Lonen en loonkosten, een overzicht van de verschillende CBS-cijfers

6. Eurostat-publicaties over lonen en loonkosten

6.1 Eurostat: statistiekbureau van de EU

Eurostat is het bureau van de Europese Unie dat statistieken maakt over de lidstaten en landen die een speciale relatie hebben met de EU, zoals kandidaat-lidstaten. Lidstaten zijn verplicht bepaalde statistische gegevens te leveren, van kandidaat-lidstaten wordt dit verlangd. Deze gegevens combineert het statistiekbureau tot overzichten per lidstaat en het totaal van de Europese Unie. Deze gegevens presenteert Eurostat op de eigen website. Daarnaast zijn cijfers ook beschikbaar via de databank van Eurostat.

Het Europese statistiekbureau integreert de leveringen van de lidstaten tot een samenhangend geheel van statistieken. Daarbij zijn definities en de datum van aanlevering van belang. Het kan dus voorkomen dat een loonbegrip dat Eurostat voorschrijft, afwijkt van dat van een lidstaat. In paragraaf 2.5 en 2.6 zijn de verschillen in definities beschreven.

Omdat de brongegevens vanuit de lidstaten niet altijd gelijktijdig beschikbaar zijn, kan het voorkomen dat in een Eurostat-tabel gegevens van een land nog ontbreken. Om dezelfde reden zijn de samengestelde cijfers van de groepen van landen vrijwel altijd later dan die van afzonderlijke lidstaten.

Voor de ontwikkeling van de economie en werkgelegenheid binnen de EU zijn loonkosten van belang. Deze zijn immers een belangrijke factor voor het vestigingsklimaat. Daarnaast zijn lonen van belang voor de inkomenssituatie van inwoners. De statistieken over minimumloon en loonverschillen tussen man en vrouw (gender pay gap, de loonkloof naar geslacht) geven inzicht in ongelijkheid van lonen.

In 2019 werd in de Europese Unie 7 877 miljard euro beloning aan werknemers betaald, inclusief de sociale premies ten laste van werkgevers. Dat is 48 procent van het bruto binnenlands product (bbp) in de Europese Unie. Dit loopt per land uiteen van 28 procent in Ierland en 37 procent in Griekenland tot 51 procent in Frankrijk en 53 procent in Duitsland. In Nederland is het aandeel van de beloning in het bbp gelijk aan het gemiddelde in de EU, 48 procent.

Duitsland is goed voor 23 procent van het totale bedrag aan beloning van werknemers in de Europese Unie (EU-28). Nederland staat met 5 procent op de zesde plaats.

6.1.1 Beloning van werknemers in de Europese Unie, 2019
 Beloning van werknemers (mld euro)
Duitsland1845,183
Verenigd Koninkrijk1251,553
Frankrijk1242,913
Italië720,102
Spanje571,008
Nederland388,403
België234,563
Zweden226,704
Polen210,697
Oostenrijk192,871
Denemarken159,298
Finland111,782
Ierland100,367
Tsjechië99,815
Portugal95,859
Roemenië86,381
Griekenland68,157
Hongarije59,725
Slowakije40,178
Luxemburg31,401
Bulgarije26,777
Kroatië25,473
Slovenië24,584
Litouwen22,566
Letland15,103
Estland13,785
Cyprus9,910
Malta5,785

Het CBS publiceert voor Nederland dezelfde uitkomsten in Arbeidsrekeningen; zie ook figuur 5.2.1. Bron: National accounts (Eurostat).

Binnen het CBS zijn een aantal onderzoeken (die ook wel leveringen worden genoemd) die bijdragen aan Eurostat-statistieken op het gebied van loon:

