Arbeidsmarktprofiel van zorg en welzijn
Over deze publicatie
Zorg en welzijn is een grote en cruciale bedrijfstak binnen de Nederlandse economie. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw is de werkgelegenheid in deze bedrijfstak jaarlijks toegenomen, afgezien van een korte periode van krimp in de jaren tien. Halverwege 2020 werkten iets meer dan 1,5 miljoen mensen in zorg en welzijn; ruim 15 procent van alle werkenden.
1 Inleiding
Dat de zorgvraag toeneemt heeft niet alleen te maken met vergrijzing. Op verschillende gebieden neemt in de samenleving de druk toe. Dit kan op iedere leeftijd stress veroorzaken. Zo nam de psychische vermoeidheid onder werknemers de laatste jaren toe. Op de arbeidsmarkt spelen de steeds grotere invloed van de 24-uurseconomie en de flexibilisering van arbeidscontracten als mogelijke stressfactoren [1]. Ook groeit de behoefte aan sociaal werkers en jeugdzorgmedewerkers om kwetsbare groepen in de samenleving te ondersteunen. Na de decentralisatie naar gemeenten in 2015 worden zij ook ingezet in wijkteams. Daarnaast steeg de vraag naar kinderopvang in de tweede helft van de jaren tien, mede door de toename van het aantal werkenden en verruiming van de kinderopvangtoeslag [2]. De zorgvraag is tevens gerelateerd aan inkomensontwikkeling. Een hoger inkomen leidt doorgaans tot een grotere vraag naar zorg [3].
In de periode van 2012 tot 2017 voerde de overheid bezuinigingen door met als doel de zorg betaalbaar te houden voor de toekomst [4]. Daarbij werd het streven mensen langer zelfstandig te laten wonen en voor hulp en ondersteuning in eerste instantie een beroep te laten doen op naasten. In de jaren daarna nam de werkgelegenheid in de zorg met enkele tienduizenden af. Naar aanleiding van maatschappelijke discussies over de kwaliteit van de zorg investeerde de overheid in de tweede helft van de jaren tien weer in zorg en welzijn. De vraag naar personeel nam in deze periode weer toe.
Het kabinet Rutte III blijft zich richten op het aanbieden van zorg dicht bij huis, met als achterliggende gedachte dat mensen dan minder vaak naar het ziekenhuis of een instelling hoeven te gaan. Met het actieprogramma ‘Werken in de zorg’ uit 2018 beoogt de rijksoverheid tevens personeelstekorten terug te dringen. Actielijnen zijn:
• meer leerlingen/studenten, zij-instromers en herintreders die kiezen voor de zorg;
• verbeteren van het onderwijs (onder andere permanent leren);
• anders werken door onder andere taken te herschikken en meer gebruik te maken van technologie en innovaties [5].
Om een beeld te krijgen van de kenmerken van de arbeidsmarkt van zorg en welzijn en de ontwikkelingen op korte en langere termijn zijn in dit artikel diverse cijfers samengebracht. Dit artikel poogt recht te doen aan het complexe en omvangrijke veld van zorg en welzijn door onderscheid te maken naar de diverse branches waaruit de bedrijfstak is opgebouwd. Het is vooral beschrijvend van aard.
Vragen die aan de orde komen zijn:
1. Hoe ontwikkelt de werkgelegenheid zich? Hoe verhoudt die ontwikkeling zich tot de rest van de economie? In welke mate komen zelfstandigen voor? In hoeverre verschillen de wekelijkse werktijden van die in de rest van de economie? En in welke mate loopt de inzet van vaste en flexibele arbeidskrachten uiteen tussen de branches? In paragraaf 2 wordt ingegaan op deze vragen over werkgelegenheid.
2. Hoe verschillen branches naar basiskenmerken van werknemers zoals geslacht, leeftijd en hoogst behaald onderwijsniveau? En welke beroepen komen vooral in welke branche van zorg en welzijn voor? Deze aspecten komen aan de orde in paragraaf 3.
3. Hoe staat het met de behoefte aan personeel en de werving daarvan in vergelijking met andere bedrijfstakken? In hoeverre kampen werkgevers binnen hun branche met moeilijk vervulbare vacatures? Dit zijn de centrale vragen over vacatures in paragraaf 4.
4. Hoe verliep de in- en uitstroom van werknemers in de laatste jaren? In welke branches was het personeelsverloop relatief groot? In hoeverre verschilt de samenstelling en de recente ontwikkeling van de in- en uitstroom tussen de branches? Hoe verloopt de instroom vanuit een zorg- of welzijnsopleiding? Deze mobiliteitsaspecten worden belicht in paragraaf 5.
5. Welk deel van de werknemers in zorg en welzijn is tevreden over het werk? En welk deel ervaart een te hoge werkdruk? Hoe verhoudt dit zich tot de rest van de economie en in hoeverre verschilt dit tussen branches in zorg en welzijn? In hoeverre verschilt het loon en het ziekteverzuim van het gemiddelde van de economie? Arbeidsomstandigheden staan centraal in paragraaf 6.
Waar mogelijk wordt de situatie vergeleken met vijf tot tien jaar eerder, soms verder terug in de tijd als de langetermijntrend belangrijk is om een bepaalde ontwikkeling te duiden. In de loop van het eerste kwartaal van 2020 werd de gezondheidszorg geconfronteerd met de eerste gevolgen van de coronapandemie. Voor een zeer beperkt aantal indicatoren was het mogelijk om cijfers op te nemen tot en met het tweede kwartaal van dit jaar. In hoeverre de coronacrisis effect heeft gehad op de hier gepresenteerde ontwikkelingen, is dan ook op basis van de beschikbare cijfers niet onderzocht.
Het artikel is gebaseerd op diverse bronnen, waaronder AZW StatLine en het dossier Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. In het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) werken arbeidsmarktfondsen en het ministerie van VWS samen om partijen in deze bedrijfstak betrouwbare informatie te bieden over de arbeidsmarkt. Het CBS onderhoudt en actualiseert voor het programma de speciale StatLine-versie voor AZW en houdt periodiek enquêtes onder werkgevers en werknemers. Voor meer technische informatie over dit onderzoek zie de technische toelichting.
2 Werkgelegenheid
2.1 Werknemers en zelfstandigen
1,5 miljoen werkenden in zorg en welzijn
Halverwege 2020 waren ruim 1,5 miljoen en werknemers en zelfstandigen actief in de bedrijfstak zorg en welzijn[6]. Alleen in de handel werken meer mensen. In het tweede kwartaal van 2020 was wel sprake van een lichte afname (seizoengecorrigeerd) van het aantal werkzame personen in zorg en welzijn, vergeleken met een kwartaal eerder.
Het aantal werkenden in zorg en welzijn groeide in de afgelopen twintig jaar het snelst van alle bedrijfstakken. In 2019 waren bijna anderhalf keer zoveel mensen aan de slag als in 2000. In deze periode groeide het aantal werkenden in de totale economie met 17 procent.
De werkgelegenheid is niet constant gestegen, maar nam vooral toe in de periode 2000-2010. Het aantal werkenden groeide gestaag naar een voorlopig hoogtepunt in 2012 met ruim 1,4 miljoen werkzame personen. Daarna volgde een periode van krimp. Vanaf 2017 groeide het aantal werkenden jaarlijks met 2 tot 3 procent. In 2019 bereikte dit aantal een nieuw jaarrecord.
Jaar | Werknemers (x 1 000) | Zelfstandigen (x 1 000) |
---|---|---|
'00 | 864 | 142 |
'01 | 908 | 141 |
'02 | 964 | 141 |
'03 | 1014 | 138 |
'04 | 1026 | 126 |
'05 | 1047 | 144 |
'06 | 1065 | 160 |
'07 | 1086 | 175 |
'08 | 1115 | 191 |
'09 | 1144 | 197 |
'10 | 1202 | 192 |
'11 | 1231 | 189 |
'12 | 1237 | 199 |
'13 | 1224 | 203 |
'14 | 1196 | 201 |
'15 | 1175 | 203 |
'16 | 1169 | 207 |
'17* | 1193 | 208 |
'18* | 1222 | 210 |
'19* | 1267 | 208 |
*Voorlopige cijfers |
Aandeel zelfstandigen onder gemiddelde
Halverwege 2020 waren 227 duizend zelfstandigen aan de slag; 15 procent van alle werkenden in deze bedrijfstak. Ten opzichte van 2000 is het aantal zelfstandigen met 85 duizend gegroeid. Het aandeel zelfstandigen is vergeleken met twintig jaar eerder nagenoeg gelijk gebleven, en nog altijd lager dan gemiddeld in de economie (17 procent). Tot zelfstandigen behoren onder andere huisartsen, fysiotherapeuten en medisch specialisten. In deze beroepen werkt men overigens ook wel in loondienst.
2.2 Werknemers en zelfstandigen naar branches
VVT grootste branche, relatief veel zelfstandigen onder huisartsen
In dit artikel wordt een indeling van de bedrijfstak zorg en welzijn gehanteerd in tien branches conform het AZW-programma, tenzij anders aangegeven. Deze tien branches samen worden aangeduid als ‘Zorg en welzijn breed’ [7]. Het verschil met ‘Zorg en welzijn smal’ is dat de kinderopvang daarin niet wordt meegeteld. Verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) is veruit de grootste branche met 384 duizend werkenden [8]; 28 procent van zorg en welzijn in 2019. Deze branche is ruim anderhalf keer zo groot als de branche ziekenhuizen en overige medische specialistische zorg, waar 17 procent werkt. Daarna volgen overige zorg en welzijn [9] en gehandicaptenzorg.
Naar verhouding zijn de meeste zelfstandigen te vinden bij de huisartsen en gezondheidscentra, met ongeveer een derde van het aantal werkenden in die branche. Dit aandeel is vrijwel hetzelfde in overige zorg en welzijn. Dit is een zeer diverse branche met onder andere tandartsen, fysiotherapeuten en verloskundigen. In deze branche is het absolute aantal zelfstandigen met 55 duizend het grootst. Onder Universitair Medische Centra (UMC’s) is het aantal zelfstandigen zowel absoluut als relatief het kleinst.
