Achtergrond bij de daling van de arbeidsproductiviteitsgroei van Nederland

4. Productiviteitsgroei verklaard vanuit de bedrijfstakken

4.1 Structuureffecten

Arbeidsproductiviteitsgroei kan op twee manieren tot stand komen. Allereerst doordat de onderliggende bedrijven of bedrijfstakken productiever worden, een fenomeen dat autonome groei genoemd wordt. Daarnaast kan arbeid ook verschuiven van minder productieve bedrijfstakken, naar productievere bedrijfstakken. Als de werkgelegenheid in productievere bedrijfstakken toeneemt, groeit bij gelijkblijvende productiviteit in deze bedrijfstakken de arbeidsproductiviteit op macroniveau. Andersom geldt hetzelfde: als er relatief meer uren gewerkt worden in minder productieve sectoren daalt de arbeidsproductiviteit op macroniveau. Dit soort effecten worden ook wel structuureffecten genoemd.

In de analyse voor dit artikel worden met structuureffecten verschuivingen tussen bedrijfstakken bedoeld. Binnen bedrijfstakken kunnen natuurlijk ook verschuivingen plaatsvinden. Werknemers kunnen van een productief naar een minder productief bedrijf gaan, of andersom. In deze analyse vallen deze verschuivingen binnen een bedrijfstak onder autonome groei, omdat er niet op bedrijfsniveau wordt gekeken naar de verschuivingen.

In elke afzonderlijke periode tussen 1996 en 2019 werd de gemiddelde arbeidsproductiviteitsgroei met name gedreven door autonome groei binnen de bedrijfstakken. Dit was het geval in zowel tijden van hoog- als van laagconjunctuur. Structuureffecten speelden in mindere mate een rol. Het gaat hier om de nettobijdrage waarbij negatieve en positieve effecten binnen bedrijfstakken elkaar opheffen. In periodes van groei, met name in 2004-2008 en 2013-2019, droegen de structuureffecten negatief bij.

Figuur 4.1 Uitsplitsing gemiddelde jaarlijkse arbeidsproductiviteitsgroei
 Autonome groei (%)Structuureffecten (%)Arbeidsproductiviteitsgroei (%)
1996-20002,5-0,12,4
2001-20031,5-0,21,3
2004-20082,5-0,71,8
2009-20120,30,00,2
2013-20191,0-0,50,5

De negatieve herverdeling in de periode 2004-2008 werd met name gedreven door een daling van het aandeel van de werkgelegenheid in de bedrijfstakken delfstoffenwinning, telecommunicatie, het bankwezen en enkele bedrijfstakken binnen de industrie. In de periode 2013-2019 was de daling grotendeels toe te wijzen aan een daling van het aandeel van de gewerkte uren bij het bankwezen. 

Dit zijn bedrijfstakken met een relatief hoog arbeidsproductiviteitsniveau. Doordat het aandeel van de gewerkte uren in deze bedrijfstakken in het totaal afnam, en daarmee het aandeel van minder productieve bedrijfstakken toenam, was het structuureffect negatief. Dit remde de macro-economische arbeidsproductiviteitsgroei.

In de periode 2013-2019, waarin Nederland zakte op de internationale productiviteitsranglijst, zorgde het structuureffect jaarlijks voor een negatieve bijdrage aan de arbeidsproductiviteitsgroei van ongeveer 0,5 procentpunt. In andere Europese landen speelden deze effecten ook een negatieve rol, maar in Nederland haalden ze de productiviteitsgroei disproportioneel naar beneden. Zonder structuureffecten zou Nederland ten opzichte van de landen in figuur 4.2 niet op de elfde, maar op de vijfde plek staan. Deze bevinding is consistent met die van andere studies (Erken, 2024).

Figuur 4.2 Uitsplitsing gemiddelde jaarlijkse arbeidsproductiviteitsgroei van de commerciële sector, internationaal, 2013-2019
 Structuureffect (%)Autonome groei (%)Arbeidsproductiviteitsgroei (%)
Verenigde Staten-0,21,71,5
Denemarken-0,21,51,4
Zweden-0,11,31,2
Duitsland0,01,01,0
Frankrijk0,01,01,0
Oostenrijk0,00,70,7
België-0,31,00,7
Finland-0,20,90,7
Verenigd Koninkrijk-0,20,70,5
Spanje-0,20,70,5
Nederland-0,51,00,5
Italië-0,10,50,4
Bron: CBS, eigen berekening op basis van data van nationale statistische bureau's, Eurostat

4.2 Vertraging van de autonome groei

Ondanks de relatief grote negatieve bijdrage van de structuureffecten in Nederland, moet de grootste oorzaak van de groeivertraging in de periode 2013-2019 ten opzichte van 2004-2008 worden gezocht bij de autonome groeivertraging van de bedrijfstakken. Structuureffecten droegen namelijk nog sterker negatief bij in de periode 2004-2008, en verklaren daarom niet de algemene groeivertraging. De autonome groeibijdrage bedroeg in 2004-2008 nog bijna 2,5 procentpunt, maar daalde naar 1 procentpunt in 2013-2019. Dit ondanks het feit dat beide periodes stabiele economische groei kenden. 

Figuur 4.3 toont de bijdragen van de bedrijfstakken aan de vertraging van de autonome macro-economische arbeidsproductiviteitsgroei in de periode 2013-2019 ten opzichte van 2004-2008. De totale vertraging op macro-economisch niveau was afgerond 1,5 procentpunt. Bijna elke bedrijfstak droeg bij aan die vertraging, met uitzondering van de commerciële dienstverlening, bouwnijverheid en handel. De industrie, delfstoffenwinning, en vervoer en opslag droegen het meest bij aan de groeivertraging. De volgende paragraaf gaat hier verder op in. 

Figuur 4.3 Verschil in de bijdrage aan autonome gemiddelde jaarlijkse arbeidsproductiviteitsgroei, 2013-2019 t.o.v. 2004-2008
BedrijfstakVerschil (%-punt bijdrage)
Commerciële dienstverlening0,1
Bouwnijverheid0,0
Handel0,0
Gezondheids- en welzijnszorg0,0
Landbouw, bosbouw en visserij-0,1
Energievoorziening, Waterbedrijven en afvalbeheer-0,1
Informatie en communicatie-0,1
Financiële instellingen-0,1
Vervoer en opslag-0,3
Delfstoffenwinning-0,4
Industrie-0,5