Technische toelichting
Regressieanalye
Middels log-lineaire regressieanalyse zijn relatieve risico’s (RR’s) op COVID-19-sterfte berekend voor deelgroepen van de bevolking. Het Poisson-regressiemodel had als uitkomstvariabele het waargenomen aantal overledenen met vastgestelde of vermoedelijke COVID-19 als onderliggende doodsoorzaak. De ‘offset’-variabele omvatte de totale Nederlandse bevolking met als ijkpunt 1 maart 2020. De sociaal-demografische en geografische variabelen uit paragraaf 2 dienen als onafhankelijke variabelen in het regressiemodel. Al deze variabelen zijn opgenomen als nominale variabelen (met bij iedere variabele een referentiegroep) in één multivariaat model. De regressiecoëfficiënten zijn getransformeerd tot relatieve risico’s met een 95%-betrouwbaarheidsinterval. Hiermee kan worden getoetst of de waargenomen verschillen in het niveau van oversterfte onafhankelijk zijn van de invloed van de andere variabelen. Bovendien kan worden vastgesteld of deze onafhankelijke relaties statistisch significant zijn, met een p-waarde kleiner dan 0,05.Begrippen
Attributief risico
Effectmaat die weergeeft in welke mate sterfte kan worden toegeschreven aan COVID-19. Bijvoorbeeld, een attributief risico van 96 procent onder inwoners van 95 jaar of ouder geeft aan dat 96 procent te wijten is aan COVID-19. Met andere woorden, zonder COVID-19 zou de sterfte 96 procent lager zijn geweest voor deze groep.
GGD-regio
In dit artikel is gebruik gemaakt van de 25 regio’s van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD).
De GGD-regio is een in 1990 door het toenmalig ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur vastgestelde indeling in samenwerkingsgebieden voor de gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD). Deze indeling is in de loop der jaren verschillende keren gewijzigd. De indeling is voor het laatst herzien op 1 januari 2014 en telt vanaf die datum 25 gebieden.
Huishoudensinkomens
Gegevens over inkomens zijn verkregen door gegevens van personen uit de Basisregistratie Personen te koppelen met de gegevens uit de belastingregistraties, met als ijkpunt 1 januari 2018. Dat is het meest recente moment waarop informatie bekend was. Indien deze gegevens onbekend waren, veelal in het geval van institutionele huishoudens, werden gegevens van inkomen en vermogen opgevraagd uit het jaar 2015. Inkomen is gemeten als besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor de omvang en samenstelling van huishouden.
Institutioneel huishouden
Eén of meer personen die samen een woonruimte bewonen en daar bedrijfsmatig worden voorzien in de dagelijkse levensbehoeften. Ook de huisvesting vindt bedrijfsmatig plaats. Het gaat om personen in instellingen zoals verpleeg-, verzorgings- en kindertehuizen, gezinsvervangende tehuizen, revalidatiecentra en penitentiaire inrichtingen, die daar in principe voor langere tijd (zullen) verblijven.
Institutionele zorg
Personen worden in dit artikel onderscheiden in type zorg die ze ontvingen, te weten geen zorg, thuiszorg en institutionele zorg. Met personen die institutionele zorg ontvangen, wordt de bevolking bedoeld die in een institutioneel huishouden verblijft of zorg met verblijf ontvangt op basis van de Wet langdurige zorg.
Migratieachtergrond
Kenmerk dat weergeeft met welk land een persoon verbonden is op basis van het geboorteland van de ouders of van zichzelf. Een persoon met een eerste generatie migratieachtergrond heeft als migratieachtergrond het land waar hij of zij is geboren. Een persoon met een tweede generatie migratieachtergrond heeft als migratieachtergrond het geboorteland van de moeder, tenzij dat ook Nederland is. In dat geval wordt de migratieachtergrond bepaald door het geboorteland van de vader. In dit artikel zijn eerste en tweede generatie personen met een migratieachtergrond samengenomen. De sterfte betreft voornamelijk de eerste generatie.
Tevens is onderscheid gemaakt tussen westerse en niet-westerse migratieachtergrond. Bijgaand de site waarin de toedeling van migratieachtergrond wordt toegelicht in niet-westers en westerse migratieachtergrond.