Bedrijfstak | Werknemers (x 1 000) | Zelfstandigen (x 1 000) |
---|---|---|
Geestelijke gezondheidszorg | 85 | 15 |
Gehandicaptenzorg | 153 | 5 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 32 | 16 |
Jeugdzorg | 32 | 2 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 90 | 17 |
Sociaal werk | 53 | 7 |
Universitair medische centra | 69 | 1 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 368 | 16 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 219 | 12 |
Overige zorg en welzijn | 119 | 55 |
*Voorlopige cijfers |
Ontwikkeling werkzame beroepsbevolking naar branche
Ondanks de aantrekkende werkgelegenheid bleef de groei beduidend achter bij de totale economie in de tweede helft van de jaren tien. De branches maakten tussen 2015 en 2019 een verschillende ontwikkeling door. Ten opzichte van 2015 steeg het aantal werkenden op basis van de Enquête Beroepsbevolking naar verhouding het meest in de branche huisartsenzorg en gezondheidscentra en het minst in de ziekenhuisbranche [10]. Daarbij moet worden aangemerkt dat het aantal werkenden in de huisartsenbranche in 2019 het kleinst was, op de jeugdzorg na. De VVT en gehandicaptenzorg krompen in 2019 licht ten opzichte van 2015. Aan het eind van deze periode is de ontwikkeling in sommige branches een andere kant opgegaan. Zo werkten er in 2019 meer mensen in de VVT en was het aantal werkenden in de gehandicaptenzorg vergelijkbaar met een jaar eerder. Verder groeide sociaal werk en kinderopvang relatief het meest en kromp geen enkele branche noemenswaardig.
2.3 Arbeidsduur werkzame beroepsbevolking
Drie kwart deeltijdwerker
In 2019 werkte drie kwart in zorg en welzijn in deeltijd (minder dan 35 uur per week). In de gehele economie was dat ongeveer de helft. Uitschieter is de VVT, waar bijna 9 op de 10 werknemers en zelfstandigen in deeltijd werken.
Met name het aandeel werkenden met een werkweek van 20 tot 35 uur springt eruit: 57 procent. Het aandeel werkenden met een relatief kleine deeltijdbaan (tot 20 uur per week) was, net als in de gehele economie, 18 procent. Opnieuw is het aandeel in de VVT het grootst. Het aandeel dat minder dan 12 uur per week werkte, was relatief klein.
Over de gehele linie wordt minder vaak voltijds (35 uur of meer) gewerkt dan in de gehele economie (51 procent). Alleen UMC’s komen in de buurt (49 procent). Relatief lange werkweken van meer dan 40 uur komen vooral in de huisartsenbranche vaker voor dan gemiddeld in de gehele economie.
Minder dan 12 uur (%) | 12 tot 20 uur (%) | 20 tot 35 uur (%) | 35 tot 41 uur (%) | 41 uur of meer (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Alle economische actviteiten | 10,6 | 7,5 | 31,0 | 42,7 | 8,2 |
Zorg en welzijn (breed) | 6,4 | 11,5 | 57,3 | 20,4 | 4,5 |
Geestelijke gezondheidszorg | 4,0 | 5,0 | 58,4 | 29,7 | 3,0 |
Gehandicaptenzorg | 4,4 | 11,4 | 67,1 | 15,2 | 1,9 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 6,1 | 10,2 | 46,9 | 22,4 | 14,3 |
Jeugdzorg | 2,9 | 2,9 | 60,0 | 28,6 | 5,7 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 6,5 | 14,8 | 58,3 | 14,8 | 5,6 |
Sociaal werk | 5,0 | 6,7 | 63,3 | 21,7 | 3,3 |
Universitair medische centra | 2,8 | 4,2 | 43,7 | 40,8 | 8,5 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 10,7 | 19,5 | 58,9 | 9,6 | 1,3 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 3,5 | 6,5 | 57,4 | 27,0 | 5,7 |
Overige zorg en welzijn | 6,9 | 8,6 | 49,4 | 27,0 | 8,0 |
*Voorlopige cijfers |
2.4 Dienstverband werknemers
Meeste vaste arbeidsrelaties in geestelijke gezondheidszorg
In 2019 had 82 procent van de werknemers een vaste arbeidsrelatie. Zij hadden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en een vast aantal uren per week. In de gehele economie was dit minder dan drie kwart. De verschillen tussen de branches zijn beperkt.
Vooral in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) werken veel werknemers met een vast contract (88 procent). Overige zorg en welzijn heeft met 24 procent naar verhouding de meeste werknemers met een flexibele arbeidsrelatie. Ook in de welzijnsbranches jeugdzorg, kinderopvang en sociaal werk is het aandeel flexibele arbeidskrachten bovengemiddeld binnen zorg en welzijn. Werknemers met een flexibele arbeidsrelatie zijn bijvoorbeeld uitzendkrachten, oproepkrachten of werknemers met een tijdelijk contract, die voor bepaalde tijd óf een variabel aantal uren per week werken.
Branche | Vast (%) | Flexibel (%) |
---|---|---|
Alle economische activiteiten | 74,3 | 25,7 |
Zorg en welzijn (breed) | 82,5 | 17,5 |
Geestelijke gezondheidszorg | 88,2 | 11,8 |
Gehandicaptenzorg | 86,3 | 13,7 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 84,4 | 15,6 |
Jeugdzorg | 78,8 | 21,2 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 77,8 | 21,1 |
Sociaal werk | 79,2 | 20,8 |
Universitair medische centra | 82,9 | 17,1 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 80,7 | 19,3 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 85,8 | 13,7 |
Overige zorg en welzijn | 76,5 | 23,5 |
*Voorlopige cijfers |
3 Kenmerken branches zorg en welzijn
3.1 Leeftijd en geslacht
Meeste 55-plussers in verpleging, verzorging en thuiszorg
In het eerste kwartaal van 2020 was 24 procent van de werknemers 55 jaar of ouder; begin 2010 was dit nog 15 procent. Uitschieter is VVT, waar begin 2020 29 procent van de werknemers 55-plusser was. De vergrijzing gaat in de zorg harder dan gemiddeld. In het eerste kwartaal van 2010 was 17 procent van alle 55-pluswerknemers nog te vinden in zorg en welzijn. Tien jaar later was dat toegenomen tot 20 procent.
De vergrijzing gaat vooral ten koste van de vertegenwoordiging van 35- tot 55-jarigen onder de werknemers. Behoorde in het eerste kwartaal van 2010 nog ruim de helft van de werknemers in zorg en welzijn tot deze leeftijdscategorie, begin 2020 waren dat er nog ruim 4 op de 10. Werknemers tot 35 jaar bleven vrijwel gelijk vertegenwoordigd.
Branche | Jonger dan 35 jaar (%) | 35 tot 55 jaar (%) | 55 jaar of ouder (%) |
---|---|---|---|
Alle economische actviteiten | 38,6 | 41,1 | 20,3 |
Zorg en welzijn (breed) | 34,5 | 41,6 | 23,9 |
Geestelijke gezondheidszorg | 35,2 | 41,6 | 23,2 |
Gehandicaptenzorg | 39,0 | 39,7 | 21,3 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 29,8 | 46,8 | 23,4 |
Jeugdzorg | 39,3 | 44,5 | 16,2 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 49,9 | 38,2 | 11,9 |
Sociaal werk | 32,6 | 43,6 | 23,8 |
Universitair medische centra | 38,2 | 40,5 | 21,4 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 30,2 | 40,7 | 29,1 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 30,9 | 43,9 | 25,2 |
Overige zorg en welzijn | 35,1 | 43,4 | 21,6 |
*Voorlopige cijfers |
Grootste aandeel vrouwen in kinderopvang
In het eerste kwartaal van 2020 was 84 procent van de werknemers vrouw. Van alle werknemers in de economie was dat 47 procent. Vrouwen zijn al jaren relatief sterk vertegenwoordigd. Het aandeel vrouwen in deze bedrijfstak lag tien jaar geleden al op hetzelfde niveau. In de kinderopvang, VVT, en huisartsen en gezondheidscentra zijn zelfs meer dan 9 op de 10 werknemers vrouw. In UMC’s zijn vrouwen naar verhouding het minst vertegenwoordigd, maar nog altijd zijn ze ruim in de meerderheid.
Onder zelfstandigen was het aandeel vrouwen in zorg en welzijn met 68 procent aanzienlijk lager in 2019 [11]. Desondanks is zorg en welzijn ook inclusief zelfstandigen de bedrijfstak met de grootste vertegenwoordiging van vrouwen.
Branche | Vrouw (%) | Man (%) |
---|---|---|
Alle economische activiteiten | 47,4 | 52,6 |
Zorg en welzijn (breed) | 84,2 | 15,8 |
Geestelijke gezondheidszorg | 75,4 | 24,6 |
Gehandicaptenzorg | 81,2 | 18,8 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 93,5 | 6,8 |
Jeugdzorg | 79,9 | 20,1 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 94,6 | 5,4 |
Sociaal werk | 73,3 | 26,7 |
Universitair medische centra | 71,4 | 28,4 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 91,7 | 8,3 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 81,5 | 18,4 |
Overige zorg en welzijn | 77,0 | 23,0 |
*Voorlopige cijfers |
3.2 Hoogst behaald onderwijsniveau werknemers
Vooral middelbaar en hoogopgeleiden bij jeugdzorg en UMC’s
Eind 2019 was 44 procent van de werknemers in zorg en welzijn middelbaar opgeleid. Dat betekent dat zij havo, vwo, of mbo (2 of hoger) als hoogst behaald onderwijsniveau hebben. Een vergelijkbaar aandeel is hoogopgeleid, oftewel heeft een hbo- of wo-diploma. Ruim 1 op de 10 werknemers is laagopgeleid (basisonderwijs, vmbo of mbo-1). In alle branches heeft meer dan drie kwart van de werknemers een middelbaar of hoog opleidingsniveau. Dit was voor 96 procent van de werknemers het geval in de jeugdzorg en de UMC’s. In VVT was dit aandeel met 77 procent het laagst. Mede door routinematige werkzaamheden werken in deze branche relatief veel laagopgeleiden [12].
