Profiel van flexwerkers in Nederland, 2003-2019
Wie zijn ze, waar werken ze en hoe is hun werk- en inkomenszekerheid?Over deze publicatie
In de afgelopen decennia is flexwerk een steeds grotere plaats gaan innemen op de arbeidsmarkt. In 2019 waren er rond 3 miljoen flexwerkers, zoals werknemers met tijdelijke contracten, oproepkrachten, uitzendkrachten en zzp’ers. De onderlinge verschillen binnen deze omvangrijke groep zijn groot. In dit artikel worden de belangrijkste kenmerken van de deelgroepen geïnventariseerd, met als doel de positie van flexwerkers op de Nederlandse arbeidsmarkt beter in beeld te kunnen brengen.
1. Inleiding
Om een goed beeld te krijgen van de positie van flexwerkers op de arbeidsmarkt is het van belang te weten welke verschillen er zijn tussen de verschillende soorten flexwerkers in Nederland. Deze groep van circa 3 miljoen werkenden is namelijk bijzonder heterogeen en bestaat uit zowel werknemers met verschillende soorten flexibele contracten als zzp’ers. Op basis van eerder CBS-onderzoek geeft dit artikel een profiel van de verschillende soorten flexwerkers.
Hoofdstuk 2 beschrijft de ontwikkeling van het flexwerk vanaf het begin van deze eeuw en de verschillende soorten flexwerkers die het CBS onderscheidt. In hoofdstuk 3 worden de voornaamste karakteristieken behandeld van de 7 verschillende soorten flexwerknemers en de 2 soorten zelfstandigen die tot de flexwerkers worden gerekend. Hoofdstuk 4 gaat in op de baan- en werkzekerheid in de flexibele schil. Hoofdstuk 5 behandelt de inkomenspositie en hoofdstuk 6 schetst de mogelijkheden voor ontwikkeling op het werk.
2. Ontwikkeling flexwerk in Nederland
Het flexwerk kwam in Nederland sterker op dan in de meeste EU-landen (Kösters & Smits, 2015). Bovendien groeide in andere Europese landen doorgaans één van de twee groepen, zzp’ers of flexwerkers. In Nederland namen beide groepen in aandeel toe (Smits, 2017).
Werknemers met flexibele arbeidsrelatie (% van de werkenden) | Zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) (% van de werkenden) | |
---|---|---|
2003 | 14,0 | 8,1 |
2004 | 13,9 | 8,4 |
2005 | 14,5 | 8,7 |
2006 | 15,5 | 9,0 |
2007 | 17,0 | 9,3 |
2008 | 17,3 | 9,7 |
2009 | 17,1 | 10,1 |
2010 | 17,5 | 10,4 |
2011 | 17,8 | 10,6 |
2012 | 18,7 | 10,9 |
2013 | 19,8 | 11,6 |
2014 | 20,6 | 12,0 |
2015 | 21,3 | 12,3 |
2016 | 21,9 | 12,2 |
2017 | 22,7 | 12,3 |
2018 | 22,5 | 12,2 |
2019 | 21,5 | 12,3 |
Grootste toename flexwerk in de bouwnijverheid
Met uitzondering van landbouw, bosbouw en visserij, een bedrijfstak met traditioneel al veel flexwerkers, nam het aandeel flexwerk in vrijwel alle bedrijfstakken toe. Het meest groeide het flexaandeel in de bouw, met een toename van ruim 19 procentpunt tussen 2003 en 2019, de handel, de horeca en de bedrijfstak verhuur en overige zakelijke diensten (alle een toename van rond 16 procentpunt). In sommige bedrijfstakken is de toename vooral toe te schrijven aan de inzet van flexibele werknemers. De meest sprekende voorbeelden daarvan zijn de horeca en de handel. In andere sectoren, zoals de bouw, de specialistische zakelijke dienstverlening en de overige dienstverlening, zorgen zzp’ers juist voor de groei.Bedrijfstak | Flexibele werknemers (%-punt verandering) | Zzp'ers (%-punt verandering) |
---|---|---|
Bouwnijverheid | 5,3 | 14,1 |
Handel | 15,0 | 1,0 |
Horeca | 17,3 | -1,3 |
Verhuur en overige zakelijke diensten | 10,4 | 5,3 |
Vervoer en opslag | 9,6 | 3,6 |
Specialistische zakelijke diensten | 0,8 | 11,2 |
Alle economische activiteiten | 7,4 | 4,2 |
Cultuur, sport en recreatie | 5,8 | 5,6 |
Onderwijs | 4,8 | 6,1 |
Overige dienstverlening | 0,2 | 9,8 |
Industrie | 6,3 | 2,6 |
Informatie en communicatie | 1,3 | 7,4 |
Verhuur en handel onroerend goed | 6,4 | 2,2 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 3,3 | 4,5 |
Financiële dienstverlening | 1,6 | 5,4 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 3,0 | 3,0 |
Openbaar bestuur en overheidsdiensten | 2,3 | 0,3 |
Landbouw, bosbouw en visserij | -0,2 | -0,9 |
Sterke groei oproepkrachten
Oproepkrachten vormen de grootste groep flexibele werknemers. In 2019 maakten ze 6,1 procent van de werkenden uit. Dit is ook de groep die het meest is toegenomen, in 2003 was het aandeel oproepkrachten 3,3 procent. Een andere grote groep, die naar verhouding ook flink is toegenomen, vormen de tijdelijke werknemers met uitzicht op een vast dienstverband (2,6 procent in 2003 en 4,3 procent in 2019). De andere groepen tijdelijke werknemers zijn minder sterk gegroeid. Het aandeel werkenden met een kortlopend tijdelijk contract bleef min of meer gelijk (2,1 procent van de werkenden) en het aandeel werkenden met een lang tijdelijk contract nam licht toe (van 1,3 procent naar 1,7 procent).2003 (% van de werkenden) | 2019 (% van de werkenden) | |
