Auteur: Rik van der Vliet, Katja Chkalova, Frank Linder en Clemens Siermann
Verkennend onderzoek 45 dienstjaren

7. Bijlage Bronnen en methode

Deze bijlage geeft meer informatie over de gegevensbronnen die voor dit verkennende onderzoek zijn gebruikt. Verder beschrijft het de methodes die gebruikt zijn om de diverse schattingen van het aantal personen met 45 dienstjaren te maken.

7.1. Bronnen

De enquêtegegevens zijn afkomstig uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB). De EBB is een grootschalig steekproefonderzoek bij personen die in Nederland wonen dat doorlopend wordt uitgevoerd. Doel van de EBB is het verstrekken van informatie over de relatie tussen mens en arbeidsmarkt. Meer informatie over de kenmerken van de EBB is via deze link te vinden op de website van het CBS.

De geregistreerde gegevens zijn afkomstig uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB). Het SSB is een stelsel van op individueel niveau koppelbare registers en enquêtes. Doel hiervan is het verschaffen van microdata waarmee een samenhangende, consistente beschrijving gegeven kan worden van aspecten van de bevolking van Nederland. De SSB-populatie betreft alle personen die in Nederland wonen en personen die niet in Nederland wonen maar wel in Nederland werken, onderwijs volgen of een uitkering dan wel pensioen vanuit Nederland ontvangen. Meer informatie over de kenmerken van het SSB is via deze link te vinden op de website van het CBS.

7.2. Methode

7.2.1. Benadering op basis van de EBB

Schatting 45 dienstjaren
In de EBB is mensen in de leeftijd van 15 tot 75 jaar van 1996 t/m 2017 gevraagd hoeveel jaar ze vanaf hun 15e gewerkt hebben. Tot 2015 ging het om betaald werk voor ten minste 12 uur per week. Vanaf 2015 is deze uren eis vervallen en ging het alleen nog om betaald werk, waarbij men dus ook kleine banen mee mocht tellen. De mogelijke antwoorden op deze vraag waren: 1-4 jaar, 5-9 jaar, 10-19 jaar en 20 jaar of meer. Als men 20 jaar of meer had geantwoord, kreeg men een vervolgvraag om hoeveel jaar het precies ging. Op basis van deze laatste vraagstelling is vastgesteld of iemand 45 of meer jaar heeft gewerkt vanaf zijn/haar 15e.

Cohortanalyse
Voor de cohortanalyse op basis van de EBB is nagegaan hoeveel mensen in een bepaalde leeftijdsgroep voor hun 68e nog potentieel 45 dienstjaren zouden kunnen halen. Daarvoor hebben we het verschil tussen 68 jaar en hun leeftijd bij het aantal dienstjaren dat ze hadden opgegeven opgeteld. Als bijvoorbeeld een 44-jarige 25 gewerkte jaren heeft opgegeven dan worden daar 24 jaren (68 minus 44) bij opgeteld; deze persoon zou dan potentieel nog 49 jaar kunnen werken. Of mensen echt 45 dienstjaren halen is ervan afhankelijk of ze in de jaren tot hun 68e nog genoeg jaren gaan werken. 

In de analyse gaat het om drie leeftijdsgroepen van 10 jaar: 45 tot 55, 55 tot 65 en 65 tot 75 jaar. Binnen deze leeftijdsgroepen zijn we voor de jaren 1996, 2006 en 2016 nagegaan hoeveel mensen de 45 dienstjaren potentieel zouden kunnen halen. Door voor deze jaren te kiezen, ontstaat er een beeld van de ontwikkeling van het aantal personen dat 45 dienstjaren kan halen. Elke leeftijdscohort schuift namelijk telkens een leeftijdsklasse op. De 45 tot 55-jarigen in 1996 zijn immers 55 tot 65 jaar in 2006 en 65 tot 75 jaar in 2016. Zo kunnen leeftijdsgroepen door de tijd gevolgd worden. Bovendien kunnen dezelfde leeftijdsgroepen tussen verschillende jaren met elkaar vergeleken worden. Op deze manier zijn ontwikkelingen in het potentieel aantal mensen dat 45 dienstjaren kan halen onderzocht. 

7.2.2. Benadering op basis van het SSB

Samenstellen populatiebestanden
Om een schatting te maken van het aantal personen met 45 dienstjaren vanuit het SSB, is eerst bepaald wie van 1999 t/m 2019 elk jaar een dienstjaar hadden. Hiervoor is op basis van gegevens uit het SSB eerst voor elk jaar van 1999 t/m 2019 bepaald of mensen werknemer en/of zelfstandige waren; het jaar telde dan (onder voorwaarden) als dienstjaar. Vervolgens zijn de mensen geselecteerd die elk jaar van 1999 t/m 2019 een dienstjaar hadden. Zo is de groep mensen met 21 aaneengesloten dienstjaren afgebakend.

