomen en in 2023 was dat ruim een vijfde van het aantal leden. Het aantal leden jonger dan 45 jaar neemt daarentegen al jaren af. Het slinkende ledenaantal van vakbonden in Nederland staat niet op zichzelf; ook in andere Europese landen is een dergelijke ontwikkeling zichtbaar. Vrijwel overal is de organisatiegraad gedaald. In sommige landen zijn de absolute ledenaantallen nog wel toegenomen (Schnabel, 2013).
De afname van het vakbondslidmaatschap deed zich voor op een arbeidsmarkt die, vooral in het eerste decennium van deze eeuw, verder is geflexibiliseerd. Zowel het aandeel werknemers met een flexibele arbeidsrelatie als het aandeel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) nam toe (Smits, de Vries & Gringhuis, 2021). Het zijn juist deze groepen waarbij vakbonden het ook lastiger vinden om ze goed te vertegenwoordigen dan bij hun traditionele achterban, werknemers met een vaste arbeidsrelatie en een voltijdbaan (Jansen & Lehr, 2022). Tegenwoordig zijn vakbonden internationaal bezig met rekruteringscampagnes waarbij ze zich richten op het organiseren van werknemers in tijdelijke dienstverbanden, migrantenwerkers, werknemers in de informele economie, jongeren en platformwerkers (International Labour Organization, 2022).
Vakbonden zijn nauw betrokken bij het maken van afspraken met werkgevers over de arbeidsvoorwaarden van werknemers die zijn vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst (cao). In 2021 viel 73 procent van de werknemers tussen de 15 en 75 jaar in 2021 onder een reguliere cao (CBS, 2022). Dat komt neer op 5,7 miljoen werknemers. Er bestaat dus een groot verschil tussen het aantal vakbondsleden enerzijds en het aantal werknemers dat voor hun arbeidsvoorwaarden te maken krijgt met de vertegenwoordiging door vakbonden anderzijds. Dat roept de vraag op wat vakbondsleden in Nederland kenmerkt.
Deze vraag wordt in dit artikel beantwoord met zowel cijfers op basis van de Statistiek Vakbewegingen als de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van CBS en TNO. De statistiek Vakbewegingen geeft informatie over de verschillende vakbewegingen en wie hier lid van zijn. De NEA richt zich specifiek op werknemers en hun arbeidskenmerken en -omstandigheden. Sinds 2018 zijn ook vragen over vakbondslidmaatschap opgenomen. Met deze gegevens kan de organisatiegraad per bedrijfstak worden vastgesteld, en ook die voor verschillende groepen werknemers, naar kenmerken van de werknemer zelf (bijvoorbeeld leeftijd, soort arbeidsrelatie, beroepsklasse) en de organisatie (naast bedrijfstak bijvoorbeeld bedrijfsomvang en het van toepassing zijn van een cao).
Met de NEA kan tevens de relatie tussen de organisatiegraad en de arbeidsomstandigheden van werknemers worden onderzocht. Vakbonden komen in Nederland al sinds het einde van de 19e eeuw op voor de belangen van werknemers. Historisch gezien was daarbij het verbeteren van de fysieke arbeidsomstandigheden van arbeiders zeer van belang. Gezien het feit dat de aard van betaald werk in de afgelopen eeuw drastisch is veranderd, is het de vraag in hoeverre de fysieke arbeidsbelasting van werknemers nog een samenhang vertoont met het lidmaatschap van vakbonden. Verder spelen inmiddels ook de psychosociale arbeidsbelasting en de tevredenheid met het werk en de tevredenheid met de arbeidsomstandigheden een rol bij de arbeidsomstandigheden van werknemers.
Ten slotte wordt in dit artikel ook dieper ingegaan op de verschillen in de organisatiegraad naar bedrijfstak. Het is namelijk de vraag of deze verschillen (gedeeltelijk) te maken kunnen hebben met verschillen naar andere kenmerken. Wanneer werknemers in een bepaalde bedrijfstak bijvoorbeeld vaker of juist minder vaak vakbondslid zijn, kan dit bijvoorbeeld verband houden met de gemiddelde hogere of lagere leeftijd van deze werknemers.
Dit artikel richt zich op de volgende onderzoeksvragen:
- Hoe heeft het aantal vakbondsleden zich in de laatste decennia ontwikkeld? (hoofdstuk 3)
- Hoe heeft de organisatiegraad zich in de laatste decennia ontwikkeld? En bij welk soort arbeidsrelatie en in welke bedrijfstak is de organisatiegraad het hoogst? (hoofdstuk 4)
- In welke mate bestaan er verschillen in de organisatiegraad naar de arbeidstevredenheid en arbeidsbelasting van werknemers? (hoofdstuk 5)
- In hoeverre hangen verschillen in de organisatiegraad naar bedrijfstak samen met andere kenmerken? (hoofdstuk 6)
- Wat zijn de redenen van werknemers om zich juist niet aan te sluiten bij een vakbond? (hoofdstuk 7)
2. Data en methode
Voor dit artikel zijn de volgende twee bronnen gebruikt: de Statistiek Vakbewegingen en de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA).
Statistiek Vakbewegingen
De cijfers over het aantal vakbondsleden tot en met 2023 (peildatum 31 maart) in hoofdstuk 3 komen uit de Statistiek Vakbewegingen, een tweejaarlijkse enquête onder alle vakbonden in Nederland. Leden van een vakbond kunnen werknemers zijn maar ook zelfstandigen, werklozen of personen die behoren tot de beroepsbevolking. Het doel van het onderzoek Vakbeweging is het verzamelen van gegevens over vakverenigingen in Nederland, onder andere het aantal aangesloten leden uitgesplitst naar geslacht en leeftijd. Het CBS houdt een lijst bij van vakverenigingen in Nederland. De verzameling van de gegevens vindt plaats via een enquête bij alle vakverenigingen. Vanaf 1901 is informatie over het aantal leden van vakverenigingen beschikbaar. Informatie over geslacht, leeftijd en aansluiting bij een van de vakcentrales is samengesteld vanaf verslagjaar 1999. Vanaf 2018 wordt de enquête eens in de twee jaar gehouden. In de periode 2005-2017 was dit jaarlijks en tussen 1967-2005 was dit ook eens in de twee jaar. Daarvoor was het een jaarlijks onderzoek, uitgezonderd de perioden 1942-1945 en 1965-1966. In de onderzoeksbeschrijving Vakbeweging staat een gedetailleerdere beschrijving van de onderzoeksopzet.
Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA)
De gegevens over de organisatiegraad van werknemers in dit artikel (2018 tot en met 2022) komen uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van het CBS en TNO. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van arbeidsomstandigheden, -ongevallen, -inhoud, -verhoudingen en -voorwaarden van werknemers in Nederland. De brutosteekproef bedroeg in 2022 ruim 175 duizend werknemers van 15 tot 75 jaar die in Nederland wonen en werken. Hiervan vulden circa 61 duizend werknemers een geldige vragenlijst in op internet. De waarneming voor de NEA vindt jaarlijks plaats van eind september tot en met december. De steekproef wordt door middel van poststratificatie gewogen naar geslacht, leeftijd, bedrijfstak, herkomst, regio, stedelijkheid en onderwijsniveau. In de onderzoeksbeschrijving van de NEA 2022 staat een gedetailleerde beschrijving van de onderzoeksopzet. Voor cijfers over het aandeel vakbondsleden onder werknemers zie ook NEA 2022 Resultaten in vogelvlucht.
Vanaf het verslagjaar 2022 verschilt de wijze waarop gegevens voor de NEA zijn verzameld en verwerkt op enkele punten van eerdere verslagjaren. Daardoor zijn de cijfers vanaf 2022 mogelijk niet in alle gevallen vergelijkbaar met de cijfers tot en met 2021. Meer informatie is beschikbaar in de onderzoeksbeschrijving van de NEA 2022.
3. Vakbondsleden
Trends
Eind maart 2023 waren er in Nederland 1,4 miljoen vakbondsleden, volgens de Statistiek Vakbewegingen. Dit is het laagst gemeten aantal sinds 1963. Het aantal leden neemt sinds 2012 af. In 2023 waren er 63 duizend minder leden dan bij de voorgaande (tweejaarlijkse) meting in 2021. Dat is een kleinere daling dan in de jaren daarvoor: 98 duizend in 2021 en 101 duizend in 2019.
Jaar | Mannen (x 1 000) | Vrouwen (x 1 000) |
---|---|---|
2003 | 1361,4 | 559,2 |
2005 | 1314,1 | 584,6 |
2006 | 1281,1 | 584,8 |
2007 | 1270,6 | 607,6 |
2008 | 1276,1 | 621,9 |
2009 | 1263,5 | 623,4 |
2010 | 1243,4 | 626,9 |
2011 | 1229,0 | 646,6 |
2012 | 1201,5 | 647,3 |
2013 | 1161,0 | 630,9 |
2014 | 1127,0 | 635,0 |
2015 | 1094,3 | 640,1 |
2016 | 1071,3 | 646,1 |
2017 | 1048,6 | 654,1 |
2019 | 983,5 | 617,9 |
2021 | 931,4 | 572,8 |
2023* | 891,3 | 549,6 |
*voorlopige cijfers |
Vanaf 2019 daling mannelijke en vrouwelijke vakbondsleden
In 2023 was 38 procent van de vakbondsleden vrouw, dat aandeel is sinds 2016 ongeveer gelijk. In 2003 was dat nog 29 procent. Het aantal mannen dat is aangesloten bij een vakbond neemt sinds 2003 vrijwel elk jaar af, behalve in 2008. Het aantal vrouwen neemt sinds 2019 in gelijke tred af als het aantal mannelijke leden. Daarvoor nam het juist vrijwel constant toe, met uitzondering van 2013 toen het aantal vrouwelijke vakbondsleden ook afnam. Deze afname was naar verhouding net zo sterk als de afname van het aantal mannelijke leden in dat jaar. Ook de grote ledendaling in 2019 werd relatief gezien even sterk door de afname in mannelijke als vrouwelijke leden veroorzaakt. Het enige jaar waarin naast het aantal vrouwelijke leden ook het aantal mannelijke leden toenam was in 2008. Met 20 duizend nieuwe leden kende dat jaar de sterkste groei. Dat was ook het jaar waarin de kredietcrisis ontstond in de Verenigde Staten en oversloeg naar Europa na de val van de bank Lehman Brothers (CBS, 2019).
Helft van de vakbondsleden is tussen 45 en 67 jaar oud
Binnen de vakbonden zijn niet alle leeftijdsgroepen even sterk vertegenwoordigd. Sinds 2003 vormen 45 tot 67-jarigen ongeveer de helft van het aantal vakbondsleden. In 2023 bestond deze leeftijdsklasse uit 749 duizend leden. Jongeren onder de 25 jaar vormen met 35 duizend de kleinste groep vakbondsleden. Een kwart van de vakbondsleden (341 duizend) is tussen de 25 en 45 jaar. Het aantal leden jonger dan 45 jaar daalt sinds 2003. Mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt of ouder zijn vormen ruim een vijfde van het totaal. Het aandeel van deze groep is meer dan verdubbeld sinds 2003.
Jaar | Jonger dan 25 jaar (x 1 000) | 25 tot 45 jaar (x 1 000) | 45 jaar tot AOW-leeftijd (x 1 000) | AOW-leeftijd en ouder (x 1 000) |
---|---|---|---|---|
2003 | 106,6 | 197,7 | ||
2005 | 99,7 | 699,8 | 884,7 | 214,5 |
2006 | 90,8 | 661,5 | 898,9 | 214,7 |
2007 | 82,5 | 656,3 | 919,4 | 220,0 |
2008 | 78,0 | 656,0 | 931,3 | 232,7 |
2009 | 73,5 | 615,1 | 954,1 | 244,3 |
2010 | 71,1 | 589,5 | 957,9 | 251,8 |
2011 | 74,2 | 571,3 | 961,5 | 268,6 |
2012 | 69,2 | 547,7 | 945,1 | 286,7 |
2013 | 61,0 | 514,7 | 925,3 | 290,8 |
2014 | 67,1 | 488,9 | 906,4 | 299,6 |
2015 | 70,4 | 469,4 | 890,9 | 303,6 |
2016 | 69,4 | 444,8 | 885,3 | 318,0 |
2017 | 65,8 | 436,1 | 883,2 | 317,6 |
2019 | 46,6 | 407,9 | 865,9 | 281,1 |
2021 | 35,5 | 347,7 | 797,1 | 323,9 |
2023* | 35,3 | 340,7 | 748,9 | 316,0 |
*voorlopige cijfers |
4. Organisatiegraad
Organisatiegraad verder gedaald
Een steeds kleiner deel van de werknemers is vakbondslid. Uit de NEA blijkt dat in 2022 de organisatiegraad 16 procent bedroeg, in 2018 was dat nog 18 procent. Tussen 2012 en 2016 was gemiddeld 19 procent lid van een vakbond, gebaseerd op het onderzoek Sociale samenhang en welzijn van het CBS (Gielen & Floris, 2018).
