5. Conclusie
De resultaten van deze studie tonen aan dat COVID-19 de bestaande ongelijkheid in sterfte naar inkomen in absolute zin wel heeft vergroot, maar in relatieve termen niet. Er is sprake van inkomensverschillen in de kans op COVID-19-sterfte tijdens de eerste golf van de epidemie in Nederland, maar de bevindingen laten zien dat eenzelfde mate van ongelijkheid zich voordeed onder sterfte aan andere doodsoorzaken in deze periode.
Het effect van inkomensverschillen op de COVID-19-sterfte is groter voor mensen jonger dan 70 jaar dan voor 70-plussers.Onder de meest kwetsbare groepen, mensen die thuiszorg of institutionele zorg ontvangen, lijken sociaaleconomische factoren geen onderscheidende rol te hebben gespeeld.
Er zijn verschillen naar migratieachtergrond zichtbaar in de regio’s waartoe de drie grote steden behoren. In Zuidoost–Nederland, waar de corona-epidemie begon, is dit echter niet het geval.
Deze studie beschrijft de sociaaleconomische verschillen in COVID-19-sterfte tijdens de eerste golf, een periode waarin nog veel onbekend was over het COVID-19-virus en het virus vooral in Zuidoost-Nederland veel slachtoffers maakte. De tweede golf van COVID-19-besmettingen en -sterfte vond veel gelijkmatiger verspreid over Nederland plaats. Er waren toen meer voorzieningen om COVID-19-besmettingen te onderkennen en ook betere behandelmethoden beschikbaar. Tegelijkertijd lijkt tijdens de tweede golf de acceptatie van de social distancing maatregelen om besmetting te voorkomen geringer. Een vervolgstudie is daarom nodig om te onderzoeken of dezelfde sterfteverschillen worden waargenomen voor de tweede golf als voor de eerste golf, of dat hier grote veranderingen in zijn opgetreden.