Afgezet tegen de werkzame beroepsbevolking (inclusief zelfstandigen) was het aandeel hoogopgeleiden (45 procent) in zorg en welzijn bovengemiddeld vergeleken met de gehele economie (38 procent) volgens de meest recente gegevens (vierde kwartaal van 2018) [13]. Ook de vertegenwoordiging van middelbaar opgeleiden was relatief groot in deze bedrijfstak met 44 procent van de werkenden. In alle bedrijfstakken was dit gemiddeld 40 procent.
Hoog (%) | Middelbaar (%) | Laag (%) | Onbekend (%) | |
---|---|---|---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 43,0 | 44,3 | 11,9 | 0,9 |
Geestelijke gezondheidszorg | 70,0 | 24,4 | 5,1 | 0,6 |
Gehandicaptenzorg | 41,7 | 49,6 | 8,3 | 0,3 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 54,5 | 39,0 | 6,0 | 0,6 |
Jeugdzorg | 76,8 | 19,5 | 3,5 | 0,2 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 27,4 | 64,0 | 7,2 | 1,4 |
Sociaal werk | 69,1 | 25,7 | 5,0 | 0,2 |
Universitair medische centra | 70,0 | 26,1 | 3,9 | 0,0 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 18,8 | 57,9 | 21,9 | 1,4 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 52,9 | 40,0 | 6,5 | 0,5 |
Overige zorg en welzijn | 45,0 | 37,1 | 16,5 | 1,4 |
3.3 Beroepen per branche
Verzorgenden, en sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders meest voorkomende beroepsgroepen
In 2019 waren verzorgenden (17 procent), en sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders (13 procent) de meest voorkomende beroepsgroepen[14]. In de gehandicaptenzorg is ruim de helft sociaal werker, groeps- of woonbegeleider, terwijl in VVT naar verhouding de meeste verzorgenden (intramuraal en thuiszorg) actief zijn. Medisch-specialistische artsen oefenen hun beroep relatief vaak uit in UMC’s. Het aandeel gespecialiseerde verpleegkundigen is het grootst in ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg. In de kinderopvang is de beroepenstructuur weinig divers. Het overgrote deel bestaat uit leidsters en begeleiders. Daarentegen komen in de ziekenhuisbranche en in de VVT relatief veel verschillende beroepen voor.
Branches | Beroepen | in % binnen de branche |
---|---|---|
UMC's | Medisch specialisten | 19,4 |
UMC's | Gespecialiseerd verpleegkundigen | 16,5 |
UMC's | Laboranten | 6,8 |
UMC's | Medische praktijkassistenten | 5,4 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | Gespecialiseerd verpleegkundigen | 20,7 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | Medisch specialisten | 11,2 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | Verpleegkundigen (mbo) | 8,3 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | Medische praktijkassistenten | 8,1 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | Verzorgenden intramuraal | 5,9 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | Laboranten | 5,7 |
Geestelijke gezondheidszorg | Psychologen en sociologen2) | 23,7 |
Geestelijke gezondheidszorg | Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 20,5 |
Geestelijke gezondheidszorg | Gespecialiseerd verpleegkundigen | 12,4 |
Geestelijke gezondheidszorg | Maatschappelijk werkers | 6,7 |
Huisartsen en gezondheidscentra | Huisartsen en basisartsen (niet in opleiding tot specialist) | 38,1 |
Huisartsen en gezondheidscentra | Medische praktijkassistenten | 38,0 |
Huisartsen en gezondheidscentra | Gespecialiseerd verpleegkundigen | 6,3 |
Gehandicaptenzorg | Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 52,1 |
Gehandicaptenzorg | Verzorgenden intramuraal | 9,2 |
Gehandicaptenzorg | Maatschappelijk werkers | 5,6 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) | Verzorgenden intramuraal | 28,6 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) | Verzorgenden thuiszorg | 18,5 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) | Schoonmakers | 10,5 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) | Gespecialiseerd verpleegkundigen | 9,2 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) | Verpleegkundigen (mbo) | 7,0 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) | Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 6,1 |
Kinderopvang | Leidsters kinderopvang en onderwijsassistenten3) | 74,1 |
Kinderopvang | Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 9,9 |
Jeugdzorg | Maatschappelijk werkers | 32,0 |
Jeugdzorg | Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 30,3 |
Jeugdzorg | Psychologen en sociologen2) | 7,4 |
Sociaal werk | Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 30,4 |
Sociaal werk | Maatschappelijk werkers | 19,4 |
Overige zorg en welzijn | Fysiotherapeuten | 25,5 |
Overige zorg en welzijn | Tandartsassistenten en mondhygiënisten | 11,2 |
Overige zorg en welzijn | Tandartsen | 6,7 |
Overige zorg en welzijn | Medisch vakspecialisten | 5,7 |
1) Meest voorkomende beroepen met ondergrens van 5 procent. 2) In zorg en welzijn gaat het hoofdzakelijk om psychologen. 3) Het betreft hier hoofdzakelijk leidsters kinderopvang. Bron: CBS. |
Ruim drie kwart van de functies in zorg en welzijn waarin werknemers actief zijn, waren cliëntgebonden in 2019 [15]. Dit betekent dat een werknemer overwegend werkzaamheden uitvoert voor individuele patiënten of ander type cliënten, zoals dat geldt voor huisartsen, verpleegkundigen en begeleiders. Niet-cliëntgebonden functies zijn onder andere laboranten, psychologisch onderzoekers en pathologen. In 2019 was het aandeel werknemers in een cliëntgebonden functie het grootst in de huisartsenzorg (87 procent), VVT en gehandicaptenzorg (ieder ruim 85 procent). In de UMC’s was dit het kleinst. Daar werkt de helft van de werknemers in een functie met dit kenmerk.
Branche | Werknemers in cliëntgebonden functies (%) |
---|---|
Zorg en welzijn (smal) | 76,5 |
Geestelijke gezondheidszorg | 78,8 |
Gehandicaptenzorg | 85,3 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 87,2 |
Jeugdzorg | 80,7 |
Sociaal werk | 77,2 |
Universitair medische centra | 50,4 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 85,8 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 64,5 |
Overige zorg en welzijn | 69,0 |
4 Vacatures
4.1 Openstaande vacatures
Vanaf deze paragraaf verschuift de focus van beschrijvende kenmerken naar cijfers die een indruk geven van dynamiek en spanning op de arbeidsmarkt. Om een indicatie van laatstgenoemd aspect te geven, worden onder andere vaak vacaturecijfers gebruikt.In het tweede kwartaal van 2020 stonden 200 duizend vacatures open in de Nederlandse economie. Daarvan betrof ruim 1 op de 6 een vacature in zorg en welzijn. Halverwege dit jaar was het aantal vacatures in deze bedrijfstak met 35 duizend het grootst, op de handel na. Vanaf 2016 zijn dit de bedrijfstakken met gemiddeld de meeste openstaande functies. Dit weerspiegelt vooral de grote omvang van deze bedrijfstakken.
Vacaturegraad gemiddeld
Om de personele krapte tussen bedrijfstakken van verschillende omvang te vergelijken wordt de vacaturegraad gehanteerd. Dit is het aantal openstaande vacatures per duizend werknemersbanen, die – naast gegevens over werkzoekenden – een indicatie van de spanning op de arbeidsmarkt geeft. In het tweede kwartaal van 2020 lag de vacaturegraad met 25 vacatures per duizend banen rond het gemiddelde voor de gehele economie. Ten opzichte van vijf jaar geleden is de vacaturegraad in vrijwel alle bedrijfstakken gestegen. In zorg en welzijn was deze halverwege 2020 bijna verdubbeld ten opzichte van medio 2015. Alleen in openbaar bestuur en bouwnijverheid steeg de vacaturegraad sneller.
2020* (openstaande vacatures per 1 000 banen) | 2015 (openstaande vacatures per 1 000 banen) | |
---|---|---|
Alle economische activiteiten | 24 | 17 |
Bouwnijverheid | 39 | 18 |
Cultuur, sport en recreatie | 17 | 15 |
Financiële dienstverlening | 34 | 27 |
Handel | 27 | 20 |
Horeca | 28 | 30 |
Industrie | 21 | 16 |
Informatie en communicatie | 43 | 41 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 20 | 13 |
Onderwijs | 13 | 10 |
Openbaar bestuur en overheidsdiensten | 26 | 11 |
Overige dienstverlening | 18 | 17 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 23 | 20 |
Vervoer en opslag | 18 | 17 |
Zakelijke dienstverlening | 21 | 17 |
Zorg en welzijn | 25 | 13 |
*Voorlopige cijfers |
4.2 Moeilijk vervulbare vacatures
8 op de 10 vacatures moeilijk vervulbaar bij huisartsenpraktijken
In het vierde kwartaal van 2019 gaven werkgevers aan dat gemiddeld 7 op de 10 openstaande vacatures in hun organisatie moeilijk vervulbaar waren [16]. In alle branches ervaren werkgevers wervingsproblemen. Bij de huisartsen en gezondheidscentra is 80 procent van de vacatures moeilijk vervulbaar. In de overige zorg en welzijn is dat 78 procent van de vacatures. Ook in de grotere branches GGZ, VVT, en ziekenhuizen, UMC’s en overige medisch specialistische zorg hebben werkgevers te maken met vacatures die moeilijk vervulbaar zijn. Ondanks deze wervingsproblemen groeit de werkgelegenheid in de meeste branches wel.
Het aandeel moeilijk vervulbare vacatures geeft een beeld van een kwantitatieve en kwalitatieve mismatch op de arbeidsmarkt. In beroepen met moeilijk vervulbare vacatures zijn relatief weinig werkzoekenden beschikbaar per openstaande vacature of lukt het werkgevers niet of nauwelijks om geschikte mensen te vinden met specifieke kennis en vaardigheden. Of zorg en welzijn een bedrijfstak is met veel moeilijk vervulbare vacatures is niet bekend. Wel blijkt uit onderzoek van het UWV dat zorg- en medische beroepen volgens de meest recente gegevens uit 2018 behoorden tot de negen beroepsrichtingen waarin moeilijk vervulbare vacatures zich concentreren. Daarbij gaat het ook om bijvoorbeeld technische, ICT- en financiële beroepen [17]. Binnen zorg en welzijn zijn met name arbeidskrachten op middelbaar en hoger beroepsniveau moeilijk te vinden, in het bijzonder verzorgenden individuele gezondheidszorg (ig) en verpleegkundigen [18].
