5 Mobiliteit werknemers
5.1 In- en uitstroom
Instroom vlakt af, uitstroom neemt geleidelijk toe
In paragraaf 2 kwam de werkgelegenheidsontwikkeling aan de orde. Dat roept de vraag op hoe de onderliggende mobiliteitsstromen eruitzien. In de eerste jaren na de economische crisis van 2008 nam de uitstroom van werknemers uit de bedrijfstak zorg en welzijn geleidelijk toe, terwijl de instroom terugliep. In de loop van 2016 trok de werkgelegenheid in zorg en welzijn weer aan, waarna de instroom de uitstroom steeds verder overtrof. Begin 2020 daalde de instroom voor het eerst sinds het tweede kwartaal van 2017. Ook was de uitstroom toen voor het eerst weer hoger dan eind 2016.De instroom van werknemers was in het eerste kwartaal van 2020 ook lager dan een jaar eerder [19]. Tegelijkertijd was de uitstroom hoger. Begin 2020 waren er ruim 164 duizend instromers en ruim 125 duizend uitstromers ten opzichte van een jaar eerder. Begin 2019 waren er nog iets minder dan 166 duizend instromers en bijna 119 duizend werknemers die de bedrijfstak verlieten. Het is nog te vroeg om te stellen dat de mobiliteit in de zorg structureel is ingezakt, maar deze ontwikkeling wijkt af van de afgelopen jaren.
Saldo (verandering t.o.v. een jaar eerder, x 1 000) | Uitstroom (verandering t.o.v. een jaar eerder, x 1 000) | Instroom (verandering t.o.v. een jaar eerder, x 1 000) | ||
---|---|---|---|---|
2010 | 1e kwartaal | 72,5 | 108,3 | 180,8 |
2010 | 2e kwartaal | 74,3 | 105,4 | 179,7 |
2010 | 3e kwartaal | 67,4 | 113,6 | 181,0 |
2010 | 4e kwartaal | 54,2 | 114,7 | 168,9 |
2011 | 1e kwartaal | 36,3 | 115,7 | 152,0 |
2011 | 2e kwartaal | 31,9 | 116,2 | 148,1 |
2011 | 3e kwartaal | 30,7 | 123,2 | 153,9 |
2011 | 4e kwartaal | 28,6 | 121,1 | 149,7 |
2012 | 1e kwartaal | 17,1 | 125,6 | 142,8 |
2012 | 2e kwartaal | 9,1 | 127,9 | 137,1 |
2012 | 3e kwartaal | 6,3 | 132,9 | 139,3 |
2012 | 4e kwartaal | 3,5 | 129,9 | 133,4 |
2013 | 1e kwartaal | -4,7 | 134,8 | 130,1 |
2013 | 2e kwartaal | -22,5 | 140,5 | 117,9 |
2013 | 3e kwartaal | -24,5 | 145,7 | 121,2 |
2013 | 4e kwartaal | -28,3 | 143,5 | 115,2 |
2014 | 1e kwartaal | -34,4 | 145,5 | 111,2 |
2014 | 2e kwartaal | -30,8 | 135,0 | 104,2 |
2014 | 3e kwartaal | -31,4 | 140,9 | 109,5 |
2014 | 4e kwartaal | -27,9 | 139,0 | 111,1 |
2015 | 1e kwartaal | -25,3 | 147,0 | 121,7 |
2015 | 2e kwartaal | -20,7 | 140,2 | 119,5 |
2015 | 3e kwartaal | -18,7 | 144,8 | 126,1 |
2015 | 4e kwartaal | -16,1 | 139,8 | 123,7 |
2016 | 1e kwartaal | -20,0 | 142,5 | 122,6 |
2016 | 2e kwartaal | -4,0 | 129,1 | 125,1 |
2016 | 3e kwartaal | -2,4 | 130,3 | 127,9 |
2016 | 4e kwartaal | 5,9 | 124,7 | 130,6 |
2017 | 1e kwartaal | 27,9 | 117,4 | 145,3 |
2017 | 2e kwartaal | 23,2 | 116,3 | 139,5 |
2017 | 3e kwartaal | 26,2 | 118,0 | 144,2 |
2017 | 4e kwartaal | 28,6 | 118,0 | 146,6 |
2018 | 1e kwartaal | 30,9 | 117,7 | 148,6 |
2018 | 2e kwartaal | 33,5 | 115,8 | 149,4 |
2018 | 3e kwartaal | 37,7 | 119,0 | 156,7 |
2018 | 4e kwartaal | 39,3 | 119,4 | 158,7 |
2019 | 1e kwartaal | 47,1 | 118,7 | 165,8 |
2019 | 2e kwartaal | 50,9 | 115,8 | 166,7 |
2019 | 3e kwartaal | 49,3 | 120,5 | 169,8 |
2019 | 4e kwartaal | 50,7 | 119,1 | 169,8 |
2020 | 1e kwartaal | 39,2 | 125,2 | 164,4 |
Vooral afname instroom jeugdzorg en groei uitstroom kinderopvang
De terugloop van het aantal instromers in zorg en welzijn was niet algemeen. In 4 van de 10 branches kwamen er in het eerste kwartaal van 2020 meer werknemers bij dan een jaar eerder. Bij de huisartsen en gezondheidscentra was de instroom van nieuwkomers en werknemers die terugkeren in de bedrijfstak ruim 10 procent hoger vergeleken met een jaar eerder. Ook in de VVT lag de instroom hoger: 6 procent. Uitschieters de andere kant op waren de branches jeugdzorg (-31 procent) en sociaal werk (-14 procent) .Ook de ontwikkeling van de uitstroom van werknemers uit de sector verschilde per branche in het eerste kwartaal van 2020. In alle branches lag deze hoger dan in hetzelfde kwartaal van 2019, behalve voor ziekenhuizen en overige medisch specialisten zorg. Daar lag de uitstroom ruim 7 procent lager. Vooral in de branches kinderopvang (+15 procent) en overige zorg en welzijn (+18 procent) viel de uitstroom begin 2020 hoger uit dan een jaar eerder.
