4. Wie is sociaal uitgesloten?
Vier procent van de Nederlanders sociaal uitgesloten
Iedereen die 10 of hoger scoort op de index van sociale uitsluiting wordt als sociaal uitgesloten beschouwd. In 2018 gold dat voor 4,0 procent van de Nederlanders van 16 jaar of ouder. Minder dan 1 procent (0,6 procent) heeft een score van 12 en is daarmee maximaal uitgesloten op alle vier de dimensies. Precies 1,0 procent is met score 11 volledig uitgesloten op drie van de vier dimensies, en 2,4 procent heeft score 10, wat de hoogst mogelijke score op uitsluiting betekent op minstens twee van de vier dimensies.
De overgrote meerderheid van de bevolking, 96 procent, is in het geheel niet sociaal uitgesloten (score 0) of is op maximaal één dimensie volledig uitgesloten (somscores 1 tot 9).
Wel/niet uitgesloten | Somscore | Aandeel (%) |
---|---|---|
Niet sociaal uitgesloten | 0 | 0,9 |
Niet sociaal uitgesloten | 1 | 3,8 |
Niet sociaal uitgesloten | 2 | 7,6 |
Niet sociaal uitgesloten | 3 | 13,6 |
Niet sociaal uitgesloten | 4 | 15,6 |
Niet sociaal uitgesloten | 5 | 15,2 |
Niet sociaal uitgesloten | 6 | 14,9 |
Niet sociaal uitgesloten | 7 | 10,5 |
Niet sociaal uitgesloten | 8 | 8,1 |
Niet sociaal uitgesloten | 9 | 5,8 |
Sociaal uitgesloten | 10 | 2,4 |
Sociaal uitgesloten | 11 | 1,0 |
Sociaal uitgesloten | 12 | 0,6 |
Laagste inkomens het vaakst sociaal uitgesloten
Het (gestandaardiseerd) besteedbaar huishoudensinkomen is het meest bepalend voor sociale uitsluiting. In de twee kwintielen met de laagste inkomens is het aandeel sociaal uitgesloten personen respectievelijk 8,7 en 7,9 procent, bij het derde inkomenskwintiel is dit 3,3 procent, bij het vierde kwintiel 1,9 en bij de hoogste inkomensgroep 1,0 procent. Ook na correctie voor andere achtergrondkenmerken, zoals geslacht, inkomen, leeftijd en onderwijsniveau, blijven deze verschillen intact (zie tabel B.5). Sociale uitsluiting van de mensen in het laagste inkomenskwartiel is logischerwijs vooral gerelateerd aan materiële deprivatie, maar ook op gebied van participatie en grondrechten zijn degenen in de laagste inkomensgroep vaker uitgesloten.
Inkomen | Sociaal uitgesloten (% van personen van 16 jaar of ouder) |
---|---|
1e kwintiel (laagste) | 8,7 |
2e kwintiel | 7,9 |
3e kwintiel | 3,3 |
4e kwintiel | 1,9 |
5e kwintiel (hoogste) | 1,0 |
Bij hoogopgeleiden komt uitsluiting het minst voor
Bij hoogopgeleiden is er minder vaak sprake van sociale uitsluiting dan bij middelbaar en laagopgeleiden (zie tabel B.5). Na correctie voor verschillen in inkomen, laagopgeleiden hebben doorgaans een lager inkomen dan hoogopgeleiden, valt het verschil tussen de hoog- en laagopgeleiden echter weg. Het zijn dan de middelbaar opgeleiden die het vaakst sociaal uitgesloten zijn. Bij laagopgeleiden is de uitsluiting vaak gerelateerd aan participatie en materiële deprivatie, terwijl bij middelbaar en hoogopgeleiden normatieve integratie vaker een rol speelt bij hun uitsluiting.
Meer mannen dan vrouwen sociaal uitgesloten
Geslacht en leeftijd zijn, weliswaar in wat mindere mate, ook van belang bij de mate van uitsluiting, Mannen zijn met 4,8 procent vaker uitgesloten dan vrouwen (3,2 procent). Bij mannen hangt dit vooral samen met minder normatieve integratie, terwijl sociale uitsluiting bij vrouwen vooral gerelateerd is aan materiële deprivatie.
Van de leeftijdsgroepen zijn de 45-tot 55-jarigen met 5,9 procent het vaakst uitgesloten. Ook zijn jongeren van 16 tot 25 jaar vaker uitgesloten dan de 75-plussers. De sociale uitsluiting van de jongste leeftijdscategorie heeft vooral te maken met normatieve integratie. Ook speelt een rol dat jongeren minder inkomen hebben. Voor 75-plussers is uitsluiting vooral gerelateerd aan een gebrek aan participatie en bij de 45- tot 55-jarigen aan minder toegang tot grondrechten en instituties.
Kenmerk | Sociaal uitgesloten (% van personen van 16 jaar of ouder) |
---|---|
Mannen | 4,8 |
Vrouwen | 3,2 |
16 tot 25 jaar | 4,9 |
25 tot 35 jaar | 4,8 |
35 tot 45 jaar | 3,5 |
45 tot 55 jaar | 5,9 |
55 tot 65 jaar | 2,9 |
65 tot 75 jaar | 2,2 |
75 jaar of ouder | 2,9 |
Burgerlijke staat en migratieachtergrond spelen vrijwel geen rol
Burgerlijke staat en migratieachtergrond zijn, zowel voor als na correctie voor verschillen in geslacht, leeftijd, inkomen en opleidingsniveau, weinig onderscheidend op gebied van sociale uitsluiting (zie tabel B.5). Bij burgerlijke staat hangen de verschillen vooral samen met leeftijd en inkomen: gescheiden mensen en ongehuwden zijn jonger en hebben gemiddeld minder te besteden.
Verschillen met 2010 vooral op gebied van dimensies
In grote lijnen stemt bovenstaand beeld naar achtergrondkenmerken overeen met dat in 2010. Echter, er zijn enkele noemenswaardige verschillen. Allereerst was er in 2010 geen verschil tussen mannen en vrouwen in de mate van sociale uitsluiting, maar wel op de vier onderliggende dimensies. Rekening houdend met verschillen in andere achtergrondkenmerken, waren mannen in 2010 vaker uitgesloten op het gebied van participatie en normatieve integratie en vrouwen wat vaker op het gebied van grondrechten/toegang instanties en materiële deprivatie.
In 2010 bleef het verschil tussen de jongste en oudste leeftijdsgroepen ook na correctie overeind. Ditzelfde geldt ook voor het onderscheid tussen mensen met een niet-westerse en mensen met een westerse migratieachtergrond of Nederlandse achtergrond; dit was in 2010 groter dan in 2018 en bleef ook na controle voor andere achtergrondkenmerken bestaan. In 2010 bleek dat, ook na correctie, gehuwden minder sociaal uitgesloten waren dan de gescheiden mensen en nooit gehuwden.