7. Conclusie
Ondanks een periode van hoogconjunctuur daalt de Nederlandse arbeidsproductiviteitsgroei sinds 2013. Dit is een trend die in veel hoge-inkomenslanden zichtbaar is, maar in Nederland nog sterker dan elders. Dit verschil werd met name in de periode 2013-2019 gemaakt.
Verschillende methodologische overwegingen hebben veel impact op de uitkomsten van de arbeidsproductiviteitsberekeningen van het CBS. Zo is het vaststellen van de arbeidsproductiviteitsontwikkeling buiten de commerciële sector weinig zinvol. Maar ook binnen de commerciële sector zitten er haken en ogen aan de berekening van de arbeidsproductiviteitsontwikkeling van enkele bedrijfstakken.
In vergelijking met de voorgaande periode van hoogconjunctuur, 2004-2008, lag de arbeidsproductiviteitsgroei in de periode 2013-2019 erg laag. Deze groeivertraging kan worden opgesplitst in negatieve structuureffecten en autonome groeivertraging binnen de bedrijfstakken. Structuureffecten hadden een beperkt effect op de vertraging van de totale arbeidsproductiviteitsgroei, maar verklaren wel een deel van het verschil met andere landen omdat deze in Nederland negatiever bijdroegen.
De forse vertraging van de autonome arbeidsproductiviteitsgroei in 2013-2019 was terug te zien in vrijwel alle bedrijfstakken. Wel waren er een aantal bedrijfstakken waar de daling groter was, zoals de delfstoffenwinning, de industrie, en de vervoer en opslag. Deze drie bedrijfstakken zijn samen goed voor ongeveer 90 procent van de autonome arbeidsproductiviteitsgroeivertraging in de periode 2013-2019, vergeleken met 2004-2008. In de andere bedrijfstakken was de daling minder sterk, of zelfs positief, maar dit was niet voldoende om de daling in de hele commerciële economie te compenseren.
De Nederlandse situatie is voor sommige bedrijfstakken goed te rijmen met internationale ontwikkelingen, bijvoorbeeld in de industrie en de vervoer en opslag. Daarnaast zijn er ook ontwikkelingen die specifiek voor Nederland consequenties hebben, zoals de afbouw van de gaswinning in Groningen en de negatieve effecten van de herverdeling van arbeid over de bedrijfstakken. Deze twee effecten verklaren waarom de Nederlandse arbeidsproductiviteit in de periode 2013-2019 sterker vertraagde dan die in veel andere landen.
Zonder deze twee factoren zou de arbeidsproductiviteitsgroei (over de periode 2013-2019) in de commerciële sector gemiddeld 0,8 procentpunt per jaar hoger hebben gelegen. Hiermee zou Nederland zich in vergelijking met andere hoge inkomenslanden scharen tussen de koplopers, in plaats van in de achterhoede. Wel moet hierbij opgemerkt worden dat er nog steeds sprake is van een algemene vertraging in vergelijking met de periode 2004-2008 en daarvoor, maar dit is een internationaal bekend fenomeen. In 2020-2023 steeg de productiviteit in Nederland wel weer sneller dan in andere landen.