---|---|---|
Oproep/-invalkracht | 3,3 | 6,1 |
Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast | 2,6 | 4,3 |
Uitzendkracht | 2,4 | 3,0 |
Werknemer tijdelijk, geen vaste uren | 1,5 | 2,6 |
Werknemer tijdelijk < 1 jaar | 2,1 | 2,1 |
Werknemer vast, geen vaste uren | 0,9 | 1,7 |
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar | 1,3 | 1,7 |
2019 (% van de werkenden) | 2012 (% van de werkenden) | |
---|---|---|
Zzp-eigen arbeid | 9,9 | 8,5 |
Zzp-producten | 2,4 | 2,3 |
3. Wie zijn de flexwerkers en wat doen ze?
Tijdelijke werknemers met uitzicht op een vast dienstverband
Werknemers die een tijdelijk dienstverband hebben met uitzicht op een vast contract zijn naar verhouding vaak tussen de 25 en 35 jaar oud. Ruim 40 procent valt binnen deze leeftijdscategorie, tegenover 21 procent in de totale werkzame beroepsbevolking. Vrouwen zijn licht in de meerderheid (53 procent). Werknemers die uitzicht hebben op een vast dienstverband zijn relatief vaak hoog opgeleid (42 procent) en niet geconcentreerd in specifieke bedrijfstakken. De beroepen waarin ze werken komen overeen met die van vaste werknemers. Het vaakst is dit soort flexwerkers te vinden in bedrijfseconomische en administratieve beroepen (meer dan 22 procent), zorg- en welzijnsberoepen (meer dan 15 procent) en commerciële beroepen (13 procent). Zij werken in meerderheid (90 procent) voltijds of hebben een grote deeltijdbaan (vanaf 20 uur per week).Werknemers met lange tijdelijke dienstverbanden
Ruim twee derde van de werknemers met een lang tijdelijk dienstverband is tussen de 15 en 35 jaar oud. De meerderheid (57 procent) is vrouw. Vaker nog dan degenen met uitzicht op een vast dienstverband zijn ze hoog opgeleid (46 procent). Een aanzienlijk deel van deze flexwerkers volgt regulier onderwijs (ruim 37 procent). Het werk kan overigens ook onderdeel zijn van de opleiding, bijvoorbeeld aan de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) in het mbo, waar leerlingen meestal een arbeidsovereenkomst hebben bij hun leerbedrijf (Alejandro Perez & Van der Mooren, 2020).Werknemers met lange tijdelijke contracten zijn relatief vaak te vinden in de gezondheids- en welzijnszorg (22 procent) en in het onderwijs (14 procent). Ze zijn werkzaam in pedagogische beroepen, zoals docent (9 procent), en in zorg- en welzijnsberoepen zoals arts, therapeut of specialist (8 procent). Ze werken in meerderheid in deeltijd (61 procent), in zowel kleine (tot 20 uur per week) als grote deeltijdbanen.
Werknemers met korte tijdelijke contracten
Bijna de helft van de werknemers met een kort tijdelijk contract is jonger dan 25 jaar (48 procent). Ook in deze groep is de meerderheid vrouw (56 procent). Ruim een derde van deze flexwerkers is laag opgeleid. In veel gevallen hebben ze hun opleiding nog niet afgerond, bijna 45 procent volgt nog regulier onderwijs. Onder deze flexwerkers zijn relatief veel werkenden met een niet-westerse migratieachtergrond. Meer dan 1 op de 5 heeft een dergelijke achtergrond, tegenover 1 op de 9 van de totale werkzame beroepsbevolking. Meer dan een kwart werkt in de handel, bijvoorbeeld als verkoper (6 procent van de totale groep). Daarnaast werken werknemers met kortlopende tijdelijke contracten vaak als schoonmaker of als hulpkracht in de transport en de logistiek (samen 12 procent). Ook deze groep flexwerkers werkt vaak in deeltijd. Het zijn vooral kleine deeltijdbanen: 27 procent werkt minder dan 12 uur per week en 14 procent werkt tussen de 12 en 20 uur per week.Oproepkrachten en werknemers met wisselende uren
Ook oproepkrachten zijn voor het merendeel vrouw (53 procent). Bijna drie kwart is jonger dan 25 jaar. Ze zijn veelal laag opgeleid (45 procent) en de meerderheid volgt onderwijs (69 procent). Verder valt op dat oproepkrachten relatief vaak een niet-westerse migratieachtergrond hebben (16 procent). Oproepkrachten zijn te vinden in de handel (29 procent) en in de horeca (20 procent). Ze zijn verkoper (17 procent), schoonmaker of keukenhulp (10 procent) of werken als hulpkracht in de bedrijfstak transport en logistiek (16 procent). Meer dan de helft van de oproepkrachten heeft een kleine deeltijdbaan van 12 uur of minder per week.Het profiel van werknemers met wisselende uren komt overeen met dat van de oproepkrachten. Wel zijn degenen met een vast dienstverband en wisselende uren gemiddeld wat ouder en minder vaak onderwijsvolgend.
Uitzendkrachten
De meerderheid (60 procent) van de uitzendkrachten is man. Bijna een kwart van deze flexwerkers is jonger dan 25 jaar. In vergelijking met andere flexibele werknemers zijn onder de uitzendkrachten relatief veel werkenden te vinden die ouder zijn dan 45 jaar. De meesten zijn laag (28 procent) of middelbaar (46 procent) opgeleid. Relatief veel uitzendkrachten hebben een migratieachtergrond, zowel westers (15 procent) als niet-westers (23 procent). Ze zijn werkzaam in de industrie (19 procent), in technische beroepen zoals productiemachinebedieners (6 procent) en als hulpkracht in de bouw en de industrie (5 procent). Daarnaast zijn ze werkzaam als bestuurders van voertuigen (8 procent) en als hulpkracht in transport en logistiek (9 procent). Wat betreft arbeidsduur wijken ze weinig af van het beeld voor de totale werkende beroepsbevolking, bijna de helft werkt voltijds (35 uur per week of meer).Zzp-eigen arbeid
De meerderheid (59 procent) van de zzp’ers die vooral hun eigen arbeid aanbieden is man. Er zijn relatief veel 65-plussers in deze groep te vinden (8 procent), een meerderheid is ouder dan 45 jaar (58 procent). Bijna de helft is hoog opgeleid. Zzp’ers-eigen arbeid zijn te vinden in de specialistische en zakelijke dienstverlening (21 procent), de gezondheids- en welzijnszorg (12 procent) en de bouwnijverheid (11 procent). Ze zijn werkzaam in creatieve en taalkundige beroepen, zoals auteurs en kunstenaars (8,3 procent) en vakspecialisten op artistiek gebied (3,9 procent), maar ook in bouwberoepen (9,6 procent) en als specialisten bedrijfsbeheer (9,2 procent). De meerderheid werkt voltijds, maar er is ook een relatief grote groep die minder dan 12 uur per week werkt (13,4 procent).Zzp-producten
De meeste zzp’ers die vooral producten of grondstoffen verkopen zijn man (65 procent). Voltijdwerkers zijn ruim in de meerderheid (66 procent). Twee derde van deze zzp’ers is ouder dan 45 jaar, 11 procent is ouder dan 65. Ruim een vijfde is laag opgeleid en iets minder dan de helft (45 procent) heeft een middelbare opleiding. Zzp’ers-producten zijn onder andere te vinden in de handel (29 procent) en de landbouw (22 procent). Ze zijn werkzaam als verkoper (22,7 procent) of als tuinder, akkerbouwer of veehouder (10,7 procent).4. Baan- en werkzekerheid van flexwerkers
Uitstroom naar werkloosheid en inactiviteit
Oproepkrachten en werknemers met korte tijdelijke contracten hadden het vaakst te maken met baanverlies. Bij beide soorten flexwerkers had ongeveer 15 procent van degenen die in 2018 nog werkten 12 maanden daarna geen betaald werk meer. In verreweg de meeste gevallen ging het om inactiviteit (13 procent), 2,3 procent werd werkloos. Bij werknemers met korte tijdelijke contracten liggen die verhoudingen anders. Van de werkenden in 2018 was 12 maanden later 5,1 procent werkloos en 9,9 procent inactief.Zzp’ers die producten verkopen werden van alle flexwerkers het minst vaak werkloos of inactief, minder dan 4 procent van deze zzp’ers uit 2018 had in 2019 geen betaald werk meer. Bij zzp’ers die eigen arbeid aanbieden was dat iets vaker, ruim 6 procent. Deze percentages liggen lager dan bij de meeste andere flexwerkers.