Branche | % moeilijk vervulbare vacatures per werkgever (%) |
---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 70,2 |
Geestelijke gezondheidszorg | 76,0 |
Gehandicaptenzorg | 54,4 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 79,6 |
Jeugdzorg | 56,3 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 65,6 |
Sociaal werk | 34,3 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 66,8 |
Ziekenhuizen, UMC's en overige medisch specialistische zorg | 67,8 |
Overige zorg en welzijn | 78,0 |
5 Mobiliteit werknemers
5.1 In- en uitstroom
Instroom vlakt af, uitstroom neemt geleidelijk toe
In paragraaf 2 kwam de werkgelegenheidsontwikkeling aan de orde. Dat roept de vraag op hoe de onderliggende mobiliteitsstromen eruitzien. In de eerste jaren na de economische crisis van 2008 nam de uitstroom van werknemers uit de bedrijfstak zorg en welzijn geleidelijk toe, terwijl de instroom terugliep. In de loop van 2016 trok de werkgelegenheid in zorg en welzijn weer aan, waarna de instroom de uitstroom steeds verder overtrof. Begin 2020 daalde de instroom voor het eerst sinds het tweede kwartaal van 2017. Ook was de uitstroom toen voor het eerst weer hoger dan eind 2016.De instroom van werknemers was in het eerste kwartaal van 2020 ook lager dan een jaar eerder [19]. Tegelijkertijd was de uitstroom hoger. Begin 2020 waren er ruim 164 duizend instromers en ruim 125 duizend uitstromers ten opzichte van een jaar eerder. Begin 2019 waren er nog iets minder dan 166 duizend instromers en bijna 119 duizend werknemers die de bedrijfstak verlieten. Het is nog te vroeg om te stellen dat de mobiliteit in de zorg structureel is ingezakt, maar deze ontwikkeling wijkt af van de afgelopen jaren.
Saldo (verandering t.o.v. een jaar eerder, x 1 000) | Uitstroom (verandering t.o.v. een jaar eerder, x 1 000) | Instroom (verandering t.o.v. een jaar eerder, x 1 000) | ||
---|---|---|---|---|
2010 | 1e kwartaal | 72,5 | 108,3 | 180,8 |
2010 | 2e kwartaal | 74,3 | 105,4 | 179,7 |
2010 | 3e kwartaal | 67,4 | 113,6 | 181,0 |
2010 | 4e kwartaal | 54,2 | 114,7 | 168,9 |
2011 | 1e kwartaal | 36,3 | 115,7 | 152,0 |
2011 | 2e kwartaal | 31,9 | 116,2 | 148,1 |
2011 | 3e kwartaal | 30,7 | 123,2 | 153,9 |
2011 | 4e kwartaal | 28,6 | 121,1 | 149,7 |
2012 | 1e kwartaal | 17,1 | 125,6 | 142,8 |
2012 | 2e kwartaal | 9,1 | 127,9 | 137,1 |
2012 | 3e kwartaal | 6,3 | 132,9 | 139,3 |
2012 | 4e kwartaal | 3,5 | 129,9 | 133,4 |
2013 | 1e kwartaal | -4,7 | 134,8 | 130,1 |
2013 | 2e kwartaal | -22,5 | 140,5 | 117,9 |
2013 | 3e kwartaal | -24,5 | 145,7 | 121,2 |
2013 | 4e kwartaal | -28,3 | 143,5 | 115,2 |
2014 | 1e kwartaal | -34,4 | 145,5 | 111,2 |
2014 | 2e kwartaal | -30,8 | 135,0 | 104,2 |
2014 | 3e kwartaal | -31,4 | 140,9 | 109,5 |
2014 | 4e kwartaal | -27,9 | 139,0 | 111,1 |
2015 | 1e kwartaal | -25,3 | 147,0 | 121,7 |
2015 | 2e kwartaal | -20,7 | 140,2 | 119,5 |
2015 | 3e kwartaal | -18,7 | 144,8 | 126,1 |
2015 | 4e kwartaal | -16,1 | 139,8 | 123,7 |
2016 | 1e kwartaal | -20,0 | 142,5 | 122,6 |
2016 | 2e kwartaal | -4,0 | 129,1 | 125,1 |
2016 | 3e kwartaal | -2,4 | 130,3 | 127,9 |
2016 | 4e kwartaal | 5,9 | 124,7 | 130,6 |
2017 | 1e kwartaal | 27,9 | 117,4 | 145,3 |
2017 | 2e kwartaal | 23,2 | 116,3 | 139,5 |
2017 | 3e kwartaal | 26,2 | 118,0 | 144,2 |
2017 | 4e kwartaal | 28,6 | 118,0 | 146,6 |
2018 | 1e kwartaal | 30,9 | 117,7 | 148,6 |
2018 | 2e kwartaal | 33,5 | 115,8 | 149,4 |
2018 | 3e kwartaal | 37,7 | 119,0 | 156,7 |
2018 | 4e kwartaal | 39,3 | 119,4 | 158,7 |
2019 | 1e kwartaal | 47,1 | 118,7 | 165,8 |
2019 | 2e kwartaal | 50,9 | 115,8 | 166,7 |
2019 | 3e kwartaal | 49,3 | 120,5 | 169,8 |
2019 | 4e kwartaal | 50,7 | 119,1 | 169,8 |
2020 | 1e kwartaal | 39,2 | 125,2 | 164,4 |
Vooral afname instroom jeugdzorg en groei uitstroom kinderopvang
De terugloop van het aantal instromers in zorg en welzijn was niet algemeen. In 4 van de 10 branches kwamen er in het eerste kwartaal van 2020 meer werknemers bij dan een jaar eerder. Bij de huisartsen en gezondheidscentra was de instroom van nieuwkomers en werknemers die terugkeren in de bedrijfstak ruim 10 procent hoger vergeleken met een jaar eerder. Ook in de VVT lag de instroom hoger: 6 procent. Uitschieters de andere kant op waren de branches jeugdzorg (-31 procent) en sociaal werk (-14 procent) .Ook de ontwikkeling van de uitstroom van werknemers uit de sector verschilde per branche in het eerste kwartaal van 2020. In alle branches lag deze hoger dan in hetzelfde kwartaal van 2019, behalve voor ziekenhuizen en overige medisch specialisten zorg. Daar lag de uitstroom ruim 7 procent lager. Vooral in de branches kinderopvang (+15 procent) en overige zorg en welzijn (+18 procent) viel de uitstroom begin 2020 hoger uit dan een jaar eerder.
Verloop op het totaal aantal werknemers bij sociaal werk het grootst
Gerelateerd aan het totaal aantal werknemers was de instroom begin 2020 groter dan de uitstroom in alle branches van zorg en welzijn. De mobiliteit van werknemers was naar verhouding het grootst in sociaal werk. Enerzijds ging 17 procent op het totaal aantal werknemers in deze branche aan de slag in sociaal werk, anderzijds verliet 16 procent deze branche. De aandelen in- en uitstromende werknemers waren het kleinst in ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg.Branche | Uitstroom (% van werknemers) | Instroom (% van werknemers) |
---|---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 9,2 | 12,1 |
Geestelijke gezondheidszorg | 8,4 | 9,8 |
Gehandicaptenzorg | 8,0 | 10,6 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 7,0 | 9,9 |
Jeugdzorg | 11,8 | 11,9 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 9,7 | 14,9 |
Sociaal werk | 15,9 | 16,5 |
Universitair medische centra | 8,3 | 9,7 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 9,1 | 14,1 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 6,9 | 8,2 |
Overige zorg en welzijn | 13,3 | 14,3 |
Aandeel herintreders en zij-instromers grootst in sociaal werk
De instroom van werknemers wordt gevormd door zij-instromers [20], herintreders [21] en ‘overig’. Deze laatste categorie betreft mensen die op andere wijze, bijvoorbeeld vanuit een opleiding, van buiten de bedrijfstak binnen zorg en welzijn zijn gaan werken. Bijna de helft van de instroom op het aantal werknemers in deze bedrijfstak behoorde begin 2020 tot ‘overig’. Herintreders en zij-instromers droegen ieder ongeveer voor een kwart bij aan de instroom. In sociaal werk komen relatief veel personen de bedrijfstak binnen als herintreder, na eerder in deze bedrijfstak te hebben gewerkt: 5 procent op het totaal aantal werknemers in deze branche. Ook vinden in deze branche verhoudingsgewijs veel mensen werk als zij-instromer. In ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg was zowel het aandeel herintreders als zij-instromers het kleinst. In kinderopvang en VVT komen relatief veel mensen op een andere wijze (‘overig’) zorg en welzijn binnen.Branche | Herintreder (% van werknemers) | Zij-instromer (% van werknemers) | Overig (% van werknemers) |
---|---|---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 3,1 | 3,1 | 5,9 |
Geestelijke gezondheidszorg | 3,0 | 2,3 | 4,6 |
Gehandicaptenzorg | 2,7 | 2,3 | 5,6 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 3,1 | 2,0 | 4,8 |
Jeugdzorg | 4,0 | 2,6 | 5,3 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 4,2 | 2,6 | 8,0 |
Sociaal werk | 5,0 | 5,2 | 6,3 |
Universitair medische centra | 2,3 | 2,4 | 5,1 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 3,2 | 3,9 | 7,0 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 2,1 | 1,9 | 4,2 |
Overige zorg en welzijn | 3,9 | 4,7 | 5,8 |
In het eerste kwartaal van 2019 bestond de instroom in de bedrijfstak uit bijna 166 duizend werknemers, ruim duizend meer dan begin 2020. Dit verschil is volledig toe te schrijven aan de vermindering van het aantal herintreders. Terwijl het aantal zij-instromers en overige instromers hoger lag, kwamen er begin dit jaar ruim 3 duizend herintreders minder zorg en welzijn binnen.