- In de Structure of earnings survey (SES, voorheen het Loonstructuuronderzoek) worden gegevens samengesteld over de verdiende lonen van werknemers in relatie tot hun beroep en opleidingsniveau. Het onderzoek wordt eens in de vier jaar gehouden. De gegevensbronnen zijn voor Nederland: Polisadministratie, Enquête beroepsbevolking (EBB), Basisregistratie personen (BRP) en gegevens over opleidingen op persoonsniveau.
- In het Arbeidskostenonderzoek (AKO) worden de omvang en samenstelling van de arbeidskosten en gewerkte uren van bedrijven en instellingen berekend. Deze gegevens worden gepubliceerd naar bedrijfsgrootte en landsdeel.
- Het onderzoek wordt eens in de vier jaar gehouden. In Nederland wordt bij dit onderzoek gebruikgemaakt van gegevens uit veel bronnen, zoals Polisadministratie, Statistiek bedrijfsopleidingen, Ziekteverzuimstatistiek, Nationale rekeningen en jaarverslagen van pensioenfondsen.
- De gender pay gap (GPG) is een indicator die is vastgesteld naar aanleiding van het verdrag van Lissabon (2001) en die tot doel heeft beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen in de verschillende landen van de Europese Unie in kaart te brengen. De cijfers omvatten het uurloon van vrouwen als percentage van dat van mannen. Hierbij wordt niet gecorrigeerd voor verschillen in achtergrondkenmerken. De uitkomsten voor Nederland zijn gelijk aan de verhouding tussen de uurlonen voor vrouwen en mannen zoals die bij de Statistiek werkgelegenheid en lonen (SWL) worden gepubliceerd.
- In het onderzoek National minimum wages worden twee soorten gegevens samengesteld. Het eerste is het wettelijk brutominimumloon per maand, zoals vastgesteld door de minister van Sociale zaken en werkgelegenheid (SZW). Daarnaast worden in de Statistiek minimumloon banen van werknemers uitgesplitst naar de verhouding tussen het loon en het wettelijk minimumloon. De bron hierbij is de Polisadministratie.
- In het onderzoek Purchasing power parities (PPP) worden uitkomsten over loongegevens van werknemers naar beroep bij de overheid berekend. Hiervoor worden drie bronnen gecombineerd, namelijk de Structure of earnings survey, de statistiek Indexcijfers van cao-lonen en de Nationale rekeningen.
- Op basis van de Arbeidsrekeningen worden aan Eurostat cijfers geleverd over de Short term statistics (STS) en Labour cost index (LCI). In het kader van de National accounts wordt de beloning van werknemers uitgesplitst naar lonen en salarissen enerzijds en sociale lasten ten laste van werkgevers anderzijds. Daarbij wordt ook de Nominal unit labour cost (ULC) berekend.

Zoals hierboven genoemd, verschillen de definities van lonen in de SWL en Eurostat enigszins. Daarnaast omvatten de uitkomsten niet altijd alle bedrijfstakken. Zo worden bij de SWL de bedrijfstakken T (Huishoudens) en U (Extraterritoriale organisaties) buiten beschouwing gelaten. Bij de berekeningen van Eurostat is er een wisselend beeld. Soms worden A (Landbouw en visserij) en O (Openbaar bestuur) niet meegenomen, maar bij andere tabellen vallen weer andere bedrijfstakken buiten de populatie. Hetzelfde geldt voor de selectie van bedrijven met minstens 10 werkzame personen. Soms wordt deze categorie in de selectie meegenomen, soms ook weer niet. In de Eurostat-database zijn ook uitkomsten opgenomen bij de landen die meer gegevens hebben verstrekt dan verplicht is (bijvoorbeeld over kleine bedrijven of meer bedrijfstakken).

In dit hoofdstuk wordt onderaan elke grafiek met Eurostat-uitkomsten ook verwezen naar vergelijkbare CBS-uitkomsten.

6.2 Thema’s en statistieken

Omdat de EU een vrije interne markt heeft voor goederen en personen, is het gewenst dat vestigingsfactoren en zaken die samenhangen met concurrentieposities per land niet veel verschillen. Daarom worden deze zaken door middel van verschillende statistieken bijgehouden door Eurostat.

Voor wat betreft de lonen hebben de gegevens die Eurostat verzamelt betrekking op lonen, beloning van werknemers, arbeidskosten, arbeidsproductiviteit, loonverschillen tussen man en vrouw, minimumloon en loonverdeling. Veel van deze gegevens zijn op regionaal niveau binnen de landen beschikbaar.

De grafieken in dit hoofdstuk met cijfers over de jaren voor 2020 hebben alle betrekking op de EU-28: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk en Zweden. Het Verenigd Koninkrijk heeft de EU in 2020 verlaten en telt daarom niet meer mee in de uitkomsten over 2020. Het totaal van de Europese Unie wordt vanaf dat jaar aangeduid met EU-27.