Of een jaar als werknemer meetelt als dienstjaar hangt af van twee voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat iemand dat jaar minstens een half jaar een baan (of meerdere banen) gehad moet hebben. Hiervoor is iedereen geselecteerd die minstens 182 kalenderdagen een baan had in een jaar. De tweede voorwaarde is dat iemand in een jaar minstens 204 uur gewerkt moet hebben. Tot 2010 is dit benaderd op basis van beschikbare deeltijdfactoren. Vanaf 2010 hebben we gekeken naar minstens 204 verloonde uren volgens loonaangiftegegevens, zoals die bij het CBS beschikbaar zijn. Gegevens over zelfstandigen waren nog niet beschikbaar voor 2019. Daarom is aangenomen dat iedereen die in 2018 zelfstandige was, dat ook in 2019 was.
Vanuit de groep mensen met 21 dienstjaren zijn drie populaties geselecteerd:

  1. Populatie Werk204. Voor elk jaar geldt dat deze personen tenminste een half jaar voor tenminste 204 uur als werknemer werkten en/of zelfstandige waren.
  2. Populatie Werk624. Voor elk jaar geldt dat deze personen tenminste een half jaar voor tenminste 624 uur als werknemer werkten en/of zelfstandige waren.
  3. Populatie Werk1225. Voor elk jaar geldt dat deze personen tenminste een half jaar voor tenminste 1225 uur als werknemer werkten en/of zelfstandige met zelfstandigenaftrek waren. Voor het werk als zelfstandige geldt dus de extra eis dat men zelfstandigenaftrek had. Dit is een aanwijzing voor een meer substantiële baan als zelfstandige.

Merk op dat iedereen in de populaties Werk 624 en Werk1225 ook in de populatie 204 voorkomt. Als men 624 of 1225 uur gewerkt heeft, heeft men immers ook 204 uur gewerkt. Zo is de populatie Werk1225 ook onderdeel van de populatie624.

Tabel 7.2.1 geeft het totaal aantal personen dat per populatie aan de voorwaarden voor 21 dienstjaren (van 1999 t/m 2019) voldoet en het aandeel vrouwen daarvan. Grafiek 7.2.2 splitst de aantallen uit naar leeftijd. Grafiek 7.2.3 deelt deze aantallen door het totaal aantal personen in de bevolking per leeftijdsjaar.

7.2.1 Personen met 21 dienstjaren per SSB populatie, aantal en aandeel vrouwen, 2019
AantalAandeel vrouwen %
Werk2043 157 40039
Werk6242 863 90036
Werk12251 919 10023

7.2.2 Personen met 21 dienstjaren per SSB populatie naar leeftijd, 2019
LeeftijdWerk204Werk624Werk1225
314001000
322400600100
33970037001300
3425000120005200
35400002330011200
36529003560018200
37626004700025800
38682005510031900
39742006360038200
40789007010043800
41855007800050400
42911008430056000
43997009280062300
4410730010000067800
4511870011090075800
4612560011730080500
4713140012260084600
4813450012570087100
4912810011970082800
5012750011940083200
5112700011890083100
5212820012020084500
5313060012240086200
5412790012010085300
5512400011650082700
5612260011510081900
5711650010940078100
5811460010760076800
5910770010120072200
601011009460067300
61924008640061100
62809007550053000
63677006270043000
64502004530026800
6520400170007700
6615300127005400
6712600106004300
681020086003100
Het gaat om de leeftijd aan het begin van het jaar.

7.2.3 Aandeel personen in de bevolking met 21 dienstjaren per SSB populatie naar leeftijd, 2019
LeeftijdWerk204 (%)Werk624 (%)Werk1225 (%)
310,200
321,10,30,1
334,61,80,6
3412,35,92,6
3519,611,45,5
3625,417,18,8
3729,722,312,2
3833,42715,6
3936,431,218,7
4039,234,921,8
4142,138,524,8
4244,641,327,4
4346,743,529,2
4448,645,330,7
4549,846,531,8
4650,246,932,2
4750,447,132,5
4850,647,232,7
4950,34732,5
5050,647,433
5150,24732,8
525046,933
5350,14733,1
54504733,3
5549,546,533
5649,546,533,1
5748,545,532,5
5848,345,332,3
5946,843,931,3
604542,130
6142,139,327,8
6237,935,424,9
6332,43020,6
6424,522,113,1
65108,33,8
667,96,52,8
676,55,52,2
685,34,41,6
Het aantal personen met 21 dienstjaren is per leeftijd (aan het begin van 2019) gedeeld door bevolkingsaantallen op 1 januari 2019.