In de jaren vijftig, zestig en zeventig van de vorige eeuw was tussen de 35 en 40 procent van de werknemers tot 65 jaar aangesloten bij een vakbond, volgens de statistiek Vakbeweging (Ter Steege, Groenigen, Kuijpers & Van Cruchten, 2013). Vanaf 1980 zette een daling in, waarbij de organisatiegraad terugliep naar ongeveer een kwart van alle werknemers. Afgezien van een kleine opleving begin jaren negentig is de organisatiegraad na 2000 verder afgenomen tot 20 procent in 2011. Hierbij moet worden opgemerkt dat sommige jaar-op-jaarverschillen te maken kunnen hebben met methodewijzigingen die over de jaren hebben plaatsgevonden. Desondanks is de dalende trend sinds het einde van de jaren zeventig onmiskenbaar. In figuur 4.1 is iedere volgtijdelijk vergelijkbare reeks weergegeven met een aparte lijn.
Jaar | Reeks 1 (% vakbondslid) | Reeks 2 (% vakbondslid) | Reeks 3 (% vakbondslid) | Reeks 4 (% vakbondslid) | Reeks 5 (% vakbondslid) | Reeks 6 (% vakbondslid) | Reeks 7 (% vakbondslid) | Reeks 8 (% vakbondslid) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1955 | 37 | |||||||
1956 | 37 | |||||||
1957 | 38 | |||||||
1958 | 39 | |||||||
1959 | 39 | |||||||
1960 | 39 | |||||||
1961 | 38 | |||||||
1962 | 39 | |||||||
1963 | 39 | |||||||
1964 | 38 | |||||||
1965 | 38 | |||||||
1966 | 37 | |||||||
1967 | 38 | |||||||
1968 | 38 | |||||||
1969 | 37 | |||||||
1970 | 36 | |||||||
1971 | 36 | |||||||
1972 | 36 | |||||||
1973 | 36 | |||||||
1974 | 37 | |||||||
1975 | 36 | |||||||
1976 | 36 | |||||||
1977 | 36 | |||||||
1978 | 36 | |||||||
1979 | 36 | |||||||
1980 | 34 | |||||||
1981 | 33 | |||||||
1982 | 31 | |||||||
1983 | 29 | |||||||
1984 | 28 | |||||||
1985 | 27 | |||||||
1986 | 26 | |||||||
1987 | 24 | |||||||
1988 | 24 | |||||||
1989 | 24 | |||||||
1990 | 24 | |||||||
1991 | 24 | |||||||
1992 | 27 | |||||||
1993 | 28 | |||||||
1994 | 28 | |||||||
1995 | 28 | |||||||
1996 | 28 | |||||||
1997 | 28 | |||||||
1998 | 27 | |||||||
1999 | 27 | |||||||
2000 | 25 | |||||||
2001 | 24 | |||||||
2002 | 24 | |||||||
2003 | 24 | |||||||
2004 | 24 | |||||||
2005 | ||||||||
2006 | 23 | |||||||
2007 | 22 | |||||||
2008 | 21 | |||||||
2009 | 22 | |||||||
2010 | 21 | |||||||
2011 | 20 | |||||||
2012 | 19 | |||||||
2013 | 19 | |||||||
2014 | 19 | |||||||
2015 | 19 | |||||||
2016 | 19 | |||||||
2017 | ||||||||
2018 | 18 | |||||||
2019 | 18 | |||||||
2020 | 18 | |||||||
2021 | 17 | |||||||
2022 | 16 |
Organisatiegraad hoogst onder oudere werknemers
Met 27 procent was de organisatiegraad in 2022 het hoogst bij 55- tot 65-jarige werknemers, gevolgd door werknemers van 65 tot 75 jaar (22 procent) en 45 tot 55 jaar (19 procent). Werknemers tot 25 jaar waren met 7 procent het minst vaak aangesloten bij een vakbond. De organisatiegraad is tussen 2018 en 2022 het sterkst afgenomen onder de oudere leeftijdsgroepen. In 2018 was 31 procent van de 55- tot 65-jarige werknemers en 22 procent van de 45- tot 55-jarigen lid.
Naar het hoogst behaalde onderwijsniveau van werknemers zijn de verschillen tussen de groepen wat kleiner. Middelbaar opgeleiden (18 procent) zijn wel wat vaker vakbondslid dan laag- (16 procent) en hoogopgeleiden (15 procent). In de afgelopen jaren is het vakbondslidmaatschap bij deze drie groepen ongeveer in gelijke mate afgenomen. Bij alle mannelijke werknemers bedroeg in 2022 de organisatiegraad 17 procent, bij de vrouwelijke 15 procent. Bij beide groepen nam het percentage ten opzichte van 2018 af, wel was die daling wat sterker onder mannen.
Kenmerk | Vakbondslid (% werknemers 15 tot 75 jaar) |
---|---|
Man | 17,4 |
Vrouw | 15,3 |
15 tot 25 jaar | 6,5 |
25 tot 35 jaar | 11,6 |
35 tot 45 jaar | 15,8 |
45 tot 55 jaar | 19,0 |
55 tot 65 jaar | 26,9 |
65 tot 75 jaar | 22,0 |
Laagopgeleid | 15,7 |
Middelbaar opgeleid | 17,8 |
Hoogopgeleid | 15,4 |
Bron: CBS, TNO |
Organisatiegraad hoogst in het openbaar bestuur
Naar bedrijfstak was het percentage vakbondsleden in 2022 het hoogst in het openbaar bestuur: 29 procent van alle werknemers in deze bedrijfstak was lid van een vakbond. In het onderwijs was 27 procent lid en in de bouw 23 procent. De organisatiegraad was met 8 procent het laagst in de informatie en communicatie en de zakelijke dienstverlening. Ook in de landbouw, bosbouw en visserij (9 procent) was relatief een klein deel van de werknemers lid van een vakbond.