Lonen

De lonen zijn voor het grootste deel bepalend voor de loonkosten en inkomens. Daarom vormen de lonen het basisgegeven voor veel afgeleide statistieken. Bij Eurostat worden de lonen weergegeven in uur-, maand- en jaarlonen. Van deze gegevens worden, indien van toepassing, totalen, gemiddelden en medianen berekend. Omdat de prijzen per lidstaat verschillen, worden ook gecorrigeerde uitkomsten naar consumentenprijzen (purchasing power standards - PPS) berekend. Als een land niet tot de eurozone hoort, worden de bedragen omgerekend naar euro.

6.2.1 Mediaan uurloon1) in de Europese Unie, 2018
 Mediaan uurloon (euro)
Denemarken27,24
Luxemburg19,59
Zweden18,17
België17,97
Ierland17,97
Finland17,49
Duitsland17,23
Nederland16,56
Frankrijk15,34
Oostenrijk15,27
Verenigd Koninkrijk15,20
Italië12,61
Spanje10,05
Malta9,96
Cyprus8,39
Slovenië8,04
Griekenland7,00
Estland6,52
Tsjechië6,17
Slowakije5,64
Kroatië5,37
Portugal5,37
Polen4,98
Letland4,92
Litouwen4,41
Hongarije4,37
Roemenië3,74
Bulgarije2,40
1) Bij bedrijven met 10 of meer werkzame personen. Uitkomsten exclusief landbouw en visserij en het openbaar bestuur. Het uurloon is hierbij berekend door het brutoloon inclusief overwerk te delen door de betaalde uren. Hierdoor komt dit uurloon voor Nederland lager uit dan in staat 4.8.3.

Bron: Structure of earnings survey (Eurostat).

In figuur 6.2.1 is te zien dat op het gebied van uurlonen Nederland op de achtste plaats staat. De uurlonen van Bulgarije en Roemenië zijn de laagste van de EU-28. Juist in deze landen zijn de uurlonen sinds 2006 het sterkst gestegen (zie figuur 6.2.2). Hetzelfde geldt voor veel Oost-Europese landen met lage uurlonen. Een loonverbetering van een euro geeft bij lage lonen een hogere procentuele verbetering dan bij hoge lonen. Dat is ook te zien in figuur 6.2.1; ondanks de grote stijging van de uurlonen van Bulgarije en Roemenië, behoren ze nog steeds tot de laagste van de EU-28.

6.2.2 Ontwikkeling van mediaan uurloon1) in de Europese Unie, 2006-2018
 Ontwikkeling (%)
Bulgarije200
Roemenië169
Letland152
Estland124
Slowakije124
Litouwen106
Tsjechië73
Hongarije65
Polen58
Malta52
Slovenië47
Oostenrijk31
Denemarken30
Nederland30
Finland27
Zweden27
België26
Luxemburg25
Spanje25
Duitsland16
Frankrijk16
Italië16
Portugal14
Ierland7
Verenigd Koninkrijk2
Cyprus-5
Griekenland-9
1) Bij bedrijven met 10 of meer werkzame personen. Uitkomsten exclusief landbouw en visserij en het openbaar bestuur. Het uurloon is hierbij berekend door het brutoloon inclusief overwerk te delen door de betaalde uren. Hierdoor komt dit uurloon voor Nederland lager uit dan in staat 4.8.3.

Bron: Structure of earnings survey (Eurostat).

Arbeidskosten

De arbeidskosten omvatten naast de loonkosten ook kosten die niet direct aan de individuele werknemers kunnen worden toegerekend, zoals kosten voor scholing, de exploitatie van kantines en de werving en selectie van personeel (zie ook figuur 2.2.1). Hierover wordt gepubliceerd in het vierjaarlijkse Arbeidskostenonderzoek. Bij Eurostat worden de uitkomsten over de arbeidskosten per gewerkt uur jaarlijks geactualiseerd aan de hand van de ontwikkeling van de Labour cost index.