Veel uitstroom vanuit sociaal werk en jeugdzorg
In het eerste kwartaal van 2020 was zowel de uitstroom naar bedrijfstakken buiten zorg en welzijn als naar ‘inactief’ het grootst vanuit sociaal werk; beide rond 8 procent op het totaal aantal werknemers in deze branche. Binnen welzijn was ook de uitstroom uit de jeugdzorg relatief groot. Werknemers in de huisartsenpraktijken en gezondheidscentra verruilden zorg en welzijn relatief het minst vaak voor een andere bedrijfstak. Vanuit ziekenhuizen en gehandicaptenzorg kwam uitstroom van werknemers naar inactiviteit het minst voor van alle branches.Als werknemers uitstroomden uit zorg en welzijn, was dat begin 2020 vaker naar ‘inactief’ dan naar een andere bedrijfstak. Het gaat om uitgestroomde werknemers van wie (nog) niet bekend is tot welke specifieke uitstroomcategorie ze behoren. In de praktijk gaat het om niet-werkenden (uitstroom naar een uitkering of pensioen) of zelfstandigen (overstap vanuit positie als werknemer). De registratiedata hiervan zijn pas later beschikbaar.
Branche | Overige sectoren (% van werknemers) | Inactief (% van werknemers) |
---|---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 3,7 | 5,6 |
Geestelijke gezondheidszorg | 3,1 | 5,3 |
Gehandicaptenzorg | 3,3 | 4,7 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 2,2 | 4,8 |
Jeugdzorg | 5,7 | 6,1 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 4,4 | 5,2 |
Sociaal werk | 8,1 | 7,8 |
Universitair medische centra | 2,9 | 5,4 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 3,1 | 6,0 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 2,5 | 4,4 |
Overige zorg en welzijn | 6,3 | 7,0 |
5.2 Instroom vanuit opleiding zorg en welzijn
Aantal gediplomeerden laatste drie jaar gegroeid
Mede gezien de recente banengroei en het aandeel moeilijk vervulbare vacatures is het belangrijk te weten hoe de instroom zich ontwikkelt van afgestudeerden vanuit het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo).In het studiejaar 2018/’19 rondden 46 duizend mbo’ers een zorg- of welzijnsopleiding af. Na enkele jaren van terugloop steeg het aantal geslaagden vanaf 2016 weer. Na vijf jaar onafgebroken groei bleef het aantal afgestudeerde hbo’ers steken op iets minder dan 24 duizend. Het aantal gediplomeerde academici schommelt al jaren rond de 16 duizend. In totaal slaagden in het studiejaar 2018/’19 bijna 86 duizend studenten voor een zorg- of welzijnsopleiding op mbo-, hbo- of wetenschappelijk niveau. Het totaal aantal gediplomeerden steeg daarmee voor het derde jaar op rij. Daarmee werd nagenoeg het niveau van 2012/’13 bereikt, toen er 87 duizend geslaagden waren.
Studiejaar | Mbo (x 1 000) | Hbo (x 1 000) | Wo (x 1 000) |
---|---|---|---|
2010/'11 | 47,6 | 21,0 | 15,1 |
2011/'12 | 47,9 | 21,7 | 17,1 |
2012/'13 | 50,3 | 20,6 | 16,0 |
2013/'14 | 48,2 | 21,1 | 16,0 |
2014/'15 | 46,1 | 21,6 | 16,4 |
2015/'16 | 42,0 | 21,7 | 16,0 |
2016/'17 | 42,8 | 23,5 | 15,9 |
2017/'18 | 44,8 | 25,1 | 15,6 |
2018/'19* | 46,0 | 23,7 | 15,9 |
*Voorlopige cijfers |
Sectorrendement neemt toe
Van belang is ook in hoeverre studenten die hun zorgopleiding hebben voltooid daadwerkelijk in de bedrijfstak zorg en welzijn aan de slag gaan. Van degenen die in het studiejaar 2018/’19 een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) in een zorg- of welzijnsrichting hebben afgerond binnen het mbo, ging 85 procent in deze bedrijfstak werken. Deze leerweg is meer praktijkgericht dan mbo-bol. Na deze beroepsopleidende leerweg ging 63 procent in zorg en welzijn aan het werk. 55 procent van de afgestudeerde hbo’ers is werkzaam in zorg en welzijn, terwijl dit voor academici op 44 procent ligt.Op alle onderwijsniveaus nam het sectorrendement toe ten opzichte van het studiejaar 2015/’16, behalve bij mbo-bbl. Daar nam het aandeel instromers vanuit opleiding iets af. Het sectorrendement steeg het meest bij het hbo, waar dit in 2015/’16 nog 49 procent was. Het sectorrendement van mbo, hbo en wo valt niet zonder meer met elkaar vergelijken, aangezien studenten via een mbo- of hbo-opleiding vaker gericht voor een specifiek beroep worden opgeleid.
Instroom in opleidingen zorg en welzijn stijgt
De instroom van studenten die starten met een zorg- of welzijnsopleiding vertoont een stijgende lijn. In het studiejaar 2019/’20 begonnen 140 duizend studenten een opleiding in die richting op mbo-, hbo- of universitair niveau. In het studiejaar daarvoor lag dat aantal 4 duizend lager. In 2019/’20 begonnen 81 duizend studenten een mbo-opleiding in zorg of welzijn. Daarmee steeg het aantal instromers met ruim 5 procent vergeleken met het voorgaande jaar. Het aantal mbo-starters nam voor het vierde jaar op rij toe. Dit is ook het geval in het hbo. In het wetenschappelijk onderwijs nam het aantal beginnende studenten af.6 Arbeidsomstandigheden
6.1 Werkdruk en werktevredenheid
Werkdruk bovengemiddeld in zorg en welzijn
Arbeidsomstandigheden spelen een rol bij het behoud en aantrekken van arbeidskrachten. In zorg en welzijn is de ervaren werkdruk op diverse vlakken bovengemiddeld vergeleken met andere bedrijfstakken. In de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van CBS en TNO antwoordde 53 procent van de werknemers in zorg en welzijn in 2019 ‘vaak’of ‘altijd’ op de vraag of ze heel veel moeten werken [22]. Alleen in het onderwijs was de werkdruk in dit opzicht groter (58 procent), net als in de vijf voorgaande jaren. Na de horeca (53 procent) was zorg en welzijn de bedrijfstak met de meeste werknemers die melden dat zij erg snel moeten werken (39 procent). Na onderwijs (24 procent) kwamen in zorg en welzijn in 2019 de meeste werkgerelateerde psychische vermoeidheidsklachten voor (19 procent). Ten opzichte van 2015 groeide in zorg en welzijn met name het aandeel werknemers met laatstgenoemde klachten.Te hoge werkdruk vooral ervaren in ziekenhuisbranche
In het vierde kwartaal van 2019 ervoeren vooral werknemers in de ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg (53 procent), jeugdzorg (52 procent), en kinderopvang (52 procent) een (veel) te hoge werkdruk volgens de AZW-Werknemersenquête [23]. In overig zorg en welzijn en sociaal werk was dit aandeel iets minder dan 40 procent.Branche | % (veel) te hoog ervaren werkdruk (%) |
---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 48,1 |
Geestelijke gezondheidszorg | 50,1 |
Gehandicaptenzorg | 47,9 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 46,3 |
Jeugdzorg | 52,3 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 52,0 |
Sociaal werk | 39,3 |
Universitair medische centra | 46,5 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 49,4 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 53,4 |
Overige zorg en welzijn | 36,7 |
78 procent van de werknemers tevreden met hun werk
Over de gehele linie is een bovengemiddeld aandeel van de werknemers tevreden over hun werk [24]. Volgens de NEA was de werkdruk in zorg en welzijn hoog vergeleken met andere bedrijfstakken en de tevredenheid over de arbeidsomstandigheden relatief laag in 2019.Volgens de AZW Werknemersenquête was 78 procent van de werknemers in zorg en welzijn tevreden tot zeer tevreden met het werk in het vierde kwartaal van 2019. Het overgrote deel van de werknemers vond het werk leuk volgens meting in het tweede kwartaal van 2019 [25]. Dit geldt ook voor kwalificaties als ‘zinvol’ en ‘afwisselend’. Daarnaast had een ruime meerderheid geen probleem om werk in zorg en welzijn te combineren met de zorg voor kinderen of mantelzorg.
De verschillen tussen de branches zijn beperkt. Onder werknemers in de huisartsenzorg (84 procent) en UMC’s (81 procent) was het aandeel (zeer) tevreden werknemers eind 2019 het grootst. In de kinderopvang en gehandicaptenzorg (beide 76 procent) was dit aandeel het kleinst. Over de organisatie waarvoor men werkt was het aandeel tevreden werknemers medio 2019 minder groot (62 procent).
Branches | Werknemers die (zeer) tevreden zijn met hun werk (%) |
---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 77,6 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 84,1 |
Universitair medische centra | 80,6 |
Sociaal werk | 78,7 |
Jeugdzorg | 78,1 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 77,8 |
Geestelijke gezondheidszorg | 77,8 |
Overige zorg en welzijn | 76,9 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialisten zorg | 76,9 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 75,8 |
Gehandicaptenzorg | 75,7 |
Loonontwikkeling zorg en welzijn in de buurt van gemiddelde in economie
In de afgelopen twintig jaar bleef de loonontwikkeling in zorg en welzijn wat achter bij het gemiddelde van de Nederlandse economie. In deze bedrijfstak was sprake van een toename van 38 procent in de periode van 2000 tot en met 2019. In de gehele economie was dit gemiddeld 41 procent.Het gemiddeld uurloon in zorg en welzijn bedroeg ruim 23,38 euro in 2018; iets boven het gemiddelde van 22,69 euro in de economie als geheel [26]. In het tweede kwartaal van 2019 vond 29 procent van de werknemers in zorg en welzijn dat ze voldoende betaald krijgen [27].