Bedrijfstak | Vakbondslid (% werknemers 15 tot 75 jaar) |
---|---|
Openbaar bestuur | 29,2 |
Onderwijs | 26,7 |
Bouwnijverheid | 23,0 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 20,5 |
Nijverheid (geen bouw) en energie | 18,3 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 14,0 |
Financiële dienstverlening | 11,6 |
Handel, vervoer en horeca | 11,6 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 11,2 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 8,9 |
Zakelijke dienstverlening | 8,3 |
Informatie en communicatie | 7,5 |
Bron: CBS, TNO |
Twee derde werknemers politie en brandweer vakbondslid
Van de verschillende beroepsgroepen zijn werknemers bij de politie en brandweer met 67 procent verreweg het vaakst vakbondslid. Op enige afstand volgen buschauffeurs en trambestuurders (49 procent), timmerlieden (43 procent), docenten in het basisonderwijs (40 procent), docenten algemene vakken in het voortgezet onderwijs en fysiotherapeuten (beide 38 procent). Daarentegen was van de algemeen directeuren met 3 procent naar verhouding maar een kleine groep lid. Dat geldt ook voor managers in de ICT, managers verkoop en marketing, grafisch vormgevers en productontwerpers en kelners en barpersoneel (allen 5 procent).
Beroepsgroep | Vakbondslid (% werknemers 15 tot 75 jaar) |
---|---|
Politie en brandweer | 67,3 |
Buschauffeurs en trambestuurders | 49,0 |
Timmerlieden | 42,8 |
Leerkrachten basisonderwijs | 39,6 |
Docenten algemene vakken secundair onderwijs | 38,1 |
Kelners en barpersoneel | 5,3 |
Grafisch vormgevers en productontwerpers | 5,3 |
Managers verkoop en marketing | 4,9 |
Managers ICT | 4,8 |
Algemeen directeuren | 3,4 |
Bron: CBS, TNO |
Organisatiegraad stijgt met bedrijfsomvang
De organisatiegraad van werknemers die in kleinere organisaties werken is lager dan van werknemers van grote bedrijven. In 2022 was 11 procent van de werknemers die in een bedrijf met 1 tot 10 personen werkten vakbondslid, bij bedrijven met 500 of meer personen was dit 21 procent.
Verder is ook onderzocht of er een verschil bestaat in de organisatiegraad naar het vallen onder een reguliere cao. Werknemers die onder een cao vallen waren in 2022 met 20 procent ruim dubbel zo vaak lid van een vakbond als werknemers die niet te maken hebben met cao-afspraken (8 procent).
Vaste werknemers twee keer zo vaak vakbondslid
Werknemers met een vaste arbeidsrelatie zijn ongeveer dubbel zo vaak lid van een vakbond als werknemers met een flexibele arbeidsrelatie: 19 procent tegenover 9 procent. Onder werknemers met een flexibele arbeidsrelatie zijn oproep- en invalkrachten met 7 procent het minst vaak vakbondslid. Daarnaast zijn werknemers die in voltijd werken (17 procent) ook wat vaker lid dan deeltijdwerkers (15 procent). Vooral bij werknemers met een kleine deeltijdbaan (minder dan 20 uur per week) was de organisatiegraad met 9 procent relatief laag.
Positie | Vakbondslid (% werknemers 15 tot 75 jaar) |
---|---|
Vaste arbeidsrelatie | 19,4 |
Flexibele arbeidsrelatie (totaal), waarvan: | 9,4 |
Werknemer tijdelijk <1 jaar | 11,6 |
Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast | 11,4 |
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar | 10,3 |
Werknemer flex, contract onbekend | 9,4 |
Uitzendkracht | 8,9 |
Oproep-/invalkracht | 7,5 |
Bron: CBS, TNO |
5. Arbeidstevredenheid, arbeidsbelasting en vakbondslidmaatschap
In het vorige hoofdstuk is gekeken naar de organisatiegraad en hoe zich dit verhoudt tot verschillende kenmerken van de werknemers. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de organisatiegraad van werknemers verschilt naar aspecten van hun arbeidstevredenheid en arbeidsbelasting.
Minder vaak vakbondslid bij tevredenheid met arbeidsomstandigheden
Van de werknemers die (zeer) ontevreden zijn met hun arbeidsomstandigheden, was 21 procent lid, tegenover 15 procent van de werknemers die (zeer) tevreden zijn. Bij de algemene tevredenheid met het werk is het verschil kleiner: 16 procent tegen 18 procent.
Tevredenheid | Vakbondslid (% werknemers 15 tot 75 jaar) |
---|---|
(Zeer) tevreden met werk | 16,0 |
Niet ontevreden, niet tevreden met werk | 17,4 |
(Zeer) ontevreden met werk | 17,7 |
(Zeer) tevreden met arbeidsomstandigheden | 14,9 |
Niet ontevreden, niet tevreden met arbeidsomstandigheden | 20,2 |
(Zeer) ontevreden met arbeidsomstandigheden | 21,3 |
Bron: CBS, TNO |
Ontevreden met leidinggevende of reistijd: vaker vakbondslid
De verschillen in organisatiegraad naar de tevredenheid met specifieke aspecten van het werk zijn het duidelijkst bij het oordeel over leidinggevende en reistijd. Werknemers die niet tevreden zijn met hun leidinggevenden, zijn vaker vakbondslid zijn dan werknemers die hier (heel) tevreden mee zijn. Datzelfde geldt voor werknemers die niet tevreden zijn met hun reistijd en reisafstand. Bij de andere aspecten van het werk zijn de verschillen in de organisatiegraad kleiner.
Aspect | (Heel) tevreden (% werknemers 15 tot 75 jaar) | Niet tevreden (% werknemers 15 tot 75 jaar) |
---|---|---|
Goede leidinggevenden | 13,4 | 17,7 |
Reistijd/afstand naar het werk | 14,3 | 17,6 |
Mogelijkheid om te leren | 15,4 | 16,7 |
Goed salaris | 15,3 | 16,6 |
Goede werkzekerheid | 16,1 | 16,5 |
Dienstverband/ contractvorm | 16,5 | 16,4 |
Interessant werk | 17,0 | 16,1 |
Bron: CBS, TNO |
Hogere organisatiegraad werknemers met gevaarlijk werk
In 2022 was een kwart van de werknemers die vaak of altijd gevaarlijk werk moeten uitvoeren vakbondslid, aanzienlijk vaker dan werknemers die dat niet, bijna nooit of soms doen (15 procent). Werknemers die regelmatig met gevaarlijke stoffen werken waren ook vaker lid dan werknemers die dat nooit of soms doen: 24 procent tegenover 16 procent. Een kleiner verschil in organisatiegraad is te zien bij fysiek zwaar werk: 19 procent bij degenen die dat regelmatig doen en 15 procent van de werknemers die dat nooit of soms doen.
