Auteur: Hanneke Posthumus, Sabrina de Regt, Brenda Bos, Marit Breuk, Hieke Bruinsma, Toine Dam
Profiel en sociale omgeving van (potentiële) ZVH-cliënten

5. Verschilt de sociale omgeving van al dan niet verdachte jongeren met multiproblematiek?

5.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk werd de omvang van de groep jongeren in Utrecht met multiproblematiek die wel en niet verdacht zijn geweest van een delict duidelijk. Niet bij alle jongeren met multiproblematiek is dus sprake van crimineel en/of overlast gevend gedrag. Dit roept de vraag op waarom sommige jongeren met multiproblematiek wel het criminele pad op gaan en anderen niet. Vanuit het oogpunt van preventie is het belangrijk om hier meer zicht op te krijgen. 

Bestaand onderzoek toont aan dat jongeren door hun sociale omgeving worden beïnvloed. Jongeren worden door hun leeftijdgenoten beïnvloed in prosociaal gedrag (Barry en Wentzel 2006; van Hoorn et al. 2016), maar ook in antisociaal gedrag zoals criminaliteit (Monahan et al. 2009). Bij criminaliteit is daarnaast een zeer grote samenhang met het gedrag van directe familie. Als deze in aanraking is geweest met de politie, is de kans veel groter dat het kind later ook delinquent gedrag vertoont (Farrington et al. 1996; Van Gaalen en Besjes, 2018). Er is ook een rol van selectie: jongeren kiezen vaak vrienden die in allerlei opzichten op hen lijken (Brechwald en Prinstein 2011). Daarnaast is bekend dat personen vaak partners kiezen die op hen lijken (dit heet ook wel homogamie): personen met antisociaal gedrag hebben ook vaker een partner met antisociaal gedrag (Zwirst et al., 2012). Als laatste is er binnen netwerken vaak al automatisch clustering van mensen op bepaalde kenmerken die samenhangen met criminaliteit, zoals opleidingsniveau en sociaaleconomische status. Met andere woorden, eerdere onderzoeken suggereren dat er een relatie is tussen de sociale omgeving van personen en crimineel gedrag. 

De volgende vraag staat daarom in dit hoofdstuk centraal: verschillen de persoonsnetwerken van verdachte jongeren met multiproblematiek met deze van niet-verdachte jongeren met multiproblematiek? Deze vraag wordt door het CBS beantwoord met een uniek netwerkenbestand dat voor alle inwoners van Nederland inzicht geeft in hun potentiële contacten (zie Bijlage C voor meer informatie).

In de volgende paragrafen wordt eerst kort ingegaan op de afbakening van de onderzoeksgroep en de aanwezigheid en omvang van de verschillende potentiële persoonsnetwerken. De rest van het hoofdstuk bespreekt de resultaten van de uitgevoerde netwerkanalyses. In dit hoofdstuk worden de termen jongeren met multiproblematiek en kwetsbare jongeren als synoniemen gebruikt.

5.2 Afbakening onderzoeksgroepen

De doelgroep in dit onderzoek bestaat uit Utrechtse jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar op 1 oktober 2018 met multiproblematiek. Net als in het vorige hoofdstuk wordt gesproken over multiproblematiek indien de jongere problemen heeft op minimaal twee van de volgende domeinen: (1) onderwijs, (2) inkomen of (3) jeugdzorg en psychische gezondheid (zie Bijlage E voor meer informatie). Van de 2 500 jongeren met multiproblematiek in Utrecht zijn er 340 verdacht geweest of bekend bij Halt vanwege een vermogens-, geweld en/of drugsmisdrijf. 

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden wordt de groep verdachte, kwetsbare jongeren met een groep niet-verdachte, kwetsbare jongeren vergeleken. Net als in de eerdere hoofdstukken is matching toegepast om te zorgen dat deze groep zo vergelijkbaar mogelijk is qua opbouw van leeftijd, geslacht, migratieachtergrond en thuissituatie. Uiteindelijk bestaat deze referentiegroep uit 680 niet-verdachte jongeren uit de gemeente Utrecht met multiproblematiek. Verschillen in de persoonsnetwerken tussen deze twee groepen (kwetsbare jongeren die wel verdacht zijn van een misdrijf en kwetsbare jongeren die dat niet zijn) zijn op deze manier niet het resultaat van initiële verschillen op deze vier achtergrondkenmerken. Meer detail over de afbakening van de onderzoeksgroepen staat beschreven in Bijlage E

5.3 Aanwezigheid en omvang van de netwerken

Voor dit onderzoek zijn netwerkanalyses uitgevoerd waarbij de potentiële persoonsnetwerken van verdachte en niet-verdachte kwetsbare jongeren met een vergelijkbaar demografisch profiel zijn onderzocht.21) Er zijn vijf typen persoonsnetwerken in het eerder genoemde uniek netwerkenbestand van het CBS: huisgenoten, familieleden, buren, klasgenoten en collega’s. Tabel 5.3.1 geeft de aanwezigheid van de netwerken weer voor beide groepen (kwetsbare jongeren die wel verdacht zijn geweest van een misdrijf en kwetsbare jongeren die niet verdacht zijn geweest van een misdrijf). De meerderheid van de jongeren heeft huisgenoten, familieleden en buren. De grootste verschillen tussen verdachte, kwetsbare jongeren en niet-verdachte, kwetsbare jongeren betreft de aanwezigheid van klasgenoten en collega’s: kwetsbare jongeren die verdacht zijn van een misdrijf hebben deze netwerken minder vaak dan jongeren die niet verdacht zijn (zij gaan dus minder vaak naar school en hebben minder vaak werk). Het aantal jongeren met een collega-netwerk is te klein om een betrouwbare netwerkanalyse op uit te voeren, daarom is dit netwerk in dit hoofdstuk buiten beschouwing gelaten. Daarnaast geeft de tabel het gemiddeld aantal contacten in de netwerk weer indien het netwerk aanwezig is. Het aantal huisgenoten, familieleden en buren is bij verdachte en niet-verdachte kwetsbare jongeren vergelijkbaar. Het aantal klasgenoten is iets kleiner bij verdachte jongeren. 

5.3.1 Aanwezigheid en omvang van netwerken voor Utrechtse jongeren met multiproblematiek, 1 oktober 2018
NetwerklaagOnderzoeksgroepenAanwezigheid (minimaal 1 contact)Aantal contacten (indien aanwezig)
%gemiddelde
HuisgenotenVerdacht933
Niet verdacht953
Familieleden (exclusief huisgenoten)Verdacht8818
Niet verdacht9217
BurenVerdacht9923
Niet verdacht9924
Klasgenoten Verdacht7644
Niet verdacht8450
Collega’sVerdacht27-
Niet verdacht34-

5.4 Kwetsbaarheid van de persoonsnetwerken

De kwetsbaarheid van de netwerken van jongeren met multiproblematiek is, net als in Hoofdstuk 3, voor de volgende thema’s in kaart gebracht: 1) criminaliteit, 2) sociaaleconomische positie en 3) jeugdzorg. We nemen aan dat de in Hoofdstuk 3 beschreven mechanismes tussen de kwetsbaarheid van de sociale omgeving en de kwetsbaarheid van de persoon een zelfde rol spelen bij de uitgevoerde analyses in dit hoofdstuk. Sommige kenmerken kunnen niet voor elk netwerk in kaart worden gebracht. Daarnaast zijn er kenmerken die alleen voor personen in een bepaalde leeftijdscategorie zijn geanalyseerd. Bijlage B geeft meer informatie over de operationalisering van deze kenmerken en de gemaakte keuzes. In de volgende paragrafen worden de belangrijkste resultaten van de netwerkanalyse besproken aan de hand van bovenstaande drie thema’s. 

Criminaliteit 

Het eerste kenmerk waar naar is gekeken, is in hoeverre contacten verdacht zijn geweest van een vermogens-, gewelds- of drugsmisdrijf (hierna: verdachten). Dit kan alleen in kaart gebracht worden voor de jongeren waarvoor een bepaald netwerk aanwezig is. Dit betekent dat het percentage verdachten in bijvoorbeeld het klasgenotennetwerk alleen onderzocht kan worden voor jongeren die naar school gaan. Sommige jongeren hebben geen verdachten in een bepaald netwerk, het percentage verdachten is dan 0. Wanneer alle personen in het netwerk van een jongere verdacht zijn dan is dit percentage 100. In deze analyse is gekeken of het gemiddelde percentage contacten wat verdacht is geweest van dit type misdrijf verschilt tussen de groep verdachte kwetsbare jongeren ten opzichte van de vergelijkingsgroep van niet-verdachte kwetsbare jongeren (met vergelijkbare demografische kenmerken). 

5.4.1 Vermogens-, gewelds-, en/of drugsverdachten (2010-2018) in het netwerk van al dan niet verdachte jongeren met multiproblematiek
 Wel verdacht (%)Niet verdacht (%)
huisgenoten*2311
familieleden*1813
buren*108
klasgenoten*178
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

De grafiek laat zien dat dit gemiddelde percentage in elk netwerk statistisch significant hoger ligt bij de groep verdachte kwetsbare jongeren. Dit betekent dat verdachte kwetsbare jongeren vaker blootgesteld worden aan criminaliteit in hun sociale omgeving. Bij huisgenoten en klasgenoten is dit verschil het grootst en zijn gemiddeld twee keer zo veel verdachten in het potentiële persoonsnetwerk aanwezig. Gemiddeld is 23 procent van de huisgenoten van verdachte kwetsbare jongeren in de periode 2010-2018 ook verdacht geweest. Voor niet-verdachte kwetsbare jongeren is dit 11 procent. Van de verdachte kwetsbare jongeren is gemiddeld 1 op de 6 klasgenoten ook verdacht (17 procent), bij niet-verdachte jongeren is dit 1 op de 12 (8 procent). 

Sociaaleconomische positie

Om de kwetsbaarheid van de netwerken op sociaaleconomisch gebied in kaart te brengen, is gekeken naar een aantal risicofactoren: het aandeel personen met een huishoudensinkomen onder het beleidsmatig sociaal minimum, volwassenen met een bijstandsuitkering en wanbetalers van de zorgverzekering. 

Verdachte kwetsbare jongeren hebben gemiddeld een hoger percentage contacten in hun netwerk met een huishoudensinkomen in 2018 onder het beleidsmatig sociaal minimum dan niet-verdachte kwetsbare jongeren. Dit geldt voor alle netwerken. Hoewel deze verschillen statistisch significant zijn, zijn de procentuele verschillen tussen deze twee groepen niet groot. Bij verdachte kwetsbare jongeren is dit ongeveer 26 á 27 procent (ongeveer 1 op de 4) en bij niet-verdachte kwetsbare jongeren is dit 19 tot 22 procent (ongeveer 1 op de 5).

5.4.2 Personen met huishoudinkomen onder het sociaal minimum in het netwerk van al dan niet verdachte jongeren met multiproblematiek
 Wel verdacht (%)Niet verdacht (%)
familieleden*2722
buren*2622
klasgenoten*2619
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Verdachte kwetsbare jongeren hebben gemiddeld ook iets vaker volwassenen in hun netwerk die in oktober 2018 hun voornaamste inkomen uit de bijstand ontvangen. De grootste verschillen zijn te zien bij de huisgenoten: bij verdachte kwetsbare jongeren heeft 38 procent van de huisgenoten in oktober 2018 een inkomen uit bijstand als belangrijkste inkomensbron en bij niet-verdachte jongeren is dit 27 procent. 

5.4.3 Volwassenen met bijstandsuitkering als voornaamste inkomensbron in het netwerk van al dan niet verdachte jongeren met multiproblematiek
 Wel verdacht (%)Niet verdacht (%)
huisgenoten*3827
familieleden*1511
buren*1411
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Het percentage wanbetalers van de zorgverzekering in 2018 in het netwerk laat een vergelijkbaar patroon zien (zie Bijlage F): kwetsbare jongeren die verdacht zijn van een misdrijf hebben vaker wanbetalers in hun netwerk dan kwetsbare jongeren die niet verdacht zijn, maar de verschillen zijn absoluut gezien niet groot. 

Naast risicofactoren zijn ook beschermingsfactoren op het gebied van sociaaleconomische positie onderzocht: het aantal personen in de sociale omgeving met inkomen uit werk als voornaamste inkomstenbron en naar het hoogst behaalde opleidingsniveau. In elk onderzocht netwerk zijn statistisch significante verschillen gevonden tussen beide groepen jongeren. 

5.4.4 Volwassenen met inkomen uit werk als voornaamste inkomensbron in het netwerk van al dan niet verdachte jongeren met multiproblematiek
 Wel verdacht (%)Niet verdacht (%)
huisgenoten*3039
familieleden*5054
buren*5156
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Zoals grafiek 5.4.4 laat zien, komt het hebben van inkomen uit werk als voornaamste inkomensbron vaker voor in het netwerk van niet-verdachte kwetsbare jongeren. Het grootste verschil is te zien bij huisgenoten: gemiddeld heeft 39 procent van de huisgenoten van niet-verdachte kwetsbare jongeren in oktober 2018 inkomen uit werk als voornaamste inkomensbron, terwijl dit bij de huisgenoten van verdachte kwetsbare jongeren gemiddeld 30 procent is. 

Daarnaast is gekeken naar het aandeel volwassenen in het netwerk waarvan het hoogst behaalde opleidingsniveau minimaal hbo en/of wo is.22) Dit aandeel blijkt in 2018 gemiddeld hoger in het netwerk van niet-verdachte kwetsbare jongeren dan dat van verdachte kwetsbare jongeren. Dit geldt zowel voor huisgenoten (respectievelijk 16 en 8 procent), familieleden (respectievelijk 17 en 12 procent) als voor buren (respectievelijk 30 en 25 procent). Het grootste verschil is dus te zien bij de huisgenoten: deze beschermingsfactor is twee keer zo vaak aanwezig in het huisgenotennetwerk van niet-verdachte kwetsbare jongeren als van verdachte kwetsbare jongeren. 

5.4.5 Hoger opgeleiden in het netwerk van al dan niet verdachte jongeren met multiproblematiek
 Wel verdacht (%)Niet verdacht (%)
huisgenoten*816
familieleden*1217
buren*2530
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Samenvattend hebben verdachte jongeren met multiproblematiek vaker mensen om zich heen die kwetsbaar zijn op sociaaleconomisch vlak dan jongeren met multiproblematiek die niet verdacht zijn geweest (maar in demografisch opzicht wel vergelijkbaar). Niet-verdachte kwetsbare jongeren hebben daarnaast ook vaker beschermingsfactoren in hun netwerk. Dit geldt voor verschillende netwerken. 

Jeugdzorg

Tenslotte worden kenmerken rondom het thema jeugdzorg (jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering) besproken. 

5.4.6 Jongeren tot 23 jaar met jeugdhulp (2015-2018) in het netwerk van al dan niet verdachte jongeren met multiproblematiek
 Wel verdacht (%)Niet verdacht (%)
huisgenoten*4856
familieleden*2925
buren*2925
klasgenoten*4737
* De groepen verschillen significant (p<0.05).

Het gemiddelde percentage jongeren dat jeugdhulp ontvangt, ligt significant hoger bij buren, familieleden en klasgenoten van verdachte kwetsbare jongeren dan bij niet-verdachte kwetsbare jongeren. Bij buren en familieleden is dit verschil 4 procentpunt en bij de klasgenoten 10 procentpunt. 

Opvallend is het verschil in het huisgenotennetwerk: hier ligt het percentage met jeugdhulp juist significant hoger in het netwerk van niet-verdachte kwetsbare jongeren (56 procent in de periode 2015-2018, ten opzichte van 48 procent in het netwerk van verdachte jongeren). Huisgenoten van verdachte jongeren hebben dus minder vaak gebruik gemaakt van jeugdhulp. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn: ze kunnen het niet nodig hebben, de zorg niet willen ontvangen, de hulp niet vinden, of hier geen recht op hebben. 

Hoewel verdachte kwetsbare jongeren minder vaak huisgenoten met jeugdhulp hebben, heeft 91 procent van deze jongeren tussen 2015 en 2018 zelf jeugdhulp ontvangen. Bij niet-verdachte kwetsbare jongeren is dit 86 procent. Ook hier zien we een zelfde patroon in het aandeel contacten met jeugdhulp: niet-verdachte kwetsbare jongeren die zelf jeugdhulp hebben ontvangen, hebben gemiddeld 62 procent contacten met jeugdhulp in hun huisgenotennetwerk en bij verdachte jongeren die zelf jeugdhulp hebben ontvangen is dit 51 procent. 

Het gemiddelde percentage met jeugdbescherming en jeugdreclassering in de periode 2015-201823) is hoger in de netwerken van verdachte kwetsbare jongeren dan bij niet-verdachte kwetsbare jongeren (zie Bijlage F). Het percentage met jeugdbescherming is in elk netwerk hoger bij verdachte jongeren in vergelijking met niet-verdachte jongeren. Het gemiddelde percentage contacten in het netwerk met jeugdreclassering ligt erg laag. Het grootste verschil is te zien in bij huisgenoten en klasgenoten. 

5.5 Conclusies

De resultaten in dit hoofdstuk laten zien dat de potentiële persoonsnetwerken van jongeren met multiproblematiek kwetsbaarder zijn wanneer zij eveneens verdacht zijn van crimineel en/of overlast gevend gedrag. Hoewel deze verschillen terug te zien zijn voor de meeste onderzochte kenmerken én in de meeste netwerken, springt er een aantal interessante bevindingen uit. 

Ten eerste, de verschillen tussen beide groepen (die in demografisch opzicht wel vergelijkbaar zijn) zijn het grootst voor huisgenoten en klasgenoten. Zo is het aandeel verdachten van een vermogens-, gewelds- of drugsmisdrijf twee keer zo groot in deze netwerken van verdachte jongeren. Ook zijn er grotere verschillen in het aandeel contacten met jeugdbescherming en jeugdreclassering. 

Sociaaleconomische risicofactoren in de netwerken verschillen tussen beide groepen, maar deze zijn minder groot. Wel zijn beschermende factoren in mindere mate aanwezig in netwerken van verdachte kwetsbare jongeren, met name bij de huisgenoten. Het aandeel hoogopgeleiden is twee keer zo hoog in het netwerk van niet-verdachten en daarnaast heeft 4 op de 10 de voornaamste inkomstenbron uit werk (in plaats van 3 op 10 voor verdachte kwetsbare jongeren). 

Tenslotte zijn er opvallende resultaten voor jeugdhulp. Aan de ene kant ontvangen klasgenoten van verdachte jongeren vaker jeugdhulp dan de klasgenoten van niet-verdachte jongeren. Aan de andere kant zien we het tegenovergestelde resultaat bij huisgenoten. Huisgenoten van verdachte jongeren ontvangen minder vaak jeugdhulp dan huisgenoten van niet-verdachte jongeren. 

Concluderend wijzen de resultaten van dit onderzoek met name op verschillen tussen verdachte en niet-verdachte jongeren met multiproblematiek bij huisgenoten en klasgenoten. Bij het vormgeven van beleid gericht op het voorkomen dat jongeren in aanraking komen met justitie, lijkt het belangrijk om rekening te houden met de invloed van deze twee contexten. Het zou overwogen kunnen worden om indien een jongere het verkeerde pad op gaat extra aandacht te besteden niet alleen aan deze jongere zelf, maar ook aan eventuele jonge huisgenoten en klasgenoten om te voorkomen dat zij ook het verkeerde pad op gaan.

21) Zie Bijlage C voor meer informatie over gebruikte methode om de netwerkanalyses uit te voeren. 
22) Hoogst behaalde opleidingsniveau is niet bekend voor alle personen in Nederland. Er is hier weging toegepast. 
23) Het verschil in het familienetwerk is bij jeugdreclassering niet statistisch significant.