2. Politieke betrokkenheid in een versnipperend politieke landschap
Op 17 maart 2021 werd gestemd voor de Tweede Kamer. Dit waren de zevende TK-verkiezingen sinds 2002. In de tussenliggende periode vonden grote politieke verschuivingen plaats, zoals de opkomst en neergang van de Lijst Pim Fortuyn (LPF) en Trots op Nederland (TON), de groei van de SP, en de opkomst van de Partij voor de Vrijheid (PVV). Er kwam ook meer ruimte voor nieuwe partijen die zich vaak richtten op specifieke doelgroepen, zoals DENK, JA21, Volt, de Partij voor de Dieren, het Forum voor Democratie en 50Plus. Er was weinig rust en er traden sterke politieke fluctuaties op (Tillie, Van Holsteyn, Van der Kolk en Aarts, 2016). Kiezers zijn vaker zwevend, soms tot in het stemhokje. Verkiezingsuitslagen worden ook steeds minder voorspelbaar. Minder dan een kwart van de kiezers is een aanhanger van een politieke partij. Zo gaf in 2012 gaf nog maar 22 procent van het electoraat aan een aanhanger van een politieke partij te zijn (Schmeets, 2015, p. 156). Ook het aantal politieke partijen dat meedingt naar de gunst van de kiezer groeit, en steeds meer partijen weten zetels te bemachtigen. In 2017 waren dat er 13. Dat is sindsdien fors gegroeid: inmiddels, op 15 mei 2022, wordt de Tweede Kamer vertegenwoordigd door 21 politieke partijen, groeperingen en eenpersoonsfracties.
Naast de versnippering van het politieke landschap en de sterke fluctuaties in de partijverhoudingen, lijkt ook de band die de kiezer met bepaalde partijen heeft, bijvoorbeeld vanuit (ideologische) grondhoudingen over religie, liberalisme en socialisme, te vervagen. Steeds meer wegen zogenoemde korte termijnfactoren zoals meningen over (actuele) politieke kwesties en politici, mee bij de stemkeuze. Stemmen is dan ook voor velen geen vanzelfsprekendheid meer. En, niet onbelangrijk, de recente verkiezingen vonden plaats gedurende de Covid-19 pandemie. Weliswaar kon er met een volmacht worden gestemd, met een maximum van twee volmachtstemen per gemachtigde, het is toch een extra drempel om met de stemkaart en een kopie van het paspoort of ander identiteitsbewijs naar het stemlokaal te gaan. Toch was, zoals vermeld, de opkomst niet sterk gedaald: deze daling bleef beperkt tot minder dan 3 procentpunt. Hoe is dat in Heerlen? De opkomstcijfers leren dat van het Heerlense electoraat 69,5 procent heeft gestemd voor de recente Tweede Kamerverkiezingen, en 72,8 procent bij de verkiezingen in 2017. Deze daling van zo’n 3 procentpunt past in het landelijke beeld. Bij de verkiezingen voor de gemeenteraden was de opkomst 42,4 procent, en 47,7 procent stemde bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten op 20 maart 2019, gevolgd door een opkomstpercentage van 33,4 op 23 mei 2019 voor het Europese Parlement. Dergelijke cijfers tonen aan dat de politieke participatie in Heerlen erg laag is. Wat zijn de achtergronden van deze lage betrokkenheid bij de politiek? Hoe verhoudt zich dat tot andere indicatoren, zoals de interesse in politieke onderwerpen en de deelname aan politieke acties? En wat vertellen ons de uitsplitsingen naar demografische en sociaaleconomische bevolkingsgroepen, in zowel het noordelijke als het zuidelijke deelgebied in Heerlen?