Arbeidsbelasting | 2022 (% werknemers 15 tot 75 jaar) |
---|---|
Zwaar werk; nee of soms | 14,9 |
Zwaar werk; regelmatig | 18,6 |
Gevaarlijk werk: geen, bijna nooit of soms | 15,0 |
Gevaarlijk werk: vaak of altijd | 24,6 |
Gevaarlijke stoffen: nooit of soms | 15,7 |
Gevaarlijke stoffen: vaak of altijd | 23,6 |
Bron: CBS, TNO |
Met veel autonomie minder vaak lid van vakbond
Indicatoren voor psychosociale arbeidsbelasting zijn onder andere de werkdruk, autonomie en de mate waarin werknemers psychische vermoeidheid door het werk ervaren. Werknemers die regelmatig autonomie ervaren op het werk kunnen onder andere regelmatig zelf beslissen hoe ze hun werk uitvoeren, in welk tempo en op welke momenten ze werken. Bij deze groep bedroeg de organisatiegraad 15 procent in 2022. Dat is minder dan onder werknemers die nooit of soms autonomie ervaren op hun werk, waarvan 18 procent lid van een vakbond was.
Verder was van de werknemers die altijd of vaak een hoge werkdruk voelen 18 procent vakbondslid, tegenover 16 procent van de werknemers die dat gevoel nooit of soms hebben. Een vergelijkbaar beeld komt naar voren bij de werknemers die zeggen wel eens psychisch vermoeid zijn door het werk. Daarvan is 19 procent vakbondslid, tegen 16 procent van de werknemers die geen werkgerelateerde psychische vermoeidheidsklachten ervaren.
Arbeidsbelasting | 2022 (% werknemers 15 tot 75 jaar) |
---|---|
Autonomie: regelmatig | 14,9 |
Autonomie: nee of soms | 18,3 |
Hoge werkdruk: vaak of altijd | 17,6 |
Hoge werkdruk: nooit of soms | 15,7 |
Psychisch vermoeid door werk: ja | 18,9 |
Psychisch vermoeid door werk: nee | 15,7 |
Bron: CBS, TNO |
6. Organisatiegraad naar bedrijfstak in samenhang
In hoeverre kunnen verschillen in de organisatiegraad naar bedrijfstak worden toegeschreven aan andere kenmerken? Dit is onderzocht met logistische regressieanalyses. Tabel 6.1 laat voor de onderzochte kenmerken zien hoe groot het verschil is in organisatiegraad tussen de verschillende categorieën (bijvoorbeeld bedrijfstak). Dat verschil wordt uitgedrukt met een zogenoemde odds ratio, die bij benadering kan worden opgevat als de verhouding van de organisatiegraad van een bepaalde categorie werknemers (bijvoorbeeld vrouwen) ten opzichte van de organisatiegraad van werknemers in een referentiecategorie (bijvoorbeeld mannen).
In model 1 is alleen de bedrijfstak waarin werknemers actief zijn opgenomen (met als referentie het gemiddelde) en in model 2 zijn geslacht, leeftijd en onderwijsniveau toegevoegd. In model 3 zijn verder enkele arbeidskenmerken, de fysieke arbeidsbelasting en de psychosociale arbeidsbelasting opgenomen.
Organisatiegraad onderwijs en zorg hoger, rekening houdend met achtergrondkenmerken
Uit het eerste model blijkt dat met name werknemers in de bedrijfstakken openbaar bestuur, onderwijs en de bouw relatief vaak vakbondslid zijn. Daarentegen zijn werknemers in de informatie en communicatie en de zakelijke dienstverlening aanzienlijk minder vaak lid dan gemiddeld. In model 2 blijven die conclusies grotendeels staan, al worden de odds ratios in bijvoorbeeld de bouw wel iets kleiner. In het onderwijs en de zorg zijn werknemers juist wat vaker lid wanneer rekening gehouden wordt met de verschillen in samenstelling naar geslacht, leeftijd en onderwijsniveau. Het onderwijs is dan ook een relatief hoogopgeleide bedrijfstak waarin verhoudingsgewijs veel vrouwen werkzaam zijn. Als er rekening mee wordt gehouden dat deze groepen minder vaak lid zijn van een vakbond dan laag- of middelbaar opgeleiden en mannen, vallen de odds ratios in deze bedrijfstak dus nog wat hoger uit.
Uit het tweede model blijkt verder dat mannen vaker lid zijn dan vrouwen, dat oudere werknemers vaker lid zijn dan jongere werknemers en dat hoogopgeleide werknemers minder vaak bij een vakbond zijn aangesloten dan laagopgeleide. In de eerder besproken bivariate cijfers komt dat ook naar voren, al valt het verschil tussen laag- en middelbaar opgeleiden weg als rekening gehouden wordt met andere kenmerken, terwijl het verschil tussen laag- en hoogopgeleiden juist wat groter wordt.
