7. Conclusie
Uitzendkrachten en oproepkrachten hebben, vergeleken met andere flexwerkers, weinig baan- en werkzekerheid, een relatief laag inkomen en weinig scholingsmogelijkheden. Uitzendkrachten zijn ook vaak ontevreden over deze aspecten van het werk. Voor oproepkrachten is het beeld anders. Ze geven niet vaak aan ontevreden te zijn over hun werkzekerheid en salaris. Wel zijn oproepkrachten, evenals uitzendkrachten, vaak ontevreden over de leermogelijkheden op het werk.
Werknemers met langlopende contracten hebben vergeleken met veel andere soorten flexwerkers een grotere kans om door te stromen naar een vast dienstverband en een kleinere kans om zonder werk te raken. Werknemers met een langer tijdelijk dienstverband zijn wel relatief vaak ontevreden over hun werkzekerheid.
Vergeleken met andere soorten flexwerkers is de uitstroom van zzp’ers naar werkloosheid of inactiviteit laag. Dat geldt vooral voor zzp’ers die producten verkopen. Echter, bij zzp’ers hoeft een gebrek aan werk niet per se samen te gaan met uitstroom naar werkloosheid. Het kan ook leiden tot minder uren werk en een lager inkomen. Wat betreft tevredenheid met de werkzekerheid vallen zzp’ers in de middenmoot. Ze zijn minder vaak ontevreden dan uitzendkrachten of werknemers met lange tijdelijke contracten, maar vaker dan bijvoorbeeld oproepkrachten of werknemers met wisselende uren. Wat betreft het inkomen valt op dat er een groot verschil is tussen zzp-eigen arbeid en zzp-producten.
Niet alle onzekerheden die gepaard gaan met flexwerk worden door iedereen op dezelfde manier ervaren. Zo blijkt dat oproepkrachten, ondanks hun lage feitelijke baanzekerheid, toch meestal wel tevreden zijn over de zekerheid die hun baan biedt. Door in vervolgonderzoek naar zekerheden van flexwerkers ook het loopbaanperspectief in te brengen kan worden vastgesteld in hoeverre de ervaring van werkenden met bepaalde aspecten van hun werk te maken heeft met de fase waarin hun loopbaan zich bevindt.