Bij een (tijdelijk) gebrek aan opdrachten of werk besteden zzp’ers mogelijk wel nog tijd aan acquisitie. Ze zullen dan minder snel aangeven dat ze geen betaald werk meer hebben dan werknemers die hun baan verliezen. Een gebrek aan werk of opdrachten hoeft er immers niet toe te leiden dat ze stoppen als zelfstandige. Gebrek aan werk kan zich wel uiten in een lager inkomen of minder gewerkte uren.
Van de tijdelijke werknemers met uitzicht op een vast dienstverband had 5,5 procent van 2018 op 2019 geen werk meer. Relatief vaak, zeker in vergelijking met zzp-arbeid, ging het om uitstroom naar werkloosheid. Bij de tijdelijke werknemers met uitzicht op vast was dat 2,0 procent, bij zzp’ers-arbeid 0,7 procent.
Werkloos (%) | Inactief (%) | |
---|---|---|
Oproep/-invalkracht | 2,3 | 13,0 |
Werknemer tijdelijk < 1 jaar | 5,1 | 9,9 |
Werknemer tijdelijk, geen vaste uren | 2,8 | 11,1 |
Uitzendkracht | 3,0 | 10,0 |
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar | 2,1 | 8,9 |
Werknemer vast, geen vaste uren | 1,5 | 9,3 |
Zzp-eigen arbeid | 0,7 | 5,7 |
Totaal (alle werkenden) | 1,2 | 4,8 |
Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast | 2,0 | 3,5 |
Zzp-producten | 0,4 | 3,5 |
Doorstroom naar een vast dienstverband
Flexwerk kan een opstap zijn naar een vast dienstverband. In de categorie tijdelijke werknemers met uitzicht op een vast contract is dat duidelijk, maar ook in de andere groepen komt dit voor, zij het in mindere mate. Bijna 64 procent van de werknemers die in 2018 aangaven uitzicht te hebben op een vast dienstverband was een jaar later inderdaad in vaste dienst gekomen. Werknemers met een vast contract en wisselende uren, evenals werknemers met een lang tijdelijk contract, stroomden ook relatief vaak door naar een vast dienstverband, respectievelijk 48,8 procent en 43,3 procent. Uitzend- en oproepkrachten stroomden het minst vaak door naar een vast dienstverband (respectievelijk 24,3 procent en 13,8 procent).Zzp’ers blijven voornamelijk als zelfstandige werkzaam, slechts weinig zzp’ers gaan aan de slag als werknemer. Van de zzp’ers die in 2018 hun eigen arbeid aanboden was ruim 7 procent een jaar later werkzaam als werknemer en van de zzp’ers die producten verkopen 4 procent. Het is dus niet verwonderlijk dat de doorstroom naar een vaste werknemersbaan zeer beperkt was (respectievelijk 3,1 procent en 0,9 procent).
Vast dienstverband (%) | |
---|---|
Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast | 63,8 |
Werknemer vast, geen vaste uren | 48,8 |
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar | 43,3 |
Werknemer tijdelijk < 1 jaar | 33,6 |
Werknemer tijdelijk, geen vaste uren | 27,5 |
Uitzendkracht | 24,3 |
Oproep/-invalkracht | 13,8 |
Zzp-eigen arbeid | 3,1 |
Zzp-producten | 0,9 |
Duur verblijf in de flexibele schil
Hierboven bleek al dat flexibele werknemers een grotere kans hebben om uit te stromen naar werkloosheid of inactiviteit dan werknemers met een vaste arbeidsrelatie. Om te bepalen hoelang werknemers in de flexibele schil werkzaam blijven, werd een grote groep gedurende een periode van maximaal vijf jaar gevolgd op de arbeidsmarkt, op basis van gegevens over banen van werknemers uit de Polisadministratie. Het gaat om 686 duizend flexwerknemers2) van wie het dienstverband in 2012 inging. Op dat moment volgden zij geen onderwijs. Gemeten werd op welk moment, binnen vijf jaar na indiensttreding, zij de flexibele schil verlieten en hoelang zij op dat moment werkzaam waren geweest.Van de werknemers die in 2012 begonnen in een tijdelijk dienstverband bleef 55 procent minimaal een jaar onafgebroken in de flexibele schil, ruim een derde (35 procent) minimaal 2 jaar en bijna een tiende (ruim 9 procent) minimaal 5 jaar. Het gaat hierbij om zowel flexibele werknemers met uitzicht op een vast contract als om flexibele werknemers met een (kort of lang) tijdelijk contract. Oproep- en uitzendkrachten waren in vergelijking met tijdelijke werknemers vaker na een jaar weer uitgestroomd. Van de oproepkrachten bleef ongeveer 10 procent minimaal 5 jaar werkzaam in de flexibele schil, van de uitzendkrachten bijna 8 procent.
Jaren na instroom | Tijdelijk dienstverband (%) | Oproepkracht (%) | Uitzendkracht (%) |
---|---|---|---|
0 | 100,0 | 100,0 | 100,0 |
1 | 55,4 | 45,8 | 43,0 |
2 | 35,5 | 31,3 | 26,6 |
3 | 20,4 | 19,8 | 17,1 |
4 | 13,8 | 14,6 | 10,8 |
5 | 9,3 | 10,4 | 7,6 |
Vast dienstverband (%) | Zelfstandige (%) | Geen werk geen uitkering (%) | Geen werk met uitkering (%) | |
---|---|---|---|---|
Totaal | 31,8 | 7,7 | 20,8 | 31,3 |
Tijdelijk dienstverband | 42,4 | 6,9 | 15,6 | 26,0 |
Uitzendkracht | 18,4 | 7,0 | 25,3 | 41,1 |
Oproepkracht | 26,0 | 8,3 | 27,1 | 29,2 |
Het aandeel van de blijvers in de flexibele schil, degenen die minimaal vijf jaar werkzaam blijven, ontloopt elkaar niet veel voor de verschillende soorten flexwerkers. Bij de vertrekkers, degenen die binnen vijf jaar uitstromen, zijn er wel aanzienlijke verschillen wat betreft arbeids- en inkomenspositie na uitstroom. Van de werknemers met een tijdelijk dienstverband had ruim 42 procent een vast contract. Van de oproepkrachten was dat ruim een kwart en van de uitzendkrachten 18 procent. Ruim 41 procent van de uitzendkrachten had een uitkering.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat van de werknemers die na een periode in de flexibele schil zonder werk raakten, ruim 46 procent in de vier jaar daarna geen werk had, hetzij met of zonder een uitkering. Daarnaast keerde 30 procent terug in de flexibele schil. Ruim 15 procent vond na een periode zonder werk toch een vaste baan en ruim 8 procent ging een opleiding volgen. Vrouwen, personen met een westerse migratieachtergrond en personen van 45 tot 55 jaar hadden de grootste kans om na de flexibele schil langdurig werk noch uitkering te hebben (Gardeniers & Gringhuis, 2020). Daarbij moet worden opgemerkt dat dit onderzoek betrekking had op de periode van 2012 tot en met 2017, waarin de arbeidsmarkt grotendeels ruim tot zeer ruim was.