Verloop op het totaal aantal werknemers bij sociaal werk het grootst
Gerelateerd aan het totaal aantal werknemers was de instroom begin 2020 groter dan de uitstroom in alle branches van zorg en welzijn. De mobiliteit van werknemers was naar verhouding het grootst in sociaal werk. Enerzijds ging 17 procent op het totaal aantal werknemers in deze branche aan de slag in sociaal werk, anderzijds verliet 16 procent deze branche. De aandelen in- en uitstromende werknemers waren het kleinst in ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg.Branche | Uitstroom (% van werknemers) | Instroom (% van werknemers) |
---|---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 9,2 | 12,1 |
Geestelijke gezondheidszorg | 8,4 | 9,8 |
Gehandicaptenzorg | 8,0 | 10,6 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 7,0 | 9,9 |
Jeugdzorg | 11,8 | 11,9 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 9,7 | 14,9 |
Sociaal werk | 15,9 | 16,5 |
Universitair medische centra | 8,3 | 9,7 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 9,1 | 14,1 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 6,9 | 8,2 |
Overige zorg en welzijn | 13,3 | 14,3 |
Aandeel herintreders en zij-instromers grootst in sociaal werk
De instroom van werknemers wordt gevormd door zij-instromers [20], herintreders [21] en ‘overig’. Deze laatste categorie betreft mensen die op andere wijze, bijvoorbeeld vanuit een opleiding, van buiten de bedrijfstak binnen zorg en welzijn zijn gaan werken. Bijna de helft van de instroom op het aantal werknemers in deze bedrijfstak behoorde begin 2020 tot ‘overig’. Herintreders en zij-instromers droegen ieder ongeveer voor een kwart bij aan de instroom. In sociaal werk komen relatief veel personen de bedrijfstak binnen als herintreder, na eerder in deze bedrijfstak te hebben gewerkt: 5 procent op het totaal aantal werknemers in deze branche. Ook vinden in deze branche verhoudingsgewijs veel mensen werk als zij-instromer. In ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg was zowel het aandeel herintreders als zij-instromers het kleinst. In kinderopvang en VVT komen relatief veel mensen op een andere wijze (‘overig’) zorg en welzijn binnen.Branche | Herintreder (% van werknemers) | Zij-instromer (% van werknemers) | Overig (% van werknemers) |
---|---|---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 3,1 | 3,1 | 5,9 |
Geestelijke gezondheidszorg | 3,0 | 2,3 | 4,6 |
Gehandicaptenzorg | 2,7 | 2,3 | 5,6 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 3,1 | 2,0 | 4,8 |
Jeugdzorg | 4,0 | 2,6 | 5,3 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 4,2 | 2,6 | 8,0 |
Sociaal werk | 5,0 | 5,2 | 6,3 |
Universitair medische centra | 2,3 | 2,4 | 5,1 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 3,2 | 3,9 | 7,0 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 2,1 | 1,9 | 4,2 |
Overige zorg en welzijn | 3,9 | 4,7 | 5,8 |
In het eerste kwartaal van 2019 bestond de instroom in de bedrijfstak uit bijna 166 duizend werknemers, ruim duizend meer dan begin 2020. Dit verschil is volledig toe te schrijven aan de vermindering van het aantal herintreders. Terwijl het aantal zij-instromers en overige instromers hoger lag, kwamen er begin dit jaar ruim 3 duizend herintreders minder zorg en welzijn binnen.