Schatting 45 dienstjaren
Om vanuit de populaties met 21 dienstjaren te bepalen wie al 45 dienstjaren hadden, zijn de volgende aannames gedaan op basis van het opleidingsniveau van de mensen in de populaties:

  • Alle personen met 21 dienstjaren hebben vanaf het verlaten van hun opleiding alle jaren gewerkt.
  • Lager opgeleiden verlaten de opleiding met 16 jaar; zij halen 45 dienstjaren dan bij 60 jaar.
  • Middelbaar opgeleiden verlaten de opleiding met 19 jaar; zij halen 45 dienstjaren dan bij 63 jaar.
  • Hoger opgeleiden verlaten de opleiding met 22 jaar; zij halen 45 dienstjaren dan bij 66 jaar.

Met deze aannames is bepaald welke mensen uit de populaties met 21 dienstjaren inmiddels 45 of meer dienstjaren zouden hebben. Even een voorbeeld. Een 63-jarige hoger opgeleide met 21 dienstjaren van 1999 t/m 2019 is volgens de aannames met 22 jaar begonnen met werken en heeft aan het begin van 2019 41 dienstjaren (63 minus 22) en behoort niet tot de geschatte populatie met 45 dienstjaren. Maar een 63-jarige lager opgeleide met 21 dienstjaren van 1999 t/m 2019 is volgens de aannames met 16 jaar begonnen met werken en heeft dus aan het begin van 2019 47 dienstjaren (63 minus 16) en behoort wel tot de geschatte populatie met 45 dienstjaren.

Voor het opleidingsniveau van mensen is gebruik gemaakt van het opleidingsniveaubestand in het SSB. Het opleidingsniveaubestand bevat het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking. Het bestand is gebaseerd op de integratie van gegevens uit primaire waarneming (EBB) en secundaire waarneming (diverse registers). Het opleidingsniveau betreft het hoogst behaalde onderwijsniveau. Voor lager opgeleiden is dat op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en mbo1. Voor middelbaar opgeleiden is dat op het niveau van de bovenbouw van havo/vwo en mbo2/3/4. Voor hoger opgeleiden is dat op het niveau van hbo en wo.

Niet van iedereen kon het opleidingsniveau achterhaald worden. Om de hele Nederlandse bevolking te vertegenwoordigen bevat het opleidingsniveaubestand een ophooggewicht. Deze ophooggewichten zijn gebruikt voor de schatting van de populaties met 45 dienstjaren op basis van het SSB.

7.2.3. Benadering op basis van de combinatie van EBB en SSB

Koppeling EBB en SSB
Van de EBB respondenten uit 1999 t/m 2003 zijn mensen geselecteerd die volgens het SSB tussen 1999 en 2019 alle jaren een dienstjaar hadden. Voor het SSB betreft het de groep mensen met 21 dienstjaren, waarvan de afbakening hiervoor beschreven is in “Benadering op basis van het SSB” (paragraaf 7.2.2). We hebben het opgegeven aantal gewerkte jaren van de geselecteerde EBB respondenten aangevuld met de 21 dienstjaren zoals bekend uit de SSB gegevens. De opgegeven gewerkte jaren in de EBB gaan grotendeels over de jaren vóór 1999, terwijl de 21 dienstjaren in de SSB populaties over de jaren vanaf 2019 gaan. Door de jaren uit EBB en SSB bij elkaar op te tellen is van de mensen het totaal aantal dienstjaren bepaald. Er is daarbij gecorrigeerd voor overlappende jaren tussen 1999 en 2003. Op deze manier is er een selectie gemaakt van mensen met 21 dienstjaren in het SSB van wie ook informatie beschikbaar was vanuit de EBB. Als iemand bijvoorbeeld in 2000 in de EBB 28 gewerkte jaren heeft opgegeven, dan worden daar 21 jaar dienstjaren op basis van het SSB bij opgeteld, maar wordt er gecorrigeerd voor 2 jaar overlap. 1999 en 2000 tellen in dit geval immers zowel bij EBB als SSB mee. In totaal worden voor deze persoon dan 28 plus 21 minus 2 is 47 dienstjaren berekend.

Schatting 45 dienstjaren
Er is bepaald welk aandeel van de mensen in de koppeling van EBB en SSB in 2019 minstens 45 dienstjaren had. Dit aandeel is per leeftijdsjaar berekend. Deze aandelen zijn dan van toepassing op de mensen met 21 dienstjaren volgens het SSB, van wie aanvullende informatie uit het EBB bekend is. De aanname is nu dat deze aandelen ook van toepassing zijn op de mensen met 21 dienstjaren volgens het SSB van wie geen aanvullende informatie uit het EBB bekend is. Per leeftijdsjaar is dan het aantal personen met 21 dienstjaren volgens het SSB vermenigvuldigd met het berekende