Ontevredenheid over werkzekerheid
Uitzendkrachten zijn het vaakst ontevreden over hun werkzekerheid, in 2019 gaf 35 procent aan hier ontevreden over te zijn (figuur 4.5). Dit blijkt uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van CBS en TNO. Eerder bleek al dat uitzendkrachten vaak uitstromen naar een situatie zonder werk en niet vaak doorstromen naar een vast dienstverband. Dat geldt ook voor oproepkrachten. Desondanks zijn zij minder vaak ontevreden over hun werkzekerheid dan uitzendkrachten. Slechts 18 procent gaf in 2019 aan ontevreden te zijn. Uit eerder onderzoek bleek al dat oproepkrachten relatief vaak aangeven dat ze geen vast dienstverband hebben omdat ze behoefte hebben aan flexibiliteit. Het zijn met name jongeren in kleine deeltijdbanen die behoefte hebben aan flexibiliteit (CBS, 2020).Opvallend is dat werknemers met lange tijdelijke contracten vaak ontevreden zijn over hun werkzekerheid, terwijl zij vergeleken met veel andere typen flexwerk een relatief grote kans hebben om door te stromen naar een vast dienstverband en een kleinere kans om werkloos of inactief te worden. Bijna 31 procent van de werknemers met een lang tijdelijk dienstverband was in 2019 ontevreden en 24 procent van de werknemers met een kort tijdelijk contract.
Voor zzp’ers is de werkzekerheid afhankelijk van de opdrachten die ze kunnen verwerven. Uit de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA), die CBS en TNO uitvoeren onder zelfstandigen met een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemers 3)), blijkt dat ongeveer 1 op de 5 zzp’ers hier in 2019 ontevreden over was. De zzp’ers die eigen arbeid aanbieden wat vaker dan de zzp’ers die producten verkopen.
Arbeidspositie | (%) |
---|---|
Uitzendkracht | 35,2 |
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar | 30,9 |
Werknemer tijdelijk < 1 jaar | 24,3 |
Zzp-eigen arbeid 2) | 21,3 |
Zzp-producten 2) | 19,0 |
Oproep/-invalkracht | 18,0 |
Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast | 16,5 |
Werknemer tijdelijk, geen vaste uren | 15,3 |
Werknemer vast, geen vaste uren | 10,2 |
Werknemer, vast | 7,5 |
Bron: CBS, TNO | |
1) Voor zzp'ers heeft de werkzekerheid betrekking op het behoud van voldoende opdrachten. 2) Zzp-eigen arbeid en zzp-producten betreft alleen zelfstandig ondernemers zonder personeel. |
3) Directeur-grootaandeelhouders en personen met resultaat uit overige werkzaamheden, zoals freelancers, maken geen deel uit van de doelpopulatie van de ZEA.
5. Welke flexwerkers hebben een laag inkomen?
De beste vergelijkingsmogelijkheid is het persoonlijk primair inkomen. Dit omvat inkomen uit arbeid en inkomen uit eigen onderneming. In 2018 bedroeg het gemiddeld persoonlijk primair inkomen van de werkzame beroepsbevolking 44 duizend euro per jaar. Voor alle soorten flexwerk ligt het gemiddelde inkomen hieronder.
Oproepkrachten hadden gemiddeld het laagste jaarinkomen, in 2018 was dat 9,9 duizend euro. Dat is nog geen kwart van het gemiddelde voor de totale werkzame beroepsbevolking. Ook werknemers met wekelijks wisselende uren en korte tijdelijke contracten hebben een laag inkomen. De hoogste gemiddelde inkomens hebben flexwerkers met uitzicht op een vast dienstverband. Daarnaast hebben ook zzp’ers die eigen arbeid aanbieden en werknemers met lange tijdelijke contracten relatief hoge inkomens in vergelijking met andere flexwerkers. Zzp’ers die producten verkopen en uitzendkrachten vallen wat betreft hun gemiddeld inkomen in de middenmoot. Deze flexwerkers werken, vergeleken met veel andere typen flexwerkers, relatief vaak voltijds. Voor deze groepen zijn de relatief lage inkomens dus niet toe te schrijven aan deeltijdwerk.
Gemiddeld persoonlijk primair inkomen (x 1 000 euro) | |
---|---|
Alle werkenden | 44,0 |
Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast | 36,5 |
Zzp-eigen arbeid | 35,2 |
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar | 30,9 |
Zzp-producten | 27,7 |
Uitzendkracht | 26,2 |
Werknemer vast, geen vaste uren | 22,2 |
Werknemer tijdelijk < 1 jaar | 17,7 |
Werknemer tijdelijk, geen vaste uren | 11,8 |
Oproep/-invalkracht | 9,9 |
*Voorlopige cijfers |
Een laag persoonlijk primair inkomen hoeft niet problematisch te zijn als flexwerkers een partner of andere huisgenoten hebben die ook inkomen inbrengen. Om hier een beeld van te krijgen, wordt ook het gestandaardiseerd inkomen van flexwerkers bekeken. Dat is het besteedbaar huishoudensinkomen, gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Het gemiddeld gestandaardiseerd inkomen verschilt veel minder tussen de verschillende soorten flexwerkers dan het persoonlijk primair inkomen. Zzp’ers die eigen arbeid aanbieden, hebben het hoogste gestandaardiseerde inkomen en ook zzp’ers-producten scoren op dit punt beter dan andere soorten flexwerkers. Uitzendkrachten hebben het laagste gemiddelde gestandaardiseerd inkomen.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen (x 1 000 euro) | |
---|---|
Zzp-eigen arbeid | 36,6 |
Alle werkenden | 35,0 |
Zzp-producten | 33,0 |
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar | 31,9 |
Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast | 31,5 |
Oproep/-invalkracht | 30,9 |
Werknemer vast, geen vaste uren | 29,8 |
Werknemer tijdelijk < 1 jaar | 29,0 |
Werknemer tijdelijk, geen vaste uren | 28,8 |
Uitzendkracht | 27,3 |
*Voorlopige cijfers |
Tevredenheid over inkomen en salaris
Uitzendkrachten zijn het vaakst ontevreden over hun verdiensten, zelfstandig ondernemers die hun eigen arbeid aanbieden het minst vaak (figuur 5.3). Van de uitzendkrachten gaf 36 procent aan niet tevreden te zijn met hun salaris. Uit onderzoek is gebleken dat uitzendkrachten niet alleen minder verdienen dan werknemers met een vast dienstverband, maar ook dat het verschil in uurloon maar in beperkte mate samenhangt met kenmerken als leeftijd, onderwijsniveau en beroep (Smits & de Vries, 2019, Skriabikova & Smits, 2019). Ook als gecontroleerd wordt voor deze kenmerken blijft er een loonverschil bestaan.Oproepkrachten verdienen weliswaar het minst, maar bij deze flexwerkers is het loonverschil met vaste medewerkers vrijwel geheel toe te schrijven aan de jonge leeftijd en het soort werk dat ze doen. Oproepkrachten waren in 2019 minder vaak ontevreden over hun salaris dan uitzendkrachten, ongeveer 30 procent tegenover 36 procent. Opvallend is verder dat ook van de vaste werknemers een kwart ontevreden was over het salaris. Tenslotte blijkt er een groot verschil in tevredenheid te zijn tussen zzp’ers die hun eigen arbeid aanbieden en zzp’ers die producten verkopen. Van de eerste groep was 22 procent ontevreden in 2019, van de tweede groep 34 procent.