Model 1 | Model 2 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Wald | OR | Wald | OR | |||
Bedrijfstak (ref: gemiddelde) | 936,4 | *** | 797,2 | *** | ||
Landbouw, bosbouw en visserij | 10,7 | 0,6 | ** | 10,2 | 0,6 | ** |
Nijverheid (geen bouw) en energie | 28,3 | 1,3 | *** | 3,5 | 1,1 | |
Bouwnijverheid | 70,8 | 1,7 | *** | 28,9 | 1,4 | *** |
Handel, vervoer en horeca | 39,2 | 0,8 | *** | 16,5 | 0,8 | *** |
Informatie en communicatie | 52,0 | 0,5 | *** | 43,4 | 0,5 | *** |
Financiële dienstverlening | 8,6 | 0,8 | ** | 10,2 | 0,7 | ** |
Verhuur en handel onroerend goed | 2,8 | 0,7 | 4,2 | 0,7 | * | |
Zakelijke dienstverlening | 112,1 | 0,5 | *** | 94,4 | 0,6 | *** |
Openbaar bestuur | 297,0 | 2,4 | *** | 247,4 | 2,3 | *** |
Onderwijs | 205,8 | 2,1 | *** | 266,8 | 2,5 | *** |
Gezondheids- en welzijnszorg | 94,4 | 1,5 | *** | 123,5 | 1,7 | *** |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 0,4 | 0,9 | 0,0 | 1,0 | ||
Man (ref: vrouw) | 84,5 | 1,4 | *** | |||
Leeftijd (ref: 15 tot 25 jaar) | 678,5 | *** | ||||
25 tot 35 jaar | 61,2 | 1,8 | *** | |||
35 tot 45 jaar | 161,1 | 2,4 | *** | |||
45 tot 55 jaar | 259,7 | 3,0 | *** | |||
55 tot 65 jaar | 492,2 | 4,4 | *** | |||
65 jaar of ouder | 165,3 | 3,5 | *** | |||
Onderwijsniveau (ref: laag) | 56,7 | *** | ||||
Middelbaar | 1,7 | 1,1 | ||||
Hoog | 19,4 | 0,8 | *** | |||
Onbekend | 2,1 | 0,8 | ||||
Constante | 3782,1 | 0,2 | *** | 1444,5 | 0,1 | *** |
Pseudo R2 (Nagelkerke) | 0,054 | 0,103 | ||||
*=p<.05; **=p<.01; ***= p<.001. |
Vooral beroepsklasse hangt samen met deel verschil naar bedrijfstak
Uit model 3 (tabel 6.2) komen enkele verschillen naar bedrijfstak naar voren ten opzichte van model 2. Zo gaan de odds ratios bij de bedrijfstakken openbaar bestuur, onderwijs en gezondheids- en welzijnszorg omlaag. Dat heeft vooral te maken met het kenmerk ‘valt onder een cao’. In de genoemde bedrijfstakken is het aandeel werknemers dat onder een cao valt relatief hoog (boven de 90 procent, ten opzichte van 72 procent gemiddeld van alle werknemers) en werknemers die onder een cao vallen, zijn relatief vaak lid van een vakbond. Overigens kan op grond van de data niet worden vastgesteld of er sprake is van een causale relatie tussen het vallen onder een cao en vakbondslidmaatschap, en in welke richting deze loopt. Het kan immers ook zo zijn dat in bedrijfstakken waar de organisatiegraad relatief hoog is vaker een cao wordt afgesloten.
Bij het onderwijs en de gezondheids- en welzijnszorg heeft het verschil in vakbondslidmaatschap daarnaast deels te maken met de samenstelling van deze bedrijfstakken naar beroepsklasse. Wanneer dat wordt meegenomen worden de verschillen naar bedrijfstak kleiner, en verschilt de zorg niet meer van het gemiddelde. Ook de bedrijfstakken informatie en communicatie, financiële dienstverlening en verhuur en handel in onroerend goed verschillen in model 3 niet meer van het gemiddelde van alle werknemers wanneer ook de beroepsklasse wordt toegevoegd.
Verder blijkt dat werknemers die werken in voltijd iets vaker vakbondslid zijn dan deeltijders, maar dat verschil is, net als bij de bivariate cijfers, relatief beperkt. Werknemers met een vaste arbeidsrelatie zijn ook vaker lid dan flexwerknemers. Dat verschil is echter wel kleiner geworden in vergelijking met de bivariate cijfers, waar werknemers met een vaste arbeidsrelatie meer dan dubbel zo vaak lid zijn. Bij het vallen onder een reguliere cao valt bovendien de hoge Wald-waarde in het model op. Dat wil zeggen dan dit net als leeftijd en bedrijfstak een relatief grote samenhang heeft met de organisatiegraad. Voor wat betreft de bedrijfsgrootte blijkt uit het regressiemodel dat werknemers bij grotere organisaties vaker vakbondslid zijn dan werknemers bij kleinere bedrijven. Dat bleek ook al uit de bivariate cijfers.
De beroepsklasse van werknemers blijkt verder een sterke samenhang te vertonen met de organisatiegraad (de Wald-waarde stijgt), zelfs sterker dan bedrijfstak, waarvan de Wald-waarde juist significant afneemt. Naar beroepsklasse zijn werknemers met name bij het openbaar bestuur, veiligheid en juridische en pedagogische beroepen vaker vakbondslid. Managers en commerciële beroepen zijn juist significant minder vaak lid.
In het derde model zijn ook de fysieke arbeidsbelasting en de psychosociale arbeidsbelasting toegevoegd aan de analyse. Werknemers met fysiek zwaar of gevaarlijk werk, of die wel eens psychisch vermoeid zijn door het werk, zijn vaker lid van een vakbond, ook wanneer andere kenmerken in het model worden meegenomen. Werknemers die regelmatig autonomie ervaren in hun werk zijn juist minder vaak georganiseerd.
Model 3 | |||
---|---|---|---|
Wald | OR | ||
Bedrijfstak (ref: gemiddelde) | 159,7 | *** | |
Landbouw, bosbouw en visserij | 8,7 | 0,5 | ** |
Nijverheid (geen bouw) en energie | 0,2 | 1,0 | |
Bouwnijverheid | 7,3 | 1,2 | ** |
Handel, vervoer en horeca | 6,4 | 0,9 | * |
Informatie en communicatie | 1,5 | 0,9 | |
Financiële dienstverlening | 0,0 | 1,0 | |
Verhuur en handel van onroerend goed | 0,0 | 1,0 | |
Zakelijke dienstverlening | 41,8 | 0,6 | *** |
Openbaar bestuur | 53,9 | 1,6 | *** |
Onderwijs | 32,3 | 1,6 | *** |
Gezondheids- en welzijnszorg | 0,1 | 1,0 | |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 5,6 | 1,3 | * |
Man (ref: vrouw) | 33,1 | 1,3 | *** |
Leeftijd (ref: 15 tot 25 jaar) | 483,9 | *** | |
25 tot 35 jaar | 15,0 | 1,4 | *** |
35 tot 45 jaar | 54,4 | 1,8 | *** |
45 tot 55 jaar | 121,8 | 2,4 | *** |
55 tot 65 jaar | 258,2 | 3,6 | *** |