6.2.3 Arbeidskosten per gewerkt uur1) in de Europese Unie, 2019
 Arbeidskosten (euro)
Denemarken44,7
Luxemburg41,6
België40,5
Frankrijk36,6
Nederland36,4
Zweden36,3
Duitsland35,6
Oostenrijk34,7
Finland34,0
Ierland33,2
Italië28,8
Verenigd Koninkrijk28,5
EU-2828,2
Spanje21,8
Slovenië19,0
Cyprus17,4
Griekenland16,4
Malta15,0
Portugal14,6
Tsjechië13,5
Estland13,4
Slowakije12,5
Kroatië11,1
Polen10,7
Hongarije9,9
Letland9,9
Litouwen9,4
Roemenië7,7
Bulgarije6,0
1)Bij bedrijven met 10 of meer werkzame personen. Uitkomsten exclusief landbouw en visserij en het openbaar bestuur.

Het CBS publiceert voor Nederland uitkomsten over de loonkosten per gewerkt uur in de Arbeidsrekeningen en arbeidskosten per gewerkt uur in het Arbeidskostenonderzoek (zie ook staat 5.1.2 en 5.3.4). In de CBS-uitkomsten zijn de kleine bedrijven en de bedrijfstakken landbouw en visserij en openbaar bestuur wel opgenomen.
Bron: Labour cost levels (Eurostat).  

In figuur 6.2.3 is zichtbaar dat de arbeidskosten per gewerkt uur in Bulgarije en Roemenië binnen de EU het laagst zijn. Dat heeft vooral te maken met de lonen, die ook de laagste zijn van alle EU-landen. Voor de ontwikkeling van de arbeidskosten per lidstaat (figuur 6.2.4) geldt hetzelfde als voor de lonen (figuur 6.2.2). De arbeidskosten stegen het meest in de landen met de laagste arbeidskosten.

6.2.4 Ontwikkeling van arbeidskosten per gewerkt uur1) in de Europese Unie, 2008-2019
 Ontwikkeling (%)
Bulgarije131
Roemenië83
Slowakije79
Estland70
Letland68
Litouwen59
Tsjechië47
Polen41
Slovenië37
Malta32
Oostenrijk31
Denemarken29
Luxemburg29
EU-2829
Duitsland28
Hongarije27
Finland25
België23
Nederland22
Kroatië21
Verenigd Koninkrijk20
Portugal20
Frankrijk17
Ierland15
Zweden15
Italië14
Spanje12
Cyprus4
Griekenland-2
1)Bij bedrijven met 10 of meer werkzame personen. Uitkomsten exclusief landbouw en visserij en het openbaar bestuur.

Het CBS publiceert voor Nederland uitkomsten over de loonkosten per gewerkt uur in de Arbeidsrekeningen en arbeidskosten per gewerkt uur in het Arbeidskostenonderzoek (zie ook staat 5.1.2 en 5.3.4). In de CBS-uitkomsten zijn de kleine bedrijven en de bedrijfstakken landbouw en visserij en openbaar bestuur wel opgenomen. 
Bron: Labour cost levels (Eurostat).

Loonverschillen tussen man en vrouw

Het gemiddeld aantal arbeidsuren verschilt voor mannen en vrouwen. Bovendien is per lidstaat deze verhouding niet gelijk. Om een goede vergelijking te kunnen maken tussen lonen van mannen en vrouwen wordt uitgegaan van uurlonen. De tabellen en analyses over de loonverschillen tussen mannen en vrouwen worden bij Eurostat gender pay gap (GPG) genoemd.

6.2.5 Gender pay gap: verschil in gemiddeld uurloon vrouwelijke t.o.v. mannelijke werknemers, EU-28, 2018
Landen EU-28Loonverschil (% uurloon mannelijke werknemers)
Estland21,8
Oostenrijk20,4
Tsjechië20,1
Duitsland20,1
Slowakije19,8
Verenigd Koninkrijk19,8
Letland19,6
Finland17,1
Frankrijk16,7
EU-2815
Nederland14,7
Denemarken14,6
Ierland 1)14,4
Litouwen14,0
Bulgarije13,9
Malta13,0
Hongarije12,2
Zweden12,1
Spanje11,9
Kroatië11,4
Cyprus10,4
Slovenië9,3
Portugal8,9
Polen8,5
Griekenland7,9
België5,8
Italië3,9
Roemenië2,2
Luxemburg1,4
1)Cijfers over 2017.
 

Bron: Gender pay gap

Het CBS publiceert voor Nederland vergelijkbare uitkomsten in Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen; zie ook paragraaf 4.5.