Arbeidsrelatie | (%) |
---|---|
Uitzendkracht | 35,6 |
Zzp-producten 2) | 34,3 |
Werknemer tijdelijk < 1 jaar | 31,4 |
Oproep/-invalkracht | 30,2 |
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar | 29,5 |
Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast | 28,0 |
Werknemer, vast | 26,5 |
Werknemer vast, geen vaste uren | 26,5 |
Werknemer tijdelijk, geen vaste uren | 25,5 |
Zzp-eigen arbeid 2) | 22,0 |
Bron: CBS, TNO | |
1) De werknemers is gevraagd naar tevredenheid met hun salaris, de zzp’ers is gevraagd naar tevredenheid met hun inkomen als zelfstandige. 2) Zzp-eigen arbeid en zzp-producten betreft alleen zelfstandig ondernemers zonder personeel. |
6. Ontwikkelmogelijkheden op het werk
Flexwerkers hebben in vergelijking met vaste werknemers minder baan- en werkzekerheid (Kuhn-Nelen, Smits, de Vries, 2019). Ze hebben vaker te maken met baanverlies en moeten vaker op zoek naar ander werk. Volgens de WRR (2007) is het voor deze groep daarom van belang dat ze hun kennis en vaardigheden op peil houden. Dat kan door het volgen van cursussen of opleidingen (formeel leren) maar ook door tijdens het werk te leren (informeel leren). Uit eerder onderzoek is gebleken dat werkenden het meest leren van nieuwe en uitdagende werkzaamheden, en het minst van alledaagse routinewerkzaamheden (Borghans et al., 2014, Ellström, 2001). De mate van autonomie in het werk wordt daarom vaak als indicator voor de leermogelijkheden op het werk genomen.
Flexwerkers nemen minder deel aan opleidingen of cursussen dan vaste werknemers (Forrier en Sels, 2005; Fouarge et al., 2012; Künn-Nelen et al., 2018). Wel blijkt er een aanzienlijk verschil in de mate waarin de verschillende soorten flexwerkers deelnemen aan cursussen. Werknemers die uitzicht hebben op een vast dienstverband, werknemers die een lang tijdelijk contract hebben en zzp’ers die hun eigen arbeid aanbieden doen dit het meest. Ongeveer de helft van deze flexwerkers geeft aan een cursus of opleiding te hebben gevolgd. Oproepkrachten, werknemers met wisselende uren, werknemers met korte tijdelijke contracten, uitzendkrachten en zzp’ers die producten verkopen rapporteren een veel lagere deelname aan werkgerelateerde cursussen.
Arbeidsrelatie | (%) |
---|---|
Werknemer, vast | 56,0 |
Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast | 53,6 |
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar | 50,9 |
Zzp-eigen arbeid 1) | 49,2 |
Werknemer tijdelijk < 1 jaar | 35,7 |
Uitzendkracht | 34,0 |
Werknemer vast, geen vaste uren | 32,6 |
Oproep/-invalkracht | 29,2 |
Zzp-producten 1) | 26,5 |
Werknemer tijdelijk, geen vaste uren | 24,2 |
Bron: CBS, TNO | |
1) Zzp-eigen arbeid en zzp-producten betreft alleen zelfstandig ondernemers zonder personeel. |
Over het algemeen blijken de flexwerkers die het minst deelnemen aan cursussen ook degenen te zijn die de minste autonomie op het werk hebben (figuur 6.2). Dat geldt vooral voor de oproepkrachten en uitzendkrachten. Een uitzondering vormt de groep zzp-producten. Deze neemt weinig deel aan cursussen en heeft tegelijkertijd een grote mate van autonomie. Het is echter de vraag of de mate van autonomie ook voor alle zelfstandigen een goede maat is voor de leermogelijkheden die het werk biedt, aangezien een zelfstandige per definitie niet werkzaam zou moeten zijn in een hiërarchische (ondergeschikte) relatie, waarbij de werkzaamheden volledig door anderen worden bepaald. Uit figuur 6.3 blijkt overigens wel dat zzp’ers, zowel zzp-eigen arbeid als zzp-producten, het minst vaak aangeven ontevreden te zijn met de leermogelijkheden die hun werk biedt.
Arbeidspositie | Veel autonomie (%) |
---|---|
Zzp-producten 1) | 89,9 |
Zzp-eigen arbeid 1) | 87,3 |
Werknemer, vast | 62,4 |
Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast | 55,0 |
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar | 47,9 |
Werknemer vast, geen vaste uren | 43,0 |
Werknemer tijdelijk < 1 jaar | 36,9 |
Werknemer tijdelijk, geen vaste uren | 36,8 |
Uitzendkracht | 31,0 |
Oproep/-invalkracht | 30,3 |
Bron: CBS, TNO | |
1)Zzp-eigen arbeid en zzp-producten betreft uitsluitend zelfstandig ondernemers. |
De flexwerkers die zowel weinig formele als informele leermogelijkheden hebben, te weten de oproepkrachten en de uitzendkrachten, zijn het vaakst ontevreden met de leermogelijkheden op het werk. De groepen flexwerkers die goed scoren op zowel formele als informele leermogelijkheden, de werknemers met uitzicht op een vast dienstverband en de werknemers met lange tijdelijke contracten, zijn veel minder vaak ontevreden over de leermogelijkheden.
Positie in de werkkring | Ontevreden over leermogelijkheden (%) |
---|---|
Uitzendkracht | 28,5 |
Oproep/-invalkracht | 25,2 |
Werknemer tijdelijk, geen vaste uren | 24,7 |
Werknemer tijdelijk < 1 jaar | 22,9 |
Werknemer vast, geen vaste uren | 21,9 |
Werknemer tijdelijk >= 1 jaar | 15,7 |
Werknemer, vast | 15,4 |
Werknemer tijdelijk, uitzicht op vast | 12,9 |
Zzp-eigen arbeid 1) | 6,2 |
Zzp-producten 1) | 6,0 |
Bron: CBS, TNO | |
1)Zzp-eigen arbeid en zzp-producten betreft uitsluitend zelfstandig ondernemers. |
7. Conclusie
Uitzendkrachten en oproepkrachten hebben, vergeleken met andere flexwerkers, weinig baan- en werkzekerheid, een relatief laag inkomen en weinig scholingsmogelijkheden. Uitzendkrachten zijn ook vaak ontevreden over deze aspecten van het werk. Voor oproepkrachten is het beeld anders. Ze geven niet vaak aan ontevreden te zijn over hun werkzekerheid en salaris. Wel zijn oproepkrachten, evenals uitzendkrachten, vaak ontevreden over de leermogelijkheden op het werk.