65 jaar of ouder | 132,6 | 3,6 | *** |
Onderwijsniveau (ref: laag) | 15,6 | ** | |
Middelbaar | 5,7 | 1,1 | * |
Hoog | 0,1 | 1,0 | |
Onbekend | 1,5 | 0,8 | |
Werkt in voltijd (ref: werkt in deeltijd) | 12,4 | 1,2 | *** |
Vaste arbeidsrelatie (ref: flexibele arbeidsrelatie) | 70,7 | 1,5 | *** |
Valt onder cao (ref: valt niet onder cao) | 132,4 | 1,9 | *** |
Bedrijfsgrootte (ref: 1 tot 10 personen) | 27,5 | *** | |
10 tot 50 personen | 1,2 | 1,1 | |
50 tot 100 personen | 3,1 | 1,2 | |
100 tot 250 personen | 6,8 | 1,2 | ** |
250 tot 500 personen | 6,9 | 1,2 | ** |
500 of meer personen | 17,9 | 1,4 | *** |
Beroepsklasse (ref: gemiddelde) | 214,0 | *** | |
Pedagogische beroepen | 28,8 | 1,6 | *** |
Creatieve en taalkundige beroepen | 0,0 | 1,0 | |
Commerciële beroepen | 26,8 | 0,7 | *** |
Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 19,4 | 0,8 | *** |
Managers | 31,7 | 0,6 | *** |
Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 47,8 | 1,8 | *** |
Technische beroepen | 2,4 | 1,1 | |
ICT beroepen | 14,4 | 0,7 | *** |
Agrarische beroepen | 0,1 | 0,9 | |
Zorg en welzijn beroepen | 30,6 | 1,4 | *** |
Dienstverlenende beroepen | 0,9 | 0,9 | |
Transport en logistiek beroepen | 1,4 | 1,1 | |
Overige beroepen | 0,0 | 1,0 | |
Fysiek zwaar werk: regelmatig (ref: nee of soms) | 14,7 | 1,2 | *** |
Gevaarlijk werk: vaak of altijd (ref: geen, bijna nooit of soms) | 60,9 | 1,5 | *** |
Werken met gevaarlijke stoffen: vaak of altijd (ref: nooit of soms) | 1,2 | 1,0 | |
Autonomie: regelmatig (ref: nee of soms) | 45,0 | 0,8 | *** |
Hoge werkdruk: vaak of altijd (ref: nooit of soms) | 0,2 | 1,0 | |
Werkgerelateerde psychische vermoeidheidsklachten: ja (ref: nee) | 10,0 | 1,2 | ** |
Constante | 1029,7 | 0,0 | *** |
Pseudo R2 (Nagelkerke) | 0,156 | ||
*=p<.05; **=p<.01; ***= p<.001. |
7. Redenen om geen vakbondslid te zijn
Ruim de helft nooit serieus nagedacht over lidmaatschap
Van de werknemers die geen lid zijn van een vakbond zei 54 procent in 2022 er nooit serieus over te hebben nagedacht om lid te worden. Verder was 12 procent geen lid omdat ze van mening zijn dat vakbonden geen invloed (meer) hebben op hun arbeidsvoorwaarden. 8 procent van de werknemers vond het lidmaatschap te duur, 6 procent gaf als reden dat vakbonden niet goed opkomen voor hun belangen. De overige 20 procent had een andere reden om geen vakbondslid te zijn.
Ten opzichte van 2018 is het aandeel dat er nooit serieus over heeft nagedacht toegenomen, toen 51 procent datzelfde antwoord gaf. Het percentage werknemers dat vindt dat vakbonden niet goed opkomen voor hun belangen is juist iets afgenomen, in 2018 bedroeg dit 8 procent.
Reden | 2022 (% werknemers 15 tot 75 jaar) | 2018 (% werknemers 15 tot 75 jaar) |
---|---|---|
Nooit serieus over nagedacht om lid te worden | 54,0 | 51,3 |
Andere reden | 19,6 | 19,2 |
Vakbonden hebben geen invloed (meer) op mijn arbeidsvoorwaarden | 12,3 | 13,0 |
Ik vind het lidmaatschap te duur | 7,8 | 8,5 |
Vakbonden komen niet goed op voor mijn belangen | 6,3 | 8,0 |
Bron: CBS, TNO |
Vrouwen en jongeren hebben lidmaatschap minder vaak serieus overwogen
Vrouwelijke werknemers (59 procent) zeiden er vaker nooit serieus over te hebben nagedacht om lid te worden dan mannelijke werknemers (49 procent). Dat geldt ook voor de jongere werknemers. Zo zei van de 25- tot 35-jarige werknemers 66 procent er nooit serieus over te hebben nagedacht, tegenover 42 procent van de 55- tot 65-jarige werknemers en 27 procent van de 65- tot 75-jarige werknemers. Van de middelbaar- en hoogopgeleiden zei 56 procent er nooit serieus over te hebben nagedacht, terwijl dit bij laagopgeleiden met 49 procent minder vaak het geval was. Dat vakbonden geen invloed (meer) hebben werd met 15 procent met name door hoogopgeleiden aangegeven, door middelbaar- (11 procent) en laagopgeleiden (9 procent) werd dit in minder mate gemeld.
Kenmerk | Te duur (% werknemers 15 tot 75 jaar) | Nooit serieus over nagedacht (% werknemers 15 tot 75 jaar) | Vakbonden geen invloed op mijn arbeidsvoorwaarden (% werknemers 15 tot 75 jaar) | Vakbonden komen niet goed op voor mijn belangen (% werknemers 15 tot 75 jaar) | Andere reden (% werknemers 15 tot 75 jaar) |
---|---|---|---|---|---|
Man | 6,9 | 49,4 | 15,9 | 8,7 | 19,1 |
Vrouw | 8,8 | 58,8 | 8,5 | 3,7 | 20,1 |
15 tot 25 jaar | 3,4 | 61,6 | 4,7 | 2,2 | 28,2 |
25 tot 35 jaar | 6,7 | 65,8 | 10,1 | 3,4 | 14,0 |
35 tot 45 jaar | 8,4 | 55,6 | 13,5 | 6,4 | 16,0 |
45 tot 55 jaar | 9,9 | 46,6 | 15,5 | 9,1 | 18,9 |
55 tot 65 jaar | 11,0 | 41,6 | 16,3 | 10,8 | 20,4 |
65 tot 75 jaar | 9,1 | 27,0 | 23,3 | 8,0 | 32,6 |
Laagopgeleid | 9,8 | 48,8 | 8,5 | 6,3 | 26,5 |
Middelbaar opgeleid | 9,3 | 55,5 | 11,3 | 5,9 | 18,0 |
Hoogopgeleid | 5,6 | 56,2 | 15,3 | 6,7 | 16,3 |
Bron: CBS, TNO |
In openbaar bestuur, onderwijs en zorg lidmaatschap vaker niet serieus overwogen
Met name in de bedrijfstakken openbaar bestuur (63 procent), het onderwijs (60 procent) en de zorg (59 procent) is het percentage werknemers dat geen vakbondslid is en daar nooit serieus over heeft nagedacht hoger. In de informatie en communicatie (25 procent) en de zakelijke dienstverlening (21 procent) zeiden werknemers in 2022 juist relatief vaak dat vakbonden geen invloed (meer) hebben op hun arbeidsvoorwaarden. In de zorg (13 procent) en het onderwijs (10 procent) vonden werknemers de contributie naar verhouding vaker te duur, en dat vakbonden niet goed opkomen voor hun belangen werd het vaakst genoemd in het openbaar bestuur en de nijverheid (beide 10 procent).