Onderliggende doodsoorzaak
Met de doodsoorzaak wordt de onderliggende doodsoorzaak bedoeld. De onderliggende doodsoorzaak is (a) de ziekte of aandoening waarmee de reeks van gebeurtenissen die uiteindelijk het overlijden van de persoon veroorzaakte een aanvang nam of (b) de omstandigheden van het ongeval of geweld dat het letsel waardoor de persoon overleed veroorzaakte. De doodsoorzaak wordt gecodeerd volgens internationaal afgesproken ICD-10 codes van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Zie ook Hoe het CBS de doodsoorzakenstatistiek samenstelt in coronatijd.
Overledene
Persoon die is overleden waarbij een bevoegde arts een overlijdensakte heeft ondertekend. Overledenen worden geteld naar de woongemeente en niet naar de gemeente van overlijden. In de meeste CBS-statistieken hebben overledenen betrekking op mensen die bij overlijden in het bevolkingsregister van een Nederlandse gemeente zijn opgenomen, ongeacht het land waar het overlijden heeft plaatsgevonden. Personen die niet in Nederland wonen maar wel hier overlijden, zijn in deze analyse niet meegeteld.
Oversterfte
Hiermee wordt in dit artikel het verschil bedoeld tussen het waargenomen aantal overledenen en het aantal dat kon worden verwacht wanneer geen corona-epidemie zou hebben plaatsgevonden. Het verwacht aantal overledenen wordt geschat op basis van de sterfte in het verleden, gecorrigeerd voor de trendmatige vergrijzing van de bevolking.
Relatieve risico
Het relatief risico (RR) is een verhoudingscijfer van het sterfterisico in een bepaalde groep ten opzichte van de referentie groep (deze laatste groep heeft een waarde van 1,00). Een RR van 2,00 betekent dat het sterfterisico in de betreffende groep twee keer zo hoog is als in de referentiegroep. De RR’s worden berekend via een log-lineair regressiemodel.
Sterftepercentage
Het aantal sterfgevallen in een bepaalde periode per 100 mensen van een bepaalde groep, bijvoorbeeld de COVID-19-sterfte onder mensen die institutioneel verzorgd worden.
Thuiszorg
Personen worden in dit artikel onderscheiden in type zorg die werd ontvangen, te weten geen zorg, thuiszorg en institutionele zorg. Met thuiszorg wordt de bevolking bedoeld die zorg zonder verblijf ontvangt op basis van de Wet langdurige zorg.
Welvaartsniveau
Gegevens over inkomen en vermogen zijn gecombineerd tot een omvattende maat van ‘welvaart’ (Wingen, Berger-Van Sijl, Kunsten en Otten, 2010). Inwoners waarvan het inkomen of vermogen onbekend is, zijn in een apart groep ondergebracht; het betreft vooral de bevolking in institutionele huishoudens.
Welvaart van een huishouden hangt af van de relatieve positie van het gestandaardiseerd inkomen en van de relatieve vermogenspositie. De welvaartspositie van een huishouden is bepaald op basis van het cumulatieve aandeel in het totale inkomen en het cumulatieve aandeel in het totale vermogen.
Wet langdurige zorg (Wlz)
De langdurige zorg op basis van de Wlz is voor mensen die blijvend 24-uurs zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht nodig hebben. Deze zorg wordt ruwweg op twee manieren geleverd:
1. Zorg met verblijf in een instelling
• verpleeg- of verzorgingshuis
• gehandicaptenzorginstelling
• instelling voor geestelijke gezondheidszorg
2. Zorg thuis (als persoonsgebonden budget, modulair of volledig pakket thuis)
De gegevens over mensen die Wlz-zorg ontvangen zijn afkomstig van het CAK. Deze gegevens worden geregistreerd voor het bepalen van de wettelijke eigen bijdrage voor Wlz-zorg voor personen van 18 jaar of ouder.
De sterftegegevens van mensen die zorg ontvangen in het kader van de Wlz zijn gecombineerd met gegevens over het overlijden van mensen op basis van gegevens uit de Basisregistratie Personen.