Werknemers met langlopende contracten hebben vergeleken met veel andere soorten flexwerkers een grotere kans om door te stromen naar een vast dienstverband en een kleinere kans om zonder werk te raken. Werknemers met een langer tijdelijk dienstverband zijn wel relatief vaak ontevreden over hun werkzekerheid.
Vergeleken met andere soorten flexwerkers is de uitstroom van zzp’ers naar werkloosheid of inactiviteit laag. Dat geldt vooral voor zzp’ers die producten verkopen. Echter, bij zzp’ers hoeft een gebrek aan werk niet per se samen te gaan met uitstroom naar werkloosheid. Het kan ook leiden tot minder uren werk en een lager inkomen. Wat betreft tevredenheid met de werkzekerheid vallen zzp’ers in de middenmoot. Ze zijn minder vaak ontevreden dan uitzendkrachten of werknemers met lange tijdelijke contracten, maar vaker dan bijvoorbeeld oproepkrachten of werknemers met wisselende uren. Wat betreft het inkomen valt op dat er een groot verschil is tussen zzp-eigen arbeid en zzp-producten.
Niet alle onzekerheden die gepaard gaan met flexwerk worden door iedereen op dezelfde manier ervaren. Zo blijkt dat oproepkrachten, ondanks hun lage feitelijke baanzekerheid, toch meestal wel tevreden zijn over de zekerheid die hun baan biedt. Door in vervolgonderzoek naar zekerheden van flexwerkers ook het loopbaanperspectief in te brengen kan worden vastgesteld in hoeverre de ervaring van werkenden met bepaalde aspecten van hun werk te maken heeft met de fase waarin hun loopbaan zich bevindt.
Bijlage
Totaal | Vaste arbeidsrelatie | Tijdelijk met uitzicht op vast en vaste uren | Tijdelijk ≥= 1 jaar en vaste uren | Tijdelijk <1 jaar en vaste uren | Uitzendkrachten | Oproep- of invalkrachten | Vast zonder vaste uren | Tijdelijk zonder vaste uren | Zzp eigen arbeid | Zzp producten | Zelfst. met personeel | Meewerkende | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Geslacht | Man | 53,2 | 52,2 | 47,2 | 43,1 | 44,3 | 60,4 | 47,2 | 48,7 | 49,0 | 59,4 | 65,4 | 73,5 | 25,6 |
Geslacht | Vrouw | 46,8 | 47,8 | 52,8 | 56,9 | 55,7 | 39,6 | 52,8 | 51,3 | 51,0 | 40,6 | 34,6 | 26,5 | 74,4 |
Leeftijd | 15 tot 25 jaar | 15,4 | 7,6 | 18,9 | 32,1 | 48,3 | 23,6 | 71,9 | 47,7 | 63,5 | 6,2 | 3,4 | 0,9 | 11,7 |
Leeftijd | 25 tot 35 jaar | 21,0 | 22,0 | 40,2 | 37,3 | 22,7 | 28,8 | 9,9 | 16,8 | 13,0 | 15,7 | 12,8 | 13,1 | 13,3 |
Leeftijd | 35 tot 45 jaar | 19,4 | 22,1 | 20,3 | 13,1 | 10,7 | 16,0 | 4,5 | 8,8 | 6,8 | 20,6 | 16,4 | 22,3 | 17,3 |
Leeftijd | 45 tot 55 jaar | 23,2 | 26,1 | 15,1 | 9,9 | 9,2 | 16,2 | 4,7 | 12,3 | 6,3 | 27,2 | 29,6 | 34,7 | 24,4 |
Leeftijd | 55 tot 65 jaar | 18,1 | 20,5 | 5,6 | 6,8 | 7,2 | 12,3 | 4,2 | 9,5 | 5,3 | 22,2 | 27,2 | 25,7 | 24,8 |
Leeftijd | 65 tot 75 jaar | 2,9 | 1,7 | 0,0 | 0,9 | 2,0 | 3,2 | 4,9 | 4,9 | 5,1 | 8,1 | 10,7 | 3,3 | 8,4 |
Onderwijsniveau | laag | 20,0 | 16,6 | 16,1 | 21,8 | 34,2 | 28,0 | 45,4 | 30,8 | 43,1 | 14,6 | 21,3 | 15,9 | 29,8 |
Onderwijsniveau | middelbaar | 40,0 | 40,5 | 40,4 | 31,6 | 41,3 | 45,9 | 40,9 | 44,1 | 38,5 | 34,5 | 44,9 | 38,6 | 42,6 |
Onderwijsniveau | hoog | 38,6 | 41,7 | 42,1 | 46,0 | 23,5 | 23,2 | 12,9 | 23,1 | 16,5 | 49,2 | 31,7 | 43,7 | 24,7 |
Onderwijsvolgend | in regulier onderwijs (incl. vakantie) | 17,1 | 10,1 | 18,8 | 37,5 | 44,5 | 20,2 | 69,3 | 46,6 | 61,3 | 10,0 | 4,8 | 3,6 | 10,5 |
Onderwijsvolgend | niet in regulier onderwijs | 82,9 | 89,9 | 81,2 | 62,5 | 55,5 | 79,8 | 30,7 | 53,4 | 38,7 | 90,0 | 95,2 | 96,4 | 89,5 |
Migratieachtergrond | Nederlands | 78,2 | 80,4 | 73,8 | 73,2 | 68,1 | 61,1 | 75,4 | 72,7 | 71,4 | 76,1 | 81,7 | 83,2 | 85,2 |
Migratieachtergrond | Niet-westers | 11,4 | 9,6 | 15,5 | 16,2 | 21,2 | 23,4 | 16,3 | 15,2 | 18,3 | 10,8 | 8,8 | 9,4 | 8,4 |
Migratieachtergrond | Westers | 10,2 | 9,9 | 10,5 | 10,4 | 10,4 | 15,2 | 8,1 | 11,9 | 10,1 | 13,0 | 9,4 | 7,2 | 6,4 |
Arbeidsduur | 1-11 uur | 10,6 | 3,7 | 3,5 | 14,8 | 26,7 | 11,8 | 55,7 | 35,6 | 45,1 | 13,4 | 10,3 | 1,6 | 31,8 |
Arbeidsduur | 12-19 uur | 7,5 | 6,1 | 5,8 | 10,2 | 14,4 | 8,5 | 20,5 | 18,1 | 17,2 | 5,9 | 4,5 | 1,4 | 8,5 |
Arbeidsduur | 20-34 uur | 31,0 | 34,6 | 38,6 | 35,5 | 31,6 | 31,2 | 17,1 | 24,9 | 23,5 | 27,2 | 19,3 | 10,1 | 31,2 |
Arbeidsduur | 35 uur en meer | 50,9 | 55,7 | 52,1 | 39,4 | 27,4 | 48,6 | 6,8 | 21,5 | 14,1 | 53,5 | 66,0 | 86,9 | 28,5 |
1) Het onderwijsniveau en de migratieachtergrond zijn niet in alle gevallen bekend; de percentages tellen daardoor niet op tot 100. |