Bedrijfstak | Te duur (% werknemers 15 tot 75 jaar) | Nooit serieus over nagedacht (% werknemers 15 tot 75 jaar) | Vakbonden geen invloed op mijn arbeidsvoorwaarden (% werknemers 15 tot 75 jaar) | Vakbonden komen niet goed op voor mijn belangen (% werknemers 15 tot 75 jaar) | Andere reden (% werknemers 15 tot 75 jaar) |
---|---|---|---|---|---|
Landbouw, bosbouw en visserij | 7,4 | 49,5 | 9,4 | 4,4 | 29,2 |
Nijverheid (geen bouw) en energie | 8,3 | 52,6 | 12,1 | 9,7 | 17,4 |
Bouwnijverheid | 9,1 | 54,3 | 10,9 | 8,5 | 17,2 |
Handel, vervoer en horeca | 6,6 | 53,1 | 11,6 | 5,7 | 23,0 |
Informatie en communicatie | 3,3 | 48,3 | 25,3 | 4,4 | 18,7 |
Financiële dienstverlening | 5,2 | 49,9 | 18,6 | 6,0 | 20,4 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 2,6 | 51,2 | 17,4 | 8,8 | 19,9 |
Zakelijke dienstverlening | 5,5 | 48,1 | 20,8 | 5,4 | 20,3 |
Openbaar bestuur | 8,0 | 62,6 | 5,4 | 10,0 | 14,0 |
Onderwijs | 10,2 | 60,2 | 6,4 | 6,5 | 16,7 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 12,9 | 59,4 | 6,3 | 4,6 | 16,8 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 5,2 | 49,1 | 15,4 | 5,2 | 25,2 |
Bron: CBS, TNO |
8. Conclusie
Het aantal vakbondsleden neemt sinds 2012 af, in 2023 waren er in Nederland nog 1,4 miljoen mensen lid van een vakbond. Deze afname is sinds 2019 zowel bij mannen als vrouwen zichtbaar. In 2023 was 38 procent van de leden vrouw. De meeste leden zijn tussen de 45 en 67 jaar oud, jongeren onder de 25 jaar vormen de kleinste groep binnen de vakbonden. Ruim een vijfde van de leden heeft de AOW-leeftijd bereikt of is ouder.
Niet alleen het aantal vakbondsleden maar ook de organisatiegraad, het percentage van alle werknemers dat vakbondslid is, is in de afgelopen jaren verder gedaald, tot zo’n 16 procent in 2022. Onder oudere werknemers, die nog wel relatief vaak vakbondslid zijn, is de organisatiegraad tussen 2018 en 2022 het sterkst afgenomen.
De organisatiegraad is het hoogst bij overheidsorganisaties en het laagst in de informatie en communicatie en in de zakelijke dienstverlening. Naar beroep zijn vooral werknemers bij de brandweer en politie vaak vakbondslid, terwijl voor veel managers (behalve in het onderwijs) juist het omgekeerde geldt. In bedrijven of organisaties waar reguliere cao-afspraken van kracht zijn, zijn werknemers aanzienlijk vaker lid van een vakbond. De organisatiegraad neemt toe met de bedrijfsgrootte, en werknemers met een vaste arbeidsrelatie en voltijdwerkers zijn vaker vakbondslid dan flexibele werknemers en deeltijdwerkers.
Er zijn ook verschillen naar de arbeidstevredenheid en arbeidsbelasting: werknemers die in het algemeen ontevreden zijn over hun arbeidsomstandigheden, zijn vaker vakbondslid. Dat geldt ook voor werknemers die niet tevreden zijn met hun leidinggevenden. Verder zijn werknemers met fysiek zwaar of gevaarlijk werk vaker aangesloten bij een vakbond. Wanneer werknemers regelmatig autonomie ervaren op hun werk zijn ze juist minder vaak lid.
De regressieanalyses laten zien dat er een significante samenhang bestaat tussen de organisatiegraad en de bedrijfstak waarin werknemers werken. Vooral werknemers in het openbaar bestuur en het onderwijs zijn, rekening houdend met andere kenmerken, bovengemiddeld vaak vakbondslid. De verschillen tussen bedrijfstakken blijven aanwezig ook wanneer andere kenmerken aan de analyse worden toegevoegd. Wel hangen een deel van de verschillen in vakbondslidmaatschap naar bedrijfstak samen met onder andere leeftijd, het vallen onder een cao en de beroepsklasse van werknemers. Het zijn vooral de oudere werknemers, die onder een cao vallen en werken in openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen of pedagogische beroepen die een relatief hoge organisatiegraad laten zien.
De meest genoemde reden om géén vakbondslid te zijn is dat werknemers er nooit serieus over hebben nagedacht om lid te worden. Met name jongere werknemers geven dat relatief vaak aan, net als werknemers in de bedrijfstakken openbaar bestuur, onderwijs en de zorg.
Referenties
Ter Steege, D., van Groenigen, E., Kuijpers, R. & van Cruchten, J. (2013). Vakbeweging en organisatiegraad van werknemers. Statistische Trends.
Gielen, W. & Floris, J. (2018). Wie is er nog lid van een vakbond? Statistische Trends.
CBS (2019). Kredietcrisis.
CBS (2021). Opnieuw minder vakbondsleden in 2021.
Smits, W., de Vries, J. & Gringhuis, G. (2021). Profiel van flexwerkers in Nederland, 2003-2019. Wie zijn ze, waar werken ze en hoe is hun werk- en inkomenszekerheid? Statistische Trends.
CBS (2022). Werknemers met reguliere CAO, 2014-2021.
Jansen, G., & Lehr, A. (2022). On the outside looking in? A micro-level analysis of insiders’ and outsiders’ trade union membership. Economic and industrial democracy, 43(1), 221-251.
Schnabel, C. (2013). Union membership and density: Some (not so) stylized facts and challenges. European Journal of Industrial Relations, 19(3), 255-272.
International Labour Organization. Social Dialogue Report 2022. Collective bargaining for an inclusive, sustainable and resilient recovery, p 19.