Alle economische activiteiten (2010=100) | Zorg en welzijn (2010=100) | |
---|---|---|
'00 | 80,5 | 81,7 |
'01 | 83,6 | 84,8 |
'02 | 86,4 | 87,8 |
'03 | 88,7 | 90,1 |
'04 | 89,8 | 90,6 |
'05 | 90,4 | 91,0 |
'06 | 91,9 | 92,3 |
'07 | 93,7 | 94,1 |
'08 | 96,6 | 96,8 |
'09 | 99,0 | 98,8 |
'10 | 100 | 100 |
'11 | 101,1 | 101,1 |
'12 | 102,4 | 102,3 |
'13 | 103,5 | 103,5 |
'14 | 104,3 | 104,5 |
'15 | 105,7 | 105,9 |
'16 | 107,6 | 107,3 |
'17 | 109,1 | 108,5 |
'18 | 111,1 | 110,5 |
'19 | 113,8 | 112,9 |
6.2 Ziekteverzuim
Ziekteverzuim hoog, vooral in verpleging, verzorging en thuiszorg
In 2019 was het ziekteverzuim onder werknemers in zorg en welzijn 5,7 procent. Dit betekent dat van elke duizend te werken dagen er 57 werden verzuimd wegens ziekte. Dit aantal is beduidend hoger dan in de gehele economie: 44 dagen, ofwel 4,4 procent. In 2015 was het verzuim in zorg en welzijn 5,0 procent. Het ziekteverzuim in zorg en welzijn is al jarenlang bovengemiddeld hoog en de laatste jaren boven de andere bedrijfstakken uitgestegen. Vooral werknemers in VVT verzuimen vaker. Het ziekteverzuim in deze branche was 6,8 procent.In het tweede kwartaal van 2020 was het ziekteverzuim in de hele bedrijfstak 6,1 procent. Daarmee kende zorg en welzijn het hoogste ziekteverzuim van alle bedrijfstakken, net als in hetzelfde kwartaal een jaar eerder (5,7 procent). De groei van het ziekteverzuim in zorg en welzijn was in het afgelopen jaar bovengemiddeld vergeleken met de andere bedrijfstakken. In het eerste kwartaal was het ziekteverzuim in zorg en welzijn 6,7 procent. Het ziekteverzuim kent een seizoenpatroon, met een piek in het eerste kwartaal, die onder andere verband houdt met griepepidemieën en andere virusuitbraken [28]. Daarbij kunnen op basis van de beschikbare cijfers geen uitspraken worden gedaan of, en zo ja in welke mate, COVID-19 effect heeft gehad op de ontwikkelingen in het ziekteverzuim. Binnen zorg en welzijn had VVT met 8,0 procent het hoogste verzuimpercentage.
2019* (%) | 2015 (%) | |
---|---|---|
Alle economische activiteiten | 4,4 | 3,9 |
Zorg en welzijn (breed) | 5,7 | 5,0 |
Geestelijke gezondheidszorg | 5,9 | 5,1 |
Gehandicaptenzorg | 6,4 | 5,5 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 3,9 | 2,5 |
Jeugdzorg | 6,4 | 5,6 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 5,4 | 4,7 |
Sociaal werk | 6,1 | 5,0 |
Universitair medische centra | 5,0 | 4,1 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 6,8 | 6,1 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 5,1 | 4,4 |
Overige zorg en welzijn | 3,7 | 3,3 |
*Voorlopige cijfers |
7 Samenvatting en conclusies
Dit artikel geeft een beeld van de kenmerken van de arbeidsmarkt van zorg en welzijn en de ontwikkelingen op korte en langere termijn. Ondanks het gebruik van cijfers tot en met het eerste en tweede kwartaal van 2020 sluit dit onderzoek niet geheel aan op de meeste actuele stand van zaken. In hoeverre de coronacrisis effect heeft gehad op de hier gepresenteerde ontwikkelingen kon op basis van de beschikbare cijfers niet worden onderzocht.
Met ruim 1,5 miljoen werkzame personen is zorg en welzijn - na handel - de grootste bedrijfstak van Nederland. Er werken anderhalf keer zoveel personen als twintig jaar eerder. In deze periode steeg ook het aantal zelfstandigen, maar met 15 procent was het aandeel in het tweede kwartaal van 2020 lager dan gemiddeld onder alle bedrijfstakken. Zelfstandigen komen naar verhouding het meest voor bij huisartsenpraktijken en gezondheidscentra. Van het grote aantal werkenden in zorg en welzijn is drie kwart in deeltijd actief, tegen gemiddeld ongeveer de helft in de gehele economie. Werknemers hebben vaker dan gemiddeld een vast dienstverband, met name in de geestelijke gezondheidszorg.
In tien jaar tijd steeg het aandeel 55-plussers van 15 procent naar bijna een kwart van de werknemers. Dit ligt ruim boven het gemiddelde van 20 procent, en ook de stijging was bovengemiddeld. De vergrijzing was in het eerste kwartaal van 2020 met 29 procent het sterkst in de branche verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT). In zorg en welzijn is het aandeel vrouwen onder werknemers het hoogst van alle bedrijfstakken. Met gemiddeld ruim 9 vrouwen op de 10 werknemers is kinderopvang de uitschieter. Middelbaar en hoogopgeleiden zijn vooral te vinden in de jeugdzorg en UMC’s.
De vacaturegraad is gemiddeld, vergeleken met andere bedrijfstakken. Wel behoren zorgberoepen tot de beroepsrichtingen met relatief veel moeilijk vervulbare vacatures. Bij gemiddeld 7 op de 10 vacatures per werkgever was sprake van wervingsproblemen in deze bedrijfstak.
De meest recente cijfers van begin 2020 wijzen voorzichtig op afvlakkende instroom in en toename van uitstroom van werknemers uit zorg en welzijn na jaren waarin de werkgelegenheid aantrok, waarbij de instroom de uitstroom steeds verder overtrof. Begin 2020 was het personeelsverloop bij sociaal werk op het totaal aantal werknemers het grootst. In deze branche is de vertegenwoordiging van herintreders en zij-instromers verhoudingsgewijs het grootst. Via de ziekenhuisbranche komen juist relatief weinig werknemers terug of op latere leeftijd voor het eerst de zorg binnen. Na sociaal werk is de uitstroom het grootst uit de jeugdzorg. Instroom in zorg en welzijn vanuit een opleiding in deze richting vertoonde de laatste jaren een stijgende lijn; met name onder hbo’ers.
Ruim drie kwart van de werknemers in zorg en welzijn is tevreden met het werk. Zij zijn in het algemeen vaker tevreden met hun werk dan gemiddeld in andere bedrijfstakken. Qua arbeidsomstandigheden, waaronder werkdruk, scoort zorg en welzijn juist iets minder dan gemiddeld. Ruim de helft van de werknemers in de ziekenhuiszorg, jeugdzorg en kinderopvang ervoer eind 2019 een (veel) te hoge werkdruk. Het ziekteverzuim is in deze bedrijfstak, samen met de industrie, het hoogst. De cao-loonontwikkeling ligt iets onder het gemiddelde van de economie, maar bleef daar de afgelopen twintig jaar in de buurt. Iets minder dan 30 procent van de werknemers in zorg en welzijn geeft aan voldoende betaald te krijgen.
Op brancheniveau valt op dat in de VVT gemiddeld twee derde van het aantal openstaande vacatures moeilijk vervulbaar is. Desondanks behoorde VVT tot de branches met de grootste groei van de instroom in het eerste kwartaal van 2020, ten opzichte van een jaar eerder. In VVT is het aandeel deeltijdwerkers het grootst. Ook is het ziekteverzuim hier het hoogst van alle branches.
Ook bij huisartsen en gezondheidscentra gingen relatief veel moeilijk vervulbare vacatures gepaard met een verhoudingsgewijs sterke groei van de instroom. Ook was de tevredenheid met het werk het grootst van alle branches en behoorde het ziekteverzuim tot de laagste percentages.
In de GGZ, en ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg is relatief vaak sprake van moeilijk vervulbare vacatures. Meer dan gemiddeld ervaren werknemers de werkdruk als (veel) te hoog. Het personeelsverloop is naar verhouding klein, maar in beide branches zijn relatief veel 55-plussers werkzaam die relatief dicht bij hun pensioen staan.
Jeugdzorg en sociaal werk zijn als welzijnsbranches gericht op hulp en ondersteuning bij opvoeding, opgroeien en participeren in de samenleving. Volgens werkgevers zijn er relatief weinig moeilijk vervulbare vacatures in deze branches. De arbeidsmarktsituatie oogt echter grillig door een relatief groot personeelsverloop. Daarnaast kampen relatief veel werknemers in de jeugdzorg met een hoge werkdruk.
Resumerend springt zorg en welzijn op een aantal terreinen in het oog vergeleken met andere bedrijfstakken. Met 1,5 miljoen werknemers is het een van de grootste sectoren op het gebied van werkgelegenheid. Bovendien is het een sector met een grote vertegenwoordiging van vrouwen. De bedrijfstak kent naar verhouding een hoog ziekteverzuim en een hoog percentage 55-plussers. Bovendien wordt veel werk in deeltijd (met name 20 tot 35 uur per week) uitgevoerd. Bijna de helft van de werknemers in zorg en welzijn ervaart een (veel) te hoge werkdruk. Toch is een ruime meerderheid van de werknemers tevreden met het werk. De spanning op de arbeidsmarkt in zorg en welzijn, in dit onderzoek uitgedrukt door middel van de vacaturegraad, is gemiddeld vergeleken met andere bedrijfstakken. Desondanks heeft de bedrijfstak te maken met veel moeilijk vervulbare vacatures: per werkgevers betreft dat gemiddeld 7 op de 10 vacatures. Niettemin hield de groei van de werkgelegenheid de laatste jaren aan.