Beroepsklasse | Totaal | Tijdelijk met uitzicht op vast en vaste uren | Tijdelijk ≥= 1 jaar en vaste uren | Tijdelijk <1 jaar en vaste uren | Uitzendkrachten | Oproep- of invalkrachten | Vast zonder vaste uren | Tijdelijk zonder vaste uren | Zzp eigen arbeid | Zzp producten | Zelfst. met personeel | Meewerkende |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Pedagogisch | 7,0 | 8,7 | 11,7 | 6,5 | 2,5 | 6,4 | 4,6 | 7,7 | 8,1 | 1,6 | 1,7 | 1,0 |
Creatief en taalkundig | 2,5 | 1,7 | 1,7 | 2,5 | 0,9 | 0,8 | 1,5 | 1,8 | 12,2 | 8,0 | 1,1 | 1,1 |
Commerciëel | 10,9 | 13,3 | 13,1 | 18,5 | 6,0 | 18,2 | 15,5 | 15,2 | 4,2 | 29,1 | 9,9 | 10,6 |
Bedrijfseconomisch en administratief | 18,3 | 22,1 | 16,2 | 16,4 | 21,2 | 6,5 | 10,2 | 9,5 | 16,4 | 10,0 | 11,6 | 37,3 |
Managers | 5,2 | 2,9 | 1,6 | 0,9 | 0,6 | 0,2 | 2,3 | 1,0 | 1,8 | 3,5 | 35,9 | 3,6 |
Openbaar bestuur, veiligheid en juridisch | 3,4 | 3,0 | 2,3 | 1,7 | 3,8 | 1,4 | 2,8 | 2,0 | 2,4 | 0,3 | 2,3 | 1,9 |
Technisch | 14,2 | 13,4 | 11,7 | 8,8 | 27,4 | 6,0 | 7,9 | 8,2 | 19,4 | 14,0 | 10,5 | 6,7 |
ICT | 4,5 | 4,9 | 3,1 | 2,1 | 2,6 | 0,9 | 1,8 | 2,0 | 5,4 | 2,5 | 1,6 | 1,3 |
Agrarisch | 2,1 | 0,7 | 1,4 | 1,4 | 2,7 | 2,3 | 2,2 | 3,0 | 2,0 | 20,7 | 5,3 | 11,7 |
Zorg en welzijn | 14,3 | 15,3 | 20,0 | 10,7 | 5,4 | 8,3 | 9,5 | 8,4 | 12,8 | 2,0 | 10,5 | 5,2 |
Dienstverlenend | 9,0 | 7,4 | 8,8 | 15,1 | 8,6 | 27,5 | 23,0 | 21,5 | 8,8 | 4,8 | 6,9 | 14,1 |
Transport en logistiek | 7,2 | 5,5 | 7,7 | 14,0 | 17,0 | 20,4 | 16,9 | 18,0 | 4,6 | 1,9 | 1,9 | 2,7 |
Overig | 1,2 | 1,1 | 0,9 | 1,3 | 1,5 | 1,1 | 1,8 | 1,5 | 1,7 | 1,5 | 0,8 | 2,8 |
Bedrijfstak | Totaal | Vaste arbeidsrelatie | Tijdelijk met uitzicht op vast en vaste uren | Tijdelijk ≥= 1 jaar en vaste uren | Tijdelijk <1 jaar en vaste uren | Uitzendkrachten | Oproep- of invalkrachten | Vast zonder vaste uren | Tijdelijk zonder vaste uren | Zzp eigen arbeid | Zzp producten | Zelfst. met personeel | Meewerkende |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Landbouw, bosbouw en visserij | 1,9 | 0,9 | 0,3 | 0,6 | 1,0 | 1,9 | 2,0 | 1,8 | 2,1 | 2,0 | 22,3 | 6,5 | 17,2 |
Delfstoffenwinning | 0,1 | 0,1 | 0,0 | 0,0 | 0,1 | 0,1 | 0,0 | 0,2 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Industrie | 9,3 | 11,4 | 9,8 | 5,4 | 5,9 | 19,1 | 2,8 | 4,9 | 3,9 | 3,3 | 6,9 | 5,2 | 4,4 |
Energievoorziening | 0,4 | 0,5 | 0,3 | 0,2 | 0,2 | 0,5 | 0,0 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,4 | 0,1 | 0,0 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 0,4 | 0,5 | 0,3 | 0,2 | 0,2 | 1,1 | 0,2 | 0,1 | 0,0 | 0,1 | 0,0 | 0,2 | 0,0 |
Bouwnijverheid | 4,7 | 4,3 | 3,5 | 2,1 | 2,1 | 6,3 | 1,0 | 1,7 | 1,9 | 11,2 | 5,1 | 6,1 | 9,5 |
Handel | 14,6 | 13,4 | 16,1 | 16,7 | 26,1 | 7,2 | 28,9 | 19,6 | 22,6 | 3,4 | 29,0 | 20,1 | 14,7 |
Vervoer en opslag | 4,5 | 4,9 | 4,7 | 3,8 | 4,3 | 10,9 | 3,5 | 6,7 | 3,4 | 2,8 | 1,8 | 2,9 | 4,3 |
Horeca | 4,6 | 2,5 | 4,2 | 5,8 | 8,9 | 3,7 | 19,7 | 14,6 | 14,3 | 1,4 | 3,9 | 9,0 | 10,5 |
Informatie en communicatie | 3,5 | 3,7 | 4,0 | 2,2 | 3,2 | 2,0 | 1,2 | 1,4 | 1,9 | 5,5 | 2,3 | 3,2 | 1,0 |
Financiële dienstverlening | 2,8 | 3,2 | 2,1 | 1,2 | 1,2 | 3,6 | 0,3 | 1,2 | 0,6 | 2,0 | 2,6 | 7,7 | 1,8 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 0,8 | 0,8 | 0,7 | 0,7 | 0,6 | 0,5 | 0,3 | 0,4 | 0,3 | 0,8 | 0,4 | 1,2 | 0,5 |
Specialistische zakelijke diensten | 7,5 | 6,1 | 7,5 | 4,8 | 4,2 | 1,9 | 2,2 | 4,0 | 3,8 | 20,9 | 7,6 | 14,2 | 9,7 |
Verhuur en overige zakelijke diensten | 5,6 | 4,8 | 7,6 | 5,6 | 8,9 | 6,4 | 9,5 | 8,6 | 9,0 | 5,7 | 2,8 | 4,9 | 6,2 |
Openbaar bestuur en overheidsdiensten | 5,8 | 8,3 | 4,2 | 4,7 | 2,6 | 6,1 | 0,5 | 1,2 | 1,5 | 0,6 | 0,2 | 0,0 | 0,2 |
Onderwijs | 6,7 | 7,6 | 8,7 | 14,1 | 4,9 | 3,3 | 3,5 | 2,8 | 4,8 | 7,1 | 2,1 | 1,9 | 2,9 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 15,8 | 18,7 | 18,2 | 22,1 | 11,9 | 4,4 | 10,8 | 9,9 | 8,1 | 12,1 | 1,5 | 9,9 | 5,9 |
Cultuur, sport en recreatie | 2,2 | 1,2 | 2,0 | 2,3 | 2,8 | 1,6 | 3,4 | 3,6 | 2,4 | 7,5 | 4,9 | 2,2 | 2,1 |
Overige dienstverlening | 1,9 | 1,5 | 1,7 | 1,9 | 1,3 | 0,6 | 1,1 | 1,2 | 1,2 | 5,6 | 2,1 | 3,2 | 2,9 |
Huishoudens | 0,2 | 0,2 | 0,0 | 0,1 | 0,4 | 0,0 | 0,1 | 0,8 | 0,5 | 0,4 | 0,0 | 0,1 | 0,5 |
1) De bedrijfstak is niet in alle gevallen bekend; de percentages tellen daardoor niet op tot 100. |
Databronnen
De EBB is een onderzoek onder personen. De respondenten worden vijf keer benaderd om vragen te beantwoorden over hun arbeidspositie. Tussen de benaderingen zitten steeds drie maanden. De EBB bevat informatie over zowel flexibele werknemers als zzp’ers.