Er vinden geen correcties plaats voor factoren als opleiding en leeftijd. In Nederland wordt dit wel gedaan bij het onderzoek Monitor loonverschillen mannen en vrouwen. Om toch een beeld te krijgen van factoren die deze loonverschillen beïnvloeden, wordt de GPG per land onderverdeeld in voltijd/deeltijd, leeftijd, bedrijfstak en overheid/bedrijfsleven. Over het algemeen is de GPG groter bij deeltijdbanen, werknemers in de hogere leeftijdsklasse, in de financiële dienstverlening en in het bedrijfsleven. Dit is slechts een algemeen beeld, per lidstaat zijn er grote verschillen.

Minimumloon en loonverdeling

In de meeste EU-landen geldt een minimumloon. Dit wordt per lidstaat bepaald door de overheid of is het resultaat van onderhandelingen tussen werkgeversorganisaties en vakbonden. Het gaat vaak om een geschat inkomen dat nodig is voor het bestaansminimum. Daarnaast is er ook een relatie met het niveau van de sociale uitkeringen.
Omdat het loonniveau per land verschilt, zijn de minimumlonen per lidstaat ook anders.

6.2.6 Maandbedragen minimumlonen in de Europese Unie1), tweede halfjaar van 2020
 Minimumloon (euro)
Luxemburg2141,99
Ierland1706,9
Nederland1680
België1625,72
Duitsland1584
Frankrijk1539,42
Spanje1108,33
Slovenië940,58
Malta777,1
Griekenland758,33
Portugal740,83
Litouwen607
Estland584
Polen583,48
Slowakije580
Tsjechië546
Kroatië536,6
Roemenië460,77
Hongarije451,51
Letland430
Bulgarije311,89
1)Exclusief Denemarken, Italië, Cyprus, Oostenrijk, Finland en Zweden; deze zes landen kennen geen wettelijk minimumloon. Het Verenigd Koninkrijk behoort in 2020 niet meer tot de EU.

Bron: Minimum wages (Eurostat).

Werknemers met lage lonen worden bij Eurostat gedefinieerd als werknemers die minder dan twee derde van het mediane uurloon van het land verdienen. In Letland, Litouwen en Roemenië verdiende 20 tot 25 procent van de werknemers minder dan het mediaan-uurloon, in Nederland was dat 18 procent en Zweden was de hekkensluiter met 3 procent (zie figuur 6.2.7).

6.2.7 Aandeel laagbetaalde1) werknemers2) in de Europese Unie, 2018
 Laagbetaalde werknemers (%)
Letland23,49
Litouwen22,33
Estland21,95
Polen21,87
Bulgarije21,41
Duitsland20,68
Roemenië20,01
Ierland19,78
Griekenland19,65
Cyprus18,73
Kroatië18,42
Nederland18,24
Verenigd Koninkrijk16,98
Slovenië16,52
Slowakije16,01
Malta15,51
Tsjechië15,09
Oostenrijk14,75
Spanje14,33
België13,68
Hongarije11,61
Luxemburg11,38
Denemarken8,69
Frankrijk8,61
Italië8,46
Finland5,03
Portugal3,95
Zweden3,61
1)Een laagbetaalde werknemer verdient minder dan twee derde van het mediaan-uurloon. 2)Bij bedrijven met 10 of meer werkzame personen. Uitkomsten exclusief landbouw en visserij en het openbaar bestuur.

Bron: Structure of earnings survey (Eurostat).

De verdeling van uurlonen kan ook weergegeven worden door de verhouding tussen de 90e en de 10e percentielgrens van de uurlonen, oftewel de hoogste (D9) en laagste decielgrens (D1). Dit quotiënt (D9/D1) is een spreidingsmaat voor de uurlonen. Een hoge D9/D1-coëfficiënt is een indicatie voor grote loonverschillen, de uurlonen liggen hier immers ver uit elkaar. Volgens de D9/D1-berekening hebben Cyprus, Letland en Polen de grootste en Zweden, Denemarken en Finland de kleinste loonverschillen (staat 6.2.8 en figuur 6.2.9).