Toelichting en verwijzingen
1) RIVM, 2018, Volksgezondheid Toekomstverkenning 2018:
CBS/TNO, Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden
2) UWV, 2020, Factsheet arbeidsmarkt: sociaal werk, jeugdzorg en kinderopvang
3) SEO, 2013, Economische groei en de vraag naar zorg: Macro-economische tegenkrachten in het ramingsmodel van het Capaciteitsorgaan. Amsterdam
4) Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, 29282, nr. 303. Ministerie van VWS, OCW en SZW – Actieprogramma Werken in de zorg.
5) Cijfers kabinet-Rutte II (2012-2017)
6) Bedrijfstak zorg en welzijn (AZW-programma) en bedrijfstak Q Gezondheids- en welzijnszorg (CBS). In dit artikel wordt de aanduiding ‘bedrijfstak zorg en welzijn’ gebruikt.
Op het reguliere CBS StatLine publiceert het CBS cijfers over de arbeidsmarkt zoals banen, werkgelegenheid, verzuim, en vacatures per bedrijfstak. Dit gebeurt volgens de Standaard bedrijfsindeling 2008 (SBI 2008). ‘Bedrijfstak’ of ‘branche’ zijn gangbare termen voor groepen van bedrijven met dezelfde hoofdactiviteit.
De zorg- en welzijnsbedrijfstak valt bijna samen met de SBI-bedrijfstak Q gezondheids- en welzijnszorg. Het enige verschil is dat bij de subbranche ‘sociaal werk overig’ (een restcategorie, waaronder overig maatschappelijk advies) alleen de werkenden worden meegeteld die onder de cao sociaal werk vallen. Door deze verschillende afbakening kan het voorkomen dat cijfers op CBS StatLine afwijken van cijfers over hetzelfde onderwerp op de specifieke databank voor zorg en welzijn AZW StatLine.
7) Zorg en welzijn (breed) omvat:
- Universitair medische centra: zeer gespecialiseerde zorg;
- Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg: inclusief praktijken van medisch specialisten en dagbehandelingscentra (geen psychiaters en tandheelkundig specialisten);
- Geestelijke gezondheidszorg (GGZ): inclusief verslavingszorg, psychiaters, psychotherapeuten en psychologen;
- Huisartsen en gezondheidscentra (huisartsenzorg);
- Verpleging, verzorging en thuiszorg: samentelling van categorieën: verpleeghuizen, verzorgingshuizen en thuiszorg;
- Gehandicaptenzorg: inclusief huizen en dagverblijven voor verstandelijk gehandicapten en psychiatrische cliënten, en huizen voor niet-verstandelijk gehandicapten;
- Sociaal werk: maatschappelijke opvang, welzijn breed, maatschappelijk werk en overig sociaal werk;
- Jeugdzorg: inclusief verblijven met overnachting, dagverblijven en ambulante jeugdzorg;
- Kinderopvang: inclusief peuterspeelzaalwerk, dagopvang, tussenschoolse opvang en buitenschoolse opvang voor kinderen voordat zij beginnen met het voortgezet onderwijs;
- Overige zorg en welzijn.
8) Dit betreft de werkzame beroepsbevolking en omvat personen die in Nederland wonen en werken (exclusief de institutionele bevolking). Zij zijn in de leeftijd van 15 tot 75 jaar. Bij betaald werk gaat het om werkzaamheden ongeacht de arbeidsduur.
9) Deze categorie is een samentelling van categorieën:
- praktijken van tandartsen;
- tand-heelkundig specialisten;
- verloskundigen;
- fysiotherapeuten;
- overige paramedische praktijken (geen fysiotherapie of psychologie) en alternatieve genezers;
- arbobegeleiding en re-integratie;
- preventieve gezondheidszorg (geen arbobegeleiding);
- medische laboratoria, trombosediensten en overig behandelingsondersteunend onderzoek;
- ambulancediensten en centrale posten Ambulancediensten en centrale posten;
- samenwerkingsorganen op het gebied van gezondheidszorg en overige gezondheidszorgondersteunende diensten.
10) Op AZW StatLine wordt niet alleen gepubliceerd over de werkzame beroepsbevolking (werknemers en zelfstandigen) per AZW-branche op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB), maar ook over het aantal werknemers per AZW-branche op basis van de Statistiek Werkgelegenheid en Lonen (SWL). Voor enkele AZW-branches laten de uitkomsten uit beide bronnen een verschillende ontwikkeling zien. Hier speelt mee dat de waarnemingsmethode verschilt en dat afbakeningen van doelpopulatie en verslagperiode niet identiek zijn. Volgens beide bronnen steeg het aantal werknemers in 2019 ten opzichte van 2015 naar verhouding het meest in de branches kinderopvang, jeugdzorg en de huisartsenzorg en gezondheidscentra, maar volgens de EBB was de toename in de kinderopvang minder sterk dan volgens de SWL. En waar het aantal werknemers in de verpleging, verzorging en thuiszorg en in de gehandicaptenzorg volgens de EBB tussen 2015 en 2019 licht afnam, laat de SWL een toename zien.
11) Zie tabel Arbeidsvolume; bedrijfstak, geslacht, nationale rekeningen
12) M. Speet en A.L. Francke, 2004, Individuele professionalisering van verpleegkundigen in de beroepsopleiding en in de praktijk. Nivel.
13) Zie tabel Werkzame beroepsbevolking; bedrijf
14) Om beroepen te kunnen indelen naar niveau en richting gebruikt het CBS de International Standard Classification of Occupations 2008 (ISCO) en de hiervan afgeleide Beroepenindeling ROA-CBS 2014 (BRC 2014). De ISCO is de internationale beroepenclassificatie van de International Labour Organization (ILO).
In de tabel zijn zowel BRC-beroepsgroepen als BRC-beroepen gepresenteerd. Als binnen een beroepsgroep vooral één beroep voorkomt, is de BRC-beroepsgroep opgenomen. Komen binnen een beroepsgroep meerdere beroepen relatief vaak voor, dan zijn de BRC-beroepen opgenomen in plaats van de BRC-beroepsgroep.
De informatie in de tabel is gebaseerd op de Enquête Beroepsbevolking (EBB). In de EBB gaat het om werknemers én zelfstandigen. Hierdoor is het aantal werkenden in zorg- en welzijn iets hoger dan in de AZW Werknemersenquête (WNE), waarin het alleen om werknemers gaat. Daarentegen gaat het in de EBB alleen om werkenden met de grootste werkkring in de zorg en welzijn, terwijl het in de WNE om alle werknemers met een werkkring in de zorg gaat.
15) In de vragenlijst voor de werknemers wordt via een open vraag aan respondenten gevraagd welke functie ze hebben. Ze moeten daarbij zo specifiek mogelijk zijn. Dus niet alleen aangeven dat ze verpleegkundige zijn, maar bijvoorbeeld Psychiatrisch verpleegkundige, Verpleegkundige niveau 4 of Verpleegkundige op de spoedeisende hulp (SEH). De antwoorden worden vervolgens deels automatisch en deels handmatig geclassificeerd volgens de International Standard Classification of Occupation (ISCO). Specifiek voor het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) is binnen deze classificatie meer detail aangebracht, de zogeheten vijfde laag. Voor elk van de onderscheiden beroepen binnen die vijfde laag is bepaald of het gaat om een cliëntgebonden of niet-cliëntgebonden functie. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van steekproefgegevens. Een steekproef is nooit helemaal representatief voor de populatie. Om hiervoor te corrigeren en om aantallen te kunnen geven die overeenkomen met de populatieomvang, is gebruik gemaakt van ophooggewichten.
16) Zie AZW-Werkgeversenquête tweede meting 2019. Bij AZW-panelonderzoek wordt separaat informatie verzameld van werkgevers van UMC’s, en ziekenhuizen en overige medisch-specialistische zorg. Bij publicatie van de uitkomsten zijn deze branches samengenomen.
17) UWV, 2018, Moeilijk vervulbare vacatures: landelijk overzicht van beroepen.
18) UWV, 2020, Factsheet zorg maart 2020.
19) In dit artikel wordt een instromer gedefinieerd als iemand die als werknemer actief is in de bedrijfstak zorg en welzijn, terwijl dat een jaar eerder nog niet het geval was. Iemand die uitstroomt is als werknemer gestopt met werken in deze bedrijfstak. Als een werknemer uitstroomt, en zelfstandige wordt in zorg en welzijn, telt deze ook als uitstroom. In- en uitstroom binnen en tussen branches van zorg en welzijn worden buiten beschouwing gelaten.
20) Een zij-instromer is een werknemer die op het peilmoment ingestroomd is binnen zorg en welzijn, bij het begin van deze werknemersbaan ouder is dan 25 en nooit eerder in loondienst in zorg en welzijn gewerkt heeft.
21) Een herintreder is een werknemer die op het peilmoment ingestroomd is binnen zorg en welzijn. Een jaar voorafgaand aan de start van de baan was de werknemer niet werkzaam in de bedrijfstak zorg en welzijn, maar meer dan een jaar voorafgaand aan de start van de baan is de werknemer op enig moment wel werkzaam geweest in de bedrijfstak zorg en welzijn.
22) In de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van CBS en TNO wordt werkdruk bij werknemers gemeten aan de hand van de volgende vragen: Moet u erg snel werken? Moet u heel veel werk doen? Moet u extra hard werken? Deze vragen werden in 2019 beantwoord door 58 duizend werknemers in de leeftijd van 15 tot 75 jaar. In de uitkomsten op CBS StatLine wordt het percentage respondenten samengenomen dat met ‘altijd’ of ‘vaak’ antwoordt. Zie o.a. Psychosociale arbeidsbelasting (PSA) werknemers; bedrijfstak en Psycho-sociale arbeidsbelasting werknemers; beroep
De doelpopulatie bestaat uit alle werknemers van 15 tot en met 74 jaar die in Nederland werken. Alle personen met de volgende eigenschappen komen in het steekproefkader:
-is volgens de afleiding van het CBS op basis van data uit de Polisadministratie op 29 maart 2019 een werknemer,
- is minimaal 15 jaar en maximaal 74 jaar op 1 oktober 2019,
- is geregistreerd als ingezetene in de Basisregistratie Personen (BRP) ten tijde van de steekproeftrekking,
- behoort tot een particulier huishouden op 15 mei 2019
Het steekproefkader van de NEA 2019 bevat 7,6 miljoen personen.