De Polisadministratie is een register waarin de gegevens van werknemers en hun inkomstenverhoudingen zijn opgenomen die maandelijks met de loonaangifte van de werkgevers aan de Belastingdienst, het UWV en het CBS zijn verstrekt. De Polisadministratie bevat onder andere informatie over banen van flexibele werknemers.
De informatie over flexibele werknemers in de EBB en de Polisadministratie komt niet helemaal overeen. Ten eerste is de informatie over het soort dienstverband niet helemaal gelijk. Op basis van de EBB kan een onderscheid gemaakt worden tussen een tijdelijk dienstverband met uitzicht op vast, een tijdelijke dienstverband langer dan een jaar en een tijdelijke dienstverband korter dan een jaar. Uit de Polisadministratie is alleen bekend of het gaat om een contract voor onbepaalde dan wel bepaalde tijd. Informatie over de afgesproken duur van een contract voor bepaalde tijd is niet beschikbaar in de Polisadministratie. Verder wordt in de EBB, maar niet in de Polisadministratie, nog onderscheid gemaakt tussen een dienstverband met een wekelijks vast aantal uren en een dienstverband met wisselende uren.
Informatie over oproepkrachten en uitzendkrachten is in beide bronnen beschikbaar. Daarnaast verschillen de EBB en de Polisadministratie in de schatting van het aantal en aandeel flexibele werknemers, ook als rekening wordt gehouden met het hierboven genoemde verschillen in de soorten flexwerkers die kunnen worden onderscheiden. De EBB geeft een wat lagere schatting van het aantal en aandeel flexibele werknemers dan de Polisadministratie (Bakker et al., 2020). Informatie over de inkomens van flexwerkers is gebaseerd op de EBB, verrijkt met informatie uit de inkomensstatistiek (CBS, 2020).
Voor informatie over tevredenheid met werkzekerheid, inkomen en leermogelijkheden en informatie over leermogelijkheden op het werk is gebruikgemaakt van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) en de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA). De NEA is een enquête van het CBS en TNO onder werknemers en bevat onder andere informatie over het soort dienstverband, baankenmerken en leermogelijkheden op het werk (Hooftman et al., 2019). De ZEA is een onderzoek, uitgevoerd door CBS en TNO, onder zelfstandig ondernemers die winstaangifte doen. Zelfstandigen die inkomsten hebben uit overige arbeid (bijvoorbeeld de freelancers) en de directeur-grootaandeelhouders behoren niet tot de doelpopulatie van de ZEA. De cijfers op basis van de ZEA zijn afkomstig uit Van der Torre et al. (2019).
Referenties
Bakker, B., Scholtus,S, Smits, W., Gringhuis, G., Hoogland, J., Michiels, J.(2020),Verschillen tussen schattingen van flexibele en vaste arbeidsrelaties.
Borghans, L., Fouarge, D., De Grip, A., en Van Thor, J. (2014). Werken en leren in Nederland. ROA Maastricht.
CBS (2020). Wat zijn flexwerkers?
CBS (2020). Wat zijn zzp’ers?
CBS (2020). Voldoet flexwerk aan de behoefte van werkenden?
CBS (2020), Dossier Flexwerk.
CBS (2020), Dossier ZZP.
CBS (2020), Werkzame beroepsbevolking; positie in de werkkring.
CBS (2020), Arbeidsdeelname; wisselingen arbeidspositie per kwartaal en jaar.
CBS (2020), Flexwerk in Nederland en de EU.
CBS (2020), Werkzame beroepsbevolking; bedrijf.
CBS (2020), Werkzame beroepsbevolking; gemiddeld inkomen.
CBS (2020), Krijgen flexwerkers scholing?
Ellström, P. E. (2001). Integrating learning and work: problems and prospects. Human Resource Development, Quarterly, 12(4), 421–435.
Forrier, A. & Sels, L. (2005). Puzzel met veel stukjes. Het concept employability. Tijdschrift voor HRM 3, 47–73.
Fouarge, D., De Grip, A. , Smits, W., De Vries, R. (2012). Flexible Contracts and Human Capital Investments, De Economist, 160(2): 177-195.
Gardeniers, M. & Gringhuis, G. (2020). Hoe vergaat het flexwerkers die geen werk meer hebben? Een onderzoek naar loopbaantrajecten van werknemers die de flexibele schil verlaten zonder werk. CBS. Statistische Trends.
Hooftman, W.E. et al. (2019). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2019. Methodologie en Globale Resultaten, TNO & CBS Leiden, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
Kösters, L., Smits, W. (2015). Tijdelijk werk: Nederland in Europees perspectief. In: Chkalova, K., Goudswaard, A. , Sanders. J. , Smits, W. (eds.). Dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt, De focus op flexibilisering. CBS/TNO, Den Haag 128-150.
Künn-Nelen, A., Poulissen, D., Van Eldert, P., Fouarge, D., & De Grip, A. (2018). Leren onder werkenden met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. ROA-R-2018/5.
Künn-Nelen, A., Smits, W. & De Vries, J. (2020), Baan- en werkzekerheid van flexibele werknemers, doen ontwikkelmogelijkheden op het werk ertoe?, Hoofdstuk 6 in Chkalova, K., Van Genabeek, J., Smits, W. & Verbiest, S. (Eds.), Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt: De focus op zekerheid, CBS/TNO, Den Haag/Heerlen/Bonaire, 103-125.
Skriabikova, O. & Smits, W. (2019), Beloning van flexwerkers. De invloed van opleiding, beroep en bedrijf. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 35(1),26-37.
Smits, W. (2017). De opmars van flexibele arbeid: Gevolgen voor mens, organisatie en maatschappij. Maastricht: Maastricht University.
Smits, W. & De Vries, J. (2019a), Employability van flexibele en vaste werknemers in Nederland. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 35(2).
Smits, W. & De Vries, J. (2019b), Lonen van vaste en flexibele werknemers. CBS, Statistische Trends, Augustus, 2019.
Van der Torre, W. et al., (2019). Zelfstandigen Enquête Arbeid 2019. Methodologie en Globale Resultaten, TNO & CBS Leiden, Den Haag/Heerlen/Bonaire.
WRR (2007), Investeren in werkzekerheid, Amsterdam: Amsterdam University Press.