Behalve de verhouding D9/D1 geven ook andere verhoudingscijfers een indicatie van de loonverschillen, bijvoorbeeld mediaan/D1 en D9/mediaan. Hierbij wordt de D9/D1-coëfficiënt in twee delen verdeeld. Een hoge mediaan/D1-coëfficiënt geeft aan dat het niveau van het laagste deciel relatief laag ligt. Dat betekent dat het verschil tussen lage uurlonen en de mediaan relatief groot is. Estland, Nederland en Letland behoren tot de top drie van deze ratio, Zweden, Portugal en Finland hebben de laagste waarden.

Een hoge D9/mediaan-coëfficiënt duidt op een relatief hoge waarde van het negende deciel, het verschil tussen hoge uurlonen is relatief groot. Portugal, Bulgarije en Cyprus behoren tot de top drie van het D9/mediaan-coëfficiënt. Zweden, Denemarken en Finland hebben de laagste waarden.

6.2.8 Verdeling van uurlonen1) in de Europese Unie, 2018
Partitie uurlonenPartitie uurlonenPartitie uurlonenVerdelingsratioVerdelingsratioVerdelingsratio
Mediaan (euro)1e deciel (euro)9e deciel (euro)Mediaan / 1e deciel (ratio)9e deciel / 1e deciel (ratio)9e deciel / Mediaan (ratio)
België17,9611,3832,181,582,831,79
Bulgarije2,151,435,571,503,902,59
Cyprus7,694,6519,511,654,202,54
Denemarken27,0918,2643,241,482,371,60
Duitsland15,889,2131,661,723,441,99
Estland6,163,0611,942,013,901,94
Finland17,4912,6229,921,392,371,71
Frankrijk15,2010,2327,771,492,711,83
Griekenland7,004,0015,001,753,752,14
Hongarije4,262,708,781,583,252,06
Ierland16,5910,1039,401,643,902,37
Italië12,458,5025,851,463,042,08
Kroatië5,373,1110,221,733,291,90
Letland4,672,5910,671,804,122,28
Litouwen4,222,368,591,793,642,04
Luxemburg19,5012,5644,561,553,552,29
Malta9,965,9318,721,683,161,88
Nederland16,168,8529,481,833,331,82
Oostenrijk15,029,2028,131,633,061,87
Polen4,932,7511,051,794,022,24
Portugal5,373,9314,321,373,642,67
Roemenië3,742,249,001,674,022,41
Slovenië7,654,8014,751,593,071,93
Slowakije5,593,3210,661,683,211,91
Spanje9,316,0419,361,543,212,08
Tsjechië5,913,4510,411,713,021,76
Verenigd Koninkrijk14,749,3732,781,573,502,22
Zweden18,1713,5628,401,342,091,56
1) Bij bedrijven met 10 of meer werkzame personen. Uitkomsten exclusief landbouw en visserij en het openbaar bestuur.
Het CBS publiceert voor Nederland vergelijkbare uitkomsten in staat 4.8.3. In de CBS-uitkomsten zijn de kleine bedrijven en de bedrijfstakken landbouw en visserij en openbaar bestuur wel opgenomen. Bron: Structure of earnings survey (Eurostat).

6.2.9 D9/D1-verhouding van uurlonen1) in de Europese Unie, 2018
 9e deciel/1e deciel (9edeciel/1edeciel)
Cyprus4,20
Letland4,12
Polen4,02
Roemenië4,02
Estland3,90
Ierland3,90
Bulgarije3,90
Griekenland3,75
Portugal3,64
Litouwen3,64
Luxemburg3,55
Verenigd Koninkrijk3,50
Duitsland3,44
Nederland3,33
Kroatië3,29
Hongarije3,25
Slowakije3,21
Spanje3,21
Malta3,16
Slovenië3,07
Oostenrijk3,06
Italië3,04
Tsjechië3,02
België2,83
Frankrijk2,71
Finland2,37
Denemarken2,37
Zweden2,09
1)Bij bedrijven met 10 of meer werkzame personen. Uitkomsten exclusief landbouw en visserij en het openbaar bestuur. Het CBS publiceert voor Nederland vergelijkbare uitkomsten in staat 4.8.3. In de CBS-uitkomsten zijn de kleine bedrijven en de bedrijfstakken landbouw en visserij en openbaar bestuur wel opgenomen.


Bron: Structure of earnings survey (Eurostat)