1. Inleiding
Nederland kent een relatief hoge materiële welvaart. Het bruto binnenlands product (bbp) per inwoner is hoog, zelfs in vergelijking met andere hoge-inkomenslanden. Op de bbp per inwoner-ranglijst van de OESO-landen schommelt Nederland al bijna 30 jaar rond plek 6. Ten opzichte van andere westerse, ontwikkelde landen, is de Nederlandse economische welvaart in deze periode dus stabiel gebleven.
Op de arbeidsproductiviteitsranglijst (bbp per gewerkt uur) stond Nederland ook lange tijd rond de vijfde plek. Sinds 2014 daalt Nederland echter in de ranglijst en is ingehaald door Zweden, de VS, Oostenrijk en Duitsland. Deze (en andere) landen slaagden erin om per gewerkt uur meer toegevoegde waarde dan Nederland te leveren. De groei van het Nederlandse bbp werd de afgelopen jaren voornamelijk behaald door een toename van het aantal gewerkte uren, niet door een toename van de arbeidsproductiviteit.
De vertraging van de arbeidsproductiviteitsgroei in het afgelopen decennium is een wereldwijd fenomeen, met name in hoge-inkomenslanden. In Nederland was deze vertraging nog sterker dan in de meeste andere OESO-landen. Dit artikel behandelt met name de specifieke ontwikkelingen die bijdroegen aan de vertraging van de arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland. Hierbij ligt de nadruk op de periode waarin de groeivertraging het sterkst was en Nederland afzakte op de productiviteitsranglijst: 2013-2019.
Paragraaf 2 biedt historische en internationale context bij de ontwikkelingen van het bbp per gewerkt uur en per inwoner. Vervolgens biedt paragraaf 3 methodologische context bij het concept arbeidsproductiviteit zoals dat door het CBS wordt gemeten.
Paragraaf 4 en 5 gaan in op de productiviteitsontwikkeling van de gehele economie en die van de onderliggende bedrijfstakken. Eerst worden ontwikkelingen in de structuur van de economie uitgelicht tussen twee vergelijkbare perioden van hoogconjunctuur: 2004-2008 en 2013-2019. Vervolgens wordt dieper ingegaan op de bedrijfstakken die het meeste hebben bijgedragen aan de vertraging. Ook wordt hier onderscheid gemaakt tussen de ontwikkelingen die uniek zijn voor Nederland en ontwikkelingen die internationaal vaker voorkomen. Als laatste worden in paragraaf 6 de meer recente ontwikkelingen, sinds de coronacrisis, uitgelicht.