23) In de AZW Werknemersenquête wordt werknemers gevraagd of ze hun werkdruk gemiddeld genomen (veel) te hoog, goed of (veel) te laag vinden. De doelpopulatie bestaat uit werknemers van 16 jaar en ouder in de zorg- en welzijnssector. Deze sector is afgebakend op basis van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI). In de tweede meting van 2019 bestond de nettosteekproef uit iets minder dan 28 duizend werknemers in zorg en welzijn. Zie ook: Werknemers in de zorg en welzijn; kerncijfers arbeidsomstandigheden.
24) De Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden bevat de volgende vraag over werktevredenheid: in hoeverre bent u (werknemer), alles bij elkaar genomen, tevreden met uw werk? Ook wordt uitgevraagd: in hoeverre bent u, alles bij elkaar genomen, tevreden met uw arbeidsomstandigheden? De cijfers betreffen in beide gevallen het percentage werknemers met de antwoordcategorieën ‘tevreden’ en ‘zeer tevreden’. Zie verder: Duurzame inzetbaarheid werknemers; bedrijfstak In de AZW Werknemersenquête is tevredenheid met het werk vastgesteld met de volgende vraag: ‘Hoe tevreden of ontevreden bent u, alles bijeengenomen, met uw werk?’. Het betreft hier het percentage werknemers dat heeft geantwoord met ‘zeer tevreden’ of ‘tevreden’.
25) Uitkomsten werknemersenquête AZW 1e meting 2019
26) Zie Werkgelegenheid; banen, lonen, arbeidsduur, SBI2008; kerncijfers
27) StatLine AZW: Werknemers in de zorg en welzijn; arbeidsomstandigheden
28) De definitie van ziekteverzuim volgens de kwartaalenquête ziekteverzuim is hetzelfde als op AZW StatLine. In laatstgenoemde bron is het ziekteverzuimpercentage inclusief het verzuim langer dan een jaar en exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof. Zie verder tabel Ziekteverzuimpercentage; bedrijfstakken (SBI 2008) en bedrijfsgrootte
Technische toelichting: CBS-statistieken op het terrein van de arbeidsmarkt
Arbeidsrekeningen
De Arbeidsrekeningen maken deel uit van de Nationale rekeningen. Bij de Arbeidsrekeningen gaat het om de werkgelegenheid bij bedrijven, instellingen en particuliere huishoudens in Nederland. Alle betaalde arbeid telt hierbij mee, ongeacht leeftijd, woonland of het aantal uren dat iemand per week werkt. Het aantal werkzame personen volgens de Arbeidsrekeningen wordt onderscheiden naar werknemers en zelfstandigen. Het aantal werkzame personen in een bepaalde bedrijfstak geeft niet het totaal aantal personen weer dat in die bedrijfstak werkt, maar het gemiddeld aantal personen met een hoofdbaan in de desbetreffende bedrijfstak. Het aantal werkzame personen (werkzaam in Nederland) is niet gelijk aan de werkzame beroepsbevolking (woonachtig in Nederland).In het dossier AZW zijn zowel cijfers opgenomen over werknemers (op basis van de Statistiek Werkgelegenheid en Lonen) als over de werkzame beroepsbevolking (werknemers plus zelfstandigen) op basis van de Enquête Beroepsbevolking.
Enquête beroepsbevolking (EBB)
De Enquête beroepsbevolking (EBB) is een grootschalig steekproefonderzoek bij personen die in Nederland wonen. Het steekproefonderzoek wordt doorlopend uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het verstrekken van informatie over de relatie tussen mens en arbeidsmarkt. Hierbij worden kenmerken van personen in verband gebracht met hun positie op de arbeidsmarkt. Bij publicatie op basis van de EBB classificeert het CBS de bevolking van 15 tot 75 jaar en ouder in de werkzame beroepsbevolking, de werkloze beroepsbevolking en de niet-beroepsbevolking, overeenkomstig de internationale definities van de International Labour Organisation (ILO).Indexcijfers van cao-lonen
Uit de statistiek Indexcijfers van cao-lonen komen elke maand cijfers beschikbaar over de contractuele loon- en arbeidsduurontwikkeling zoals deze geldt voor werknemers met een voltijdbaan die vallen onder een collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Daarnaast worden de contractuele loonkosten berekend. De indexcijfers contractuele loonkosten zijn gebaseerd op de cao-loonbedragen, vermeerderd met de wettelijke en contractuele werkgeverspremies voor pensioen, vut, werkloosheid, ziektekosten, arbeidsongeschiktheid en sociale fondsen.Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA)
De Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) is een grootschalige, jaarlijkse enquête onder werknemers (van 15 tot 75 jaar) die in Nederland werken. Het doel van de NEA is het in kaart brengen van informatie op het gebied van arbeidsomstandigheden, arbeidsongevallen, arbeidsinhoud, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden van werknemers. De NEA wordt uitgevoerd door het CBS en TNO, in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.Statistiek werkgelegenheid en lonen (SWL)
Sinds 2006 zijn werkgevers verplicht om bij elke salarisbetaling een digitale aangifte te doen bij de Belastingdienst over al hun individuele werknemers. Op basis van deze loonaangiften houdt het UWV een centrale administratie bij, de polisadministratie. Hieruit stelt het CBS de Statistiek werkgelegenheid en lonen (SWL) samen. De SWL-uitkomsten betreffen alle banen van werknemers bij bedrijven en instellingen in Nederland. Banen van Nederlanders die in het buitenland werken vallen hier niet onder. Daarentegen tellen banen van personen die niet in Nederland wonen (maar hier wel werken) wél mee. Verder geldt dat alle banen van werknemers meetellen, ongeacht de arbeidsduur van de baan of de leeftijd van de werknemer. Banen van zelfstandigen vallen buiten het onderzoek.Kwartaalenquête vacatures en ziekteverzuim
Het aantal vacatures en het ziekteverzuim meet het CBS elk kwartaal met een enquête onder ruim 22 duizend bedrijven en overheidsinstanties. Een vacature is een arbeidsplaats waarvoor buiten een onderneming of instelling personeel wordt gezocht dat onmiddellijk of zo spoedig mogelijk geplaatst kan worden.Tot de vacatures worden ook gerekend:
- Vacatures waarvoor zich reeds sollicitanten hebben gemeld. Ook wanneer al gesprekken worden gevoerd met deze sollicitanten.
- Vacatures waarvoor de sollicitatieprocedure zoveel tijd zal kosten dat de feitelijke indiensttreding niet op korte termijn valt te verwachten.
- Vacatures waarvoor uitzendkrachten of ander tijdelijk personeel worden gezocht.
- Open plaatsen voor leerlingen en personen in opleiding, mits het daarbij gaat om een arbeidsovereenkomst (dus geen onbetaalde stageplaatsen).
Open plaatsen bij reorganisaties of afslankingen die alleen mogen worden bezet door medewerkers waarvan een arbeidsplaats verdwijnt, mogen niet als vacature worden opgevat. Bij uitzendbureaus, WSW-instellingen en banenpools (werkgelegenheidsprojecten) worden alleen de vacatures voor het vaste personeel meegeteld.
Het ziekteverzuimpercentage is het totaal aantal ziektedagen van de werknemers, in procenten van het totaal aantal beschikbare (werk-/kalender)dagen van de werknemers in de verslagperiode. Het ziekteverzuimpercentage is inclusief het verzuim langer dan een jaar en exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof.
Werkgeversenquête (WGE)
Dit steekproefonderzoek onder bedrijven biedt inzicht in de organisatiekenmerken van werkgevers in zorg- en welzijnssector. Daarnaast biedt het informatie over de arbeidsomstandigheden en scholing en vaardigheden van werknemers volgens werkgevers in de zorg- en welzijnssector. De WGE wordt door het CBS uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS voor het onderzoeksprogramma AZW. Werkgevers die aangeven dat 1 persoon in de organisatie werkzaam is, worden beschouwd als zelfstandige zonder personeel (zzp). Deze bedrijven worden voor een aantal onderwerpen buiten beschouwing gelaten. Het CBS heeft de WGE voor het eerst uitgevoerd in het tweede kwartaal van 2019. De WGE wordt uitgevoerd sinds 2009, eerdere edities zijn niet door het CBS uitgevoerd. Meer informatie: Werkgeversenquête (korte onderzoeksbeschrijving)Werknemersenquête (WNE)
Deze personensteekproef biedt inzicht in de arbeidskenmerken (waaronder dienstverband en beroep), arbeidsomstandigheden en scholing en vaardigheden van werknemers in de zorg- en welzijnssector. De WNE wordt door het CBS uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS voor het onderzoeksprogramma AZW. De populatie bestaat uit werknemers van 16 jaar en ouder in de zorg- en welzijnssector. Het CBS heeft de WNE voor het eerst uitgevoerd in het tweede kwartaal van 2019. De WNE wordt uitgevoerd sinds 2009, eerdere edities zijn niet door het CBS uitgevoerd. Meer informatie: Werknemersenquête (korte onderzoeksbeschrijving)Referenties
CBS (2017), Verschillen in ziekteverzuim tussen bedrijfstakken, Sociaaleconomische trends.
CBS (2019), Groei werknemersbanen in zorg en welzijn bovengemiddeld, nieuwsbericht.
CBS (2019), Er komen meer werknemers in de zorg dan er weggaan, nieuwsbericht.
CBS (2019), Meerderheid werknemers zorg meldt toename werkdruk, nieuwsbericht.
CBS (2019), Aantal verpleegkundigen toegenomen, nieuwsbericht.
CBS (2020), De Nederlandse economie in 2019
CBS (2020), Ziekteverzuim eerste kwartaal hoogste in 17 jaar, nieuwsbericht.
CBS, Dossier AZW
CBS, Dashboard AZW
CBS, StatLine AZW
CBS, Dashboard Welvaart in coronatijd
RIVM (2018), Synthese: de zorg verandert
TNO en bureau HHM (2019), Arbeidsmarktproblematiek in de sector zorg en welzijn
UWV (2019), Arbeidsmarktprognoses 2019-2020