1. Inleiding
1.1 Aanleiding en doel van onderzoek
Wie zijn de kunstenaars en andere werkenden in creatieve beroepen in Nederland? In hoeverre werken ze in de creatieve industrie, of zijn ze ook in andere bedrijfstakken actief? Hoe is hun positie op de arbeidsmarkt en hoe heeft deze zich in de afgelopen jaren ontwikkeld? Hebben ze een kunstopleiding gevolgd? Wat verdienen ze? Hoe zit het met hun arbeidsomstandigheden? Zijn ze tevreden met hun werk? En in hoeverre wijken ze op deze punten af van het gemiddelde in de werkzame beroepsbevolking? Indien zichtbaar, zijn er ontwikkelingen in de tijd? Deze monitor over kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep geeft inzicht in deze en nog veel meer vragen.
De monitor is samengesteld naar aanleiding van een verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om de arbeids- en inkomenspositie van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep met actuele cijfers in kaart te brengen. Daarmee maakt deze editie deel uit van een reeks eerdere publicaties over dit thema die het CBS op verzoek van het ministerie heeft samengesteld. In tegenstelling tot eerdere edities bevat de huidige monitor geen analyse van afgestudeerden aan creatieve opleidingen. De nadruk ligt op de arbeids- en inkomenspositie van personen die aan het werk zijn als kunstenaar of in een ander creatief beroep.
De begeleidingscommissie van het onderzoek, bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie van OCW (Robert Oosterhuis, Katie Schreiber) en de Boekmanstichting (Rogier Blom), heeft een belangrijke bijdrage aan deze monitor geleverd.
1.2 Onderzoeksopzet
De doelpopulatie van deze monitor betreft personen die betaald werk doen als kunstenaar of in een ander creatief beroep. Of iemand een kunstenaar is of een ander creatief beroep heeft, is vastgesteld op basis van de antwoorden van respondenten op vragen in enquêtes. De beroepen zijn daarbij ingedeeld volgens de International Standard Classification of Occupations (ISCO). Bijlage B geeft een overzicht van de beroepen op basis van ISCO-codes die tot de kunstenaarsberoepen en de andere creatieve beroepen zijn gerekend.
In de gebruikte gegevens voor deze monitor is het beroep uitsluitend vastgesteld voor personen met betaald werk. Er is dus geen informatie beschikbaar over personen die geen betaald werk verrichten, maar wel op zoek zijn naar een baan als kunstenaar of een ander creatief beroep, en ook geen informatie over personen die zo’n beroep eerder hebben uitgeoefend maar zich niet meer aanbieden op de arbeidsmarkt.
De uitkomsten in deze publicatie betreffen primair het totaal van alle werkenden met een beroep als kunstenaar en het totaal van alle andere werkenden met een creatief beroep. Zij worden vergeleken met het totaal van alle werkenden en, indien relevant, ook met het totaal van alle werkenden op het hoogste beroepsniveau (niveau 4). In aanvulling op deze totalen worden kunstenaars verder onderverdeeld naar beeldende beroepen, ontwerpende beroepen, uitvoerende beroepen en een restgroep met schrijvers, vertalers en overige kunstenaarsberoepen. Bij de werkenden met een ander creatief beroep wordt onderscheid gemaakt tussen werkenden op het hoogste beroepsniveau (niveau 4) en werkenden op een lager beroepsniveau (niveau 1, 2 en 3). Vanwege het steekproefkarakter van de gegevens is publicatie op een meer gedetailleerd niveau, over afzonderlijke ISCO-beroepen, niet mogelijk.
De afbakeningen, methoden en definities in deze monitor sluiten zoveel mogelijk aan op de hierboven genoemde eerdere edities. Een belangrijk verschil is de leeftijdsafbakening van de onderzoekspopulatie. In eerdere monitors hadden de uitkomsten betrekking op 15- tot 65-jarigen. In de huidige monitor is aansluiting gezocht bij de gangbare leeftijdsafbakening voor statistieken over de beroepsbevolking. Daarin wordt meestal een leeftijdsbovengrens van 75 jaar gehanteerd, waardoor ook het toenemende aantal werkzame 65-plussers tot de onderzoekspopulatie wordt gerekend. De nieuwe leeftijdsafbakening is niet alleen toegepast op de meest recente verslagperiode in deze monitor (2017/2019), maar ook op eerdere periodes (2010/2012 en 2013/2015). Hierdoor kunnen uitkomsten in de tijd worden vergeleken.
In de tabellen bij deze publicatie (zie daarvoor: Kunstenaars en werkenden in overige creatieve beroepen, 2017/2019) is de arbeidsmarkt-, inkomens- en vermogenspositie bepaald voor personen die volgens de Enquête Beroepsbevolking (EBB) in hun voornaamste werkkring aan de slag zijn als kunstenaar of in een ander creatief beroep. Het gaat daarbij om werkzaamheden ongeacht het aantal uren per week. Ook zijn persoonskenmerken en opleidingsachtergrond vastgesteld.
Voor het eerst zijn in deze editie ook aspecten van de arbeidsomstandigheden van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep beschreven. Hiervoor is gebruikgemaakt van gegevens van CBS en TNO uit respectievelijk de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) voor werknemers, en de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA) voor zelfstandig ondernemers. In de tabellen bij deze publicatie zijn deze gegevens uitgesplitst naar geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, migratieachtergrond en anciënniteit.
1.3 Indeling rapport
In hoofdstuk 4 staat opleiding en ontwikkeling centraal: de opleiding die men heeft gevolgd, en of men momenteel nog een cursus of opleiding volgt. In hoofdstuk 5 komen de arbeidskenmerken van kunstenaars en andere creatieve beroepen ter sprake, waaronder of zij zelfstandige of in loondienst zijn, hoeveel uur zij werken en of zij meerdere werkkringen hebben en zo ja, waarom. In hoofdstuk 6 gaat het over de loopbaan. Hierin staat tot welke leeftijd kunstenaars en andere werkenden met creatief beroep willen doorwerken en onder welke voorwaarden.
In hoofdstuk 7 wordt de situatie van zelfstandig ondernemers die werken als kunstenaar of in een ander creatief beroep nader belicht. Er wordt ingegaan op het aantal opdrachtgevers dat zij hebben en de financiële situatie van hun bedrijf of praktijk. De inkomens- en vermogenspositie van kunstenaars en andere werkenden met een creatief beroep staat centraal in hoofdstuk 8. In het hoofdstuk 9 gaat het over arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Diverse aspecten komen aan bod, zoals het belang van werksfeer, werkzekerheid en beloning. In dit hoofdstuk komt ook het lidmaatschap van belangenorganisaties en vakbonden ter sprake. Als laatste wordt de tevredenheid met het werk en de arbeidsomstandigheden behandeld.