Veel uitstroom vanuit sociaal werk en jeugdzorg
In het eerste kwartaal van 2020 was zowel de uitstroom naar bedrijfstakken buiten zorg en welzijn als naar ‘inactief’ het grootst vanuit sociaal werk; beide rond 8 procent op het totaal aantal werknemers in deze branche. Binnen welzijn was ook de uitstroom uit de jeugdzorg relatief groot. Werknemers in de huisartsenpraktijken en gezondheidscentra verruilden zorg en welzijn relatief het minst vaak voor een andere bedrijfstak. Vanuit ziekenhuizen en gehandicaptenzorg kwam uitstroom van werknemers naar inactiviteit het minst voor van alle branches.Als werknemers uitstroomden uit zorg en welzijn, was dat begin 2020 vaker naar ‘inactief’ dan naar een andere bedrijfstak. Het gaat om uitgestroomde werknemers van wie (nog) niet bekend is tot welke specifieke uitstroomcategorie ze behoren. In de praktijk gaat het om niet-werkenden (uitstroom naar een uitkering of pensioen) of zelfstandigen (overstap vanuit positie als werknemer). De registratiedata hiervan zijn pas later beschikbaar.
Branche | Overige sectoren (% van werknemers) | Inactief (% van werknemers) |
---|---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 3,7 | 5,6 |
Geestelijke gezondheidszorg | 3,1 | 5,3 |
Gehandicaptenzorg | 3,3 | 4,7 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 2,2 | 4,8 |
Jeugdzorg | 5,7 | 6,1 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 4,4 | 5,2 |
Sociaal werk | 8,1 | 7,8 |
Universitair medische centra | 2,9 | 5,4 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 3,1 | 6,0 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 2,5 | 4,4 |
Overige zorg en welzijn | 6,3 | 7,0 |
5.2 Instroom vanuit opleiding zorg en welzijn
Aantal gediplomeerden laatste drie jaar gegroeid
Mede gezien de recente banengroei en het aandeel moeilijk vervulbare vacatures is het belangrijk te weten hoe de instroom zich ontwikkelt van afgestudeerden vanuit het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo).In het studiejaar 2018/’19 rondden 46 duizend mbo’ers een zorg- of welzijnsopleiding af. Na enkele jaren van terugloop steeg het aantal geslaagden vanaf 2016 weer. Na vijf jaar onafgebroken groei bleef het aantal afgestudeerde hbo’ers steken op iets minder dan 24 duizend. Het aantal gediplomeerde academici schommelt al jaren rond de 16 duizend. In totaal slaagden in het studiejaar 2018/’19 bijna 86 duizend studenten voor een zorg- of welzijnsopleiding op mbo-, hbo- of wetenschappelijk niveau. Het totaal aantal gediplomeerden steeg daarmee voor het derde jaar op rij. Daarmee werd nagenoeg het niveau van 2012/’13 bereikt, toen er 87 duizend geslaagden waren.
Studiejaar | Mbo (x 1 000) | Hbo (x 1 000) | Wo (x 1 000) |
---|---|---|---|
2010/'11 | 47,6 | 21,0 | 15,1 |
2011/'12 | 47,9 | 21,7 | 17,1 |
2012/'13 | 50,3 | 20,6 | 16,0 |
2013/'14 | 48,2 | 21,1 | 16,0 |
2014/'15 | 46,1 | 21,6 | 16,4 |
2015/'16 | 42,0 | 21,7 | 16,0 |
2016/'17 | 42,8 | 23,5 | 15,9 |
2017/'18 | 44,8 | 25,1 | 15,6 |
2018/'19* | 46,0 | 23,7 | 15,9 |
*Voorlopige cijfers |
Sectorrendement neemt toe
Van belang is ook in hoeverre studenten die hun zorgopleiding hebben voltooid daadwerkelijk in de bedrijfstak zorg en welzijn aan de slag gaan. Van degenen die in het studiejaar 2018/’19 een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) in een zorg- of welzijnsrichting hebben afgerond binnen het mbo, ging 85 procent in deze bedrijfstak werken. Deze leerweg is meer praktijkgericht dan mbo-bol. Na deze beroepsopleidende leerweg ging 63 procent in zorg en welzijn aan het werk. 55 procent van de afgestudeerde hbo’ers is werkzaam in zorg en welzijn, terwijl dit voor academici op 44 procent ligt.Op alle onderwijsniveaus nam het sectorrendement toe ten opzichte van het studiejaar 2015/’16, behalve bij mbo-bbl. Daar nam het aandeel instromers vanuit opleiding iets af. Het sectorrendement steeg het meest bij het hbo, waar dit in 2015/’16 nog 49 procent was. Het sectorrendement van mbo, hbo en wo valt niet zonder meer met elkaar vergelijken, aangezien studenten via een mbo- of hbo-opleiding vaker gericht voor een specifiek beroep worden opgeleid.