5. Welke bedrijfstakken droegen het meest bij aan de groeivertraging?
De bedrijfstakken delfstoffenwinning, industrie, en vervoer en opslag droegen het meest bij aan de vertraging van de arbeidsproductiviteitsgroei in het afgelopen decennium. Samen waren deze drie bedrijfstakken goed voor bijna 90 procent van de vertraging van de (autonome) groei tussen de periodes 2004-2008 en 2013-2019. Dit hoofdstuk gaat dieper in op de arbeidsproductiviteitsontwikkelingen in deze bedrijfstakken.
5.1 Delfstoffenwinning
Vanaf de jaren ‘80 tot en met 2013 lag de aardgasproductie, kleine schommelingen daargelaten, constant rond de 80 miljard kubieke meter per jaar. Sindsdien is de winning fors afgeschaald. In 2023 werd nog maar iets meer dan 11 miljard kubieke meter geproduceerd. Ook in 2024 zet deze daling door (CBS, 2024), naar aanleiding van het besluit om het Gronings gasveld te sluiten (Rijksoverheid, 2024).
De productie van aardgas is goed te meten. Toch is bij het meten van arbeidsproductiviteit in de delfstoffenwinning nuance aan te brengen. In de bedrijfstak werken maar betrekkelijk weinig mensen (minder dan tienduizend). De bedrijfstak is zeer kapitaalintensief. Minder dan 10 procent van de toegevoegde waarde komt voort uit de beloning van werknemers. Ter vergelijking: in de gehele commerciële sector ligt dat rond de 65 procent.
Ondanks het feit dat de bedrijfstak relatief klein is, heeft deze wel veel invloed op de arbeidsproductiviteit van de gehele commerciële economie. In de afgelopen tien jaar lag de productiviteitsgroei van de commerciële sector exclusief delfstoffenwinning 0,3 procentpunt hoger dan inclusief delfstoffenwinning. Dit is een direct gevolg van de afbouw van de aardgaswinning in Nederland.
Omdat het aantal werkzame personen in de delfstoffenwinning relatief laag ligt, zorgt een afname van de productie voor een sterke afname van de arbeidsproductiviteit. De afname kan namelijk niet worden “uitgesmeerd” over een groot aantal uren. Het aantal gewerkte uren nam ook niet evenredig af met het dichtdraaien van de gaskraan. Dit zorgt ervoor dat fluctuaties in de productie een grote impact hebben op de productiviteit. Het vrijwel geheel afbouwen van de aardgaswinning zorgde daarom voor een uitzonderlijke daling in de arbeidsproductiviteitsgroei, met een significant effect op die van de gehele commerciële economie.
Dit is een uniek effect van politieke beslissingen die in Nederland genomen zijn vanwege het risico op aardbevingen. Vergeleken met andere Europese landen was de impact van de arbeidsproductiviteitsgroeivertraging in de delfstoffenwinning nergens zo groot als in Nederland. In de Verenigde Staten heeft de bedrijfstak zelfs een positief effect op de arbeidsproductiviteitsgroei van de commerciële economie gehad. Hier speelt ook mee dat de delfstoffenwinning in Nederland relatief groot was door het grote gasveld onder Groningen.
Land | Bijdrage delfstoffenwinning (%-punt bijdrage) |
---|---|
Verenigde Staten | 0,18 |
Verenigd Koninkrijk | 0,05 |
Italië | 0,02 |
Spanje | 0,01 |
Duitsland | 0,01 |
België | 0,00 |
Frankrijk | 0,00 |
Finland | 0,00 |
Oostenrijk | -0,01 |
Zweden | -0,02 |
Griekenland | -0,02 |
Denemarken | -0,11 |
Nederland | -0,30 |
Bron: CBS, eigen berekening op basis van data van nationale statistische bureau's, Eurostat |
5.2 Industrie
De industrie is normaliter een bedrijfstak die relatief veel bijdraagt aan de arbeidsproductiviteitsgroei in de commerciële economie. Waar de industrie in vorige perioden van economische groei (zoals 1996-2000 en 2004-2008) een jaarlijkse productiviteitsgroei van rond de 4 procent noteerde, was dit in de periode 2013-2019 1,5 procent. Dit was nog steeds hoger dan de gemiddelde productiviteitsgroei in de gehele economie, maar meer dan een halvering ten opzichte van de andere groeiperioden.
Met name de productiviteitsgroei van de machine-industrie zorgde voor een groei van de productiviteit in de periode 2013-2019. De machine-industrie is goed voor zo’n 13 procent van de totale arbeidsinzet. Buiten deze specifieke industrietak was er een forse vertraging van de arbeidsproductiviteitsgroei in de industrie, met name bij de chemische en de elektrotechnische industrie.
Autonoom: machine-industrie (%) | Autonoom: industrie zonder machine-industrie (%) | Structuureffecten binnen de industrie (%) | Arbeidsproductiviteitsgroei (%) | |
---|---|---|---|---|
1996-2000 | 0,4 | 3,5 | -0,1 | 3,8 |
2001-2003 | 0,2 | 2,2 | 0,3 | 2,6 |
2004-2008 | 0,6 | 3,9 | -0,1 | 4,4 |
2009-2012 | 0,4 | 0,9 | 0,3 | 1,6 |
2013-2019 | 0,6 | 0,6 | 0,2 | 1,5 |
2020-2023 | 1,6 | 0,1 | 0,6 | 2,3 |
Bron: CBS, eigen berekening op basis van data van nationale statistische bureau's, Eurostat |
De groeivertraging in de industrie is niet uniek voor Nederland. Enkele uitzonderingen daargelaten, zoals Denemarken, België en Italië, was de arbeidsproductiviteitsgroei in industrieën van veel hoge-inkomenslanden in de periode 2013-2019 flink lager dan in 2004-2008 (zie figuur 5.3). Met name in de VS en in het VK was er sprake van een forse vertraging.
In een recente studie wijzen Mischke et al. (2024) op twee factoren die volgens hen de afname in de arbeidsproductiviteitsgroei in de industrie grotendeels kunnen verklaren. De eerste heeft te maken met een afnemende impact van de wet van Moore, die stelt dat het aantal transistors per microchip elke twee jaar verdubbelt. Dit leidde in de late jaren ‘90 en begin 2000 tot productiviteitswinst door kwalitatief betere producten, maar dit effect werd een stuk kleiner in de periode 2013-2019. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de forse afname van de arbeidsproductiviteitsgroei van de elektrotechnische industrie in veel landen.
De tweede factor die Mischke noemt als verklaring voor de afname van de arbeidsproductiviteitsgroei in de industrie, is de golf van offshoring van laagproductieve activiteiten naar lagelonenlanden en herstructurering van de industrie vanaf de late jaren ‘90. Dit zorgde voor een productievere industrie, maar was in de periode 2013-2019 grotendeels uitgewerkt.
2004-2008 (%) | 2013-2019 (%) | |
---|---|---|
Verenigd Koninkrijk | 5,5 | 1,5 |
Finland | 5,3 | 2,8 |
Verenigde Staten | 4,8 | 0,9 |
Oostenrijk | 4,7 | 1,8 |
Nederland | 4,1 | 1,5 |
Zweden | 3,6 | 1,4 |
Duitsland | 3,0 | 1,3 |
Denemarken | 2,6 | 3,5 |
België | 2,6 | 2,1 |
Frankrijk | 2,6 | 1,6 |
Spanje | 2,4 | 0,9 |
Italië | 1,6 | 1,4 |
Bron: CBS, eigen berekening op basis van data van nationale statistische bureau's, Eurostat |
5.3 Vervoer en opslag
De bedrijfstak vervoer en opslag houdt zich met verschillende economische activiteiten bezig. Bedrijven in de bedrijfstakken vervoer over land en de logistiek nemen het merendeel van de economische activiteit in de bedrijfstak vervoer en opslag voor hun rekening. Daarnaast vallen ook post- en koeriersdiensten en de opslag, zoals bijvoorbeeld distributiecentra, binnen deze bedrijfstak.
In de periode van hoogconjunctuur in 2004-2008 droeg de vervoer en opslag bovengemiddeld bij aan de macro-economische arbeidsproductiviteitsgroei. De arbeidsproductiviteitsgroei in deze bedrijfstak lag toen rond de 4 procent per jaar. Sinds het begin van de historische CBS-tijdreeks in 1969 groeide de arbeidsproductiviteit van de vervoer en opslag vrij constant. In 2014 bereikte de productiviteit echter een piek, om vervolgens te dalen.
Deze omslag was nog sterker in een aantal van de onderliggende bedrijfstakken. De arbeidsproductiviteit van de post- en koeriersdiensten is bijvoorbeeld in een periode van tien jaar tijd gehalveerd. Deze bedrijfstak heeft in deze periode met de opkomst van online bestellen veel verandering doorgemaakt. Er worden meer pakketten vervoerd en steeds minder post, wat meer arbeid vereist (El Achkar, 2024). Dit zou een mogelijke duiding voor de vertraging kunnen zijn. Bedrijven in de vervoer en opslag geven daarnaast ook in 2024 nog aan veel belemmeringen te ervaren bij het verhogen van de productiviteit; procentueel gezien doen zij dat zelfs het meeste van alle sectoren (CBS, 2024).
Vervoer over land (2014=100) | Vervoer over water (2014=100) | Vervoer door de lucht (2014=100) | Opslag, dienstverlening voor vervoer (2014=100) | Post en koeriers (2014=100) | Totaal - Vervoer en opslag (2014=100) | |
---|---|---|---|---|---|---|
1969 | 24,7 | |||||
1970 | 27,4 | |||||
1971 | 29,9 | |||||
1972 | 32,1 | |||||
1973 | 35,3 | |||||
1974 | 37,1 | |||||
1975 | 36,1 | |||||
1976 | 37,2 | |||||
1977 | 40,7 | |||||
1978 | 42,0 | |||||
1979 | 42,6 | |||||
1980 | 42,1 | |||||
1981 | 44,1 | |||||
1982 | 43,4 | |||||
1983 | 46,1 | |||||
1984 | 48,2 | |||||
1985 | 49,7 | |||||
1986 | 49,5 | |||||
1987 | 52,7 | |||||
1988 | 54,1 | |||||
1989 | 55,8 | |||||
1990 | 56,5 | |||||
1991 | 57,4 | |||||
1992 | 57,9 | |||||
1993 | 59,2 | |||||
1994 | 62,5 | |||||
1995 | 83,3 | 32,0 | 38,2 | 68,8 | 115,4 | 64,1 |
1996 | 82,6 | 30,2 | 37,1 | 74,3 | 115,8 | 64,6 |
1997 | 84,5 | 34,8 | 37,9 | 76,8 | 114,7 | 67,0 |
1998 | 90,8 | 36,2 | 39,5 | 77,9 | 121,9 | 70,7 |
1999 | 89,0 | 37,3 | 39,5 | 77,6 | 117,5 | 69,7 |
2000 | 92,7 | 41,4 | 41,0 | 78,6 | 122,2 | 72,6 |
2001 | 91,3 | 45,3 | 39,0 | 78,2 | 127,2 | 72,5 |
2002 | 92,2 | 45,0 | 36,0 | 76,9 | 128,2 | 72,3 |
2003 | 88,6 | 52,6 | 46,2 | 78,2 | 133,0 | 75,3 |
2004 | 90,2 | 56,7 | 57,1 | 75,6 | 144,7 | 78,7 |
2005 | 92,1 | 61,8 | 63,1 | 80,2 | 149,2 | 82,9 |
2006 | 95,9 | 63,1 | 69,4 | 85,2 | 147,6 | 86,6 |
2007 | 96,1 | 75,1 | 74,7 | 87,7 | 147,9 | 89,9 |
2008 | 93,0 | 84,9 | 73,9 | 91,7 | 150,3 | 91,0 |
2009 | 89,7 | 82,6 | 62,2 | 87,5 | 143,9 | 86,4 |
2010 | 92,5 | 82,6 | 85,3 | 95,2 | 140,8 | 92,0 |
2011 | 95,3 | 78,1 | 91,4 | 98,0 | 127,8 | 93,9 |
2012 | 99,3 | 79,8 | 94,0 | 99,7 | 110,9 | 95,9 |
2013 | 99,6 | 90,2 | 98,8 | 98,3 | 103,8 | 97,6 |
2014 | 100,0 | 100,0 | 100,0 | 100,0 | 100,0 | 100,0 |
2015 | 97,8 | 104,3 | 99,7 | 101,5 | 89,6 | 99,6 |
2016 | 94,0 | 95,8 | 112,2 | 92,5 | 85,1 | 95,4 |
2017 | 97,6 | 97,8 | 114,2 | 95,9 | 79,8 | 98,1 |
2018 | 96,8 | 88,9 | 116,6 | 92,0 | 70,1 | 95,5 |
2019 | 98,4 | 90,4 | 111,1 | 90,9 | 70,2 | 95,3 |
2020 | 86,8 | 100,9 | 41,0 | 85,9 | 75,2 | 84,9 |
2021 | 97,5 | 92,2 | 44,9 | 89,1 | 72,4 | 89,5 |
2022 | 106,8 | 86,8 | 75,9 | 96,5 | 66,7 | 98,4 |
2023 | 103,3 | 84,7 | 79,2 | 80,7 | 58,9 | 91,2 |
Net zoals bij de industrie, is ook de Nederlandse ervaring van een flinke vertraging in de arbeidsproductiviteitsgroei in de vervoer en opslag niet uniek in internationaal perspectief. Enkele uitzonderingen daargelaten is de arbeidsproductiviteitsgroei in deze bedrijfstak in de periode 2013-2019 afgenomen in bijna alle hoge inkomenslanden, en in een aantal grote landen zoals Duitsland, het VK, de VS, Frankrijk en Italië zelfs gekrompen.
2004-2008 (%) | 2013-2019 (%) | |
---|---|---|
Duitsland | 4,1 | -0,8 |
Nederland | 3,8 | -0,1 |
Verenigd Koninkrijk | 2,9 | -1,6 |
Oostenrijk | 2,5 | 0,6 |
Verenigde Staten | 2,4 | -0,4 |
België | 2,0 | 0,0 |
Frankrijk | 1,4 | -0,6 |
Zweden | 1,1 | 1,5 |
Italië | 0,3 | -0,5 |
Finland | -0,2 | 0,1 |
Spanje | -1,0 | 0,4 |
Denemarken | -1,5 | 1,8 |
Bron: CBS, eigen berekening op basis van data van nationale statistische bureau's, Eurostat |