1. Inleiding
Zorg- en Veiligheidshuizen (ZVH’en) zijn netwerksamenwerkingsverbanden die partners uit de strafrechtketen, de zorgketen en gemeentelijke partners verbinden in de aanpak van complexe problematiek. De partners analyseren de problematiek en maken een gezamenlijk, persoonlijk plan van aanpak waarin steeds vaker ook het hele gezin en de sociale omgeving worden meegenomen. Het doel van de samenwerking is het terugdringen van criminaliteit, (ernstige) overlast, huiselijk geweld en gevaarsrisico’s. Er zijn in totaal 30 ZVH’en in Nederland.
ZVH’en willen meer inzicht krijgen in de achtergrond van hun cliënten en de positie vanuit waar zij betrokken raken in een traject bij een ZVH. Om in deze behoefte te voorzien, heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en ICTU gevraagd een pilotonderzoek uit te voeren waarbij de cliëntgegevens van één ZVH worden geanalyseerd, namelijk die van de Utrechtse cliënten uit het Zorg- en Veiligheidshuis Regio Utrecht (ZVHRU).2) Doel daarbij is om niet alleen nieuwe inzichten voor ZVHRU te genereren, maar vooral ook om van het onderzoeksproces te leren: Hoe kan dit datagedreven onderzoek inzichten geven voor de ZVH’en en wat zijn de mogelijkheden voor opschaling naar andere ZVH’en?
Een begin van een antwoord op deze vraag kan worden gevonden in de succesvolle werkwijze die is ontwikkeld binnen Zicht op Ondermijning (ZoO).3) ZoO is een landelijk samenwerkingsverband tussen veertien gemeenten, de ministeries van BZK en Justitie en Veiligheid en Financiën/Belastingdienst, het Openbaar Ministerie (OM), de Nationale Politie en het CBS. Binnen ZoO worden onderzoeksvragen vanuit de praktijk beantwoord door een team van data scientists van deelnemende gemeenten, de Belastingdienst, het Leiden Institute of Advances Computer Science (LIACS) en het CBS. De projectorganisatie wordt uitgevoerd door ICTU en de resultaten van ZoO worden gepubliceerd op het dashboard Zicht op Ondermijning.
Tijdens het huidige onderzoek is verkend of en hoe de werkwijze van ZoO binnen de context van ZVH’en bruikbaar is. Namelijk door vragen vanuit de praktijk van ZVHRU te vertalen naar onderzoeksvragen en die stapsgewijs te beantwoorden. Het data science team bestond voor dit onderzoek uit data scientists van het CBS en data scientists uit het kernteam4) van ZoO. Deze aanpak heeft uiteindelijk geleid tot een onderzoek waarin de volgende vier onderzoeksvragen centraal staan:
- Wat zijn de onderscheidende kenmerken van ZVHRU-cliënten?
- Verschilt de sociale omgeving van personen binnen en buiten ZVHRU?
- Hoeveel jongeren zijn er in Utrecht met multiproblematiek die verdacht zijn van een misdrijf en op dit moment geen hulp krijgen van ZVHRU (potentiële doelgroep ZVHRU)?
- Verschilt de sociale omgeving van verdachte kwetsbare jongeren van die van niet- verdachte kwetsbare jongeren?
De eerste twee vragen vloeien voort uit de behoefte van ZVHRU om meer zicht te krijgen op de kwetsbaarheid van ZVH-cliënten. Enerzijds gaat het dan om inzicht in de kenmerken van de cliënt zelf en anderzijds om kenmerken van personen in zijn sociale omgeving. Uiteraard weet het ZVH dat zij te maken heeft met kwetsbare personen met kwetsbare netwerken, maar cijfers over hoe afwijkend de risico- en beschermingsfactoren zijn waar ZVH-cliënten zelf en in hun potentiële sociale omgeving mee te maken hebben, zijn er nog niet. Zicht op wat de ZVH populatie uniek maakt, is van belang voor de ontwikkeling van effectief beleid.
De overige twee onderzoeksvragen zijn door het ZVHRU gesteld om meer te weten te komen over potentiële cliënten. Er zijn meer jongeren – de groep waar het ZVHRU zich met name op richt – met multiproblematiek en crimineel gedrag in gemeente Utrecht dan degenen die een traject bij het ZVH volgen. Hoeveel dat er zijn, is echter een blinde vlek. Ook is er behoefte aan meer grip op de factoren die ervoor zorgen dat de ene jongere met multiproblematiek wel het criminele pad op gaat (en zo in potentie door het ZVH geholpen moet worden) en de andere niet. Een vergelijking tussen de sociale omgeving van jongeren met multiproblematiek die al dan niet verdacht worden, kan dan helpen. Wel moet worden opgemerkt dat op basis van de huidige methode alleen uitspraken over samenhang mogelijk zijn en niet over oorzakelijke verbanden.
Alle onderzoeksvragen zijn beantwoord met registerdata die bij het CBS beschikbaar zijn voor onderzoek. Gegevens over de ZVHRU-cliënten (BSN’s) zijn voor dit onderzoek door het ZVHRU in afstemming met de gemeente Utrecht aan het CBS geleverd. De privacy van de cliënten van ZVHRU heeft gedurende het gehele onderzoeksproces centraal gestaan. Ook zijn de resultaten in dit rapport nooit tot individuele personen herleidbaar. Meer informatie over privacy en bescherming van gegevens door het CBS is te lezen op de CBS website.
In de komende hoofdstukken staat steeds één onderzoeksvraag centraal. De eerste en derde vraag zijn onder verantwoordelijkheid van ICTU door leden van het ZoO-kernteam onderzocht. Het CBS is verantwoordelijk voor de beantwoording van de tweede en vierde vraag (over de sociale omgeving/persoonsnetwerken). Het rapport sluit af met een hoofdstuk dat ingaat op de geleerde lessen voor toekomstig onderzoek met betrekking tot ZVH’en.
3) Voor een uitgebreidere toelichting op deze aanpak zie Bijlage G.
4) ICTU was verantwoordelijk voor de projectorganisatie en heeft een team van data scientists samengesteld voor het voorliggende onderzoek dat bestaat uit leden van het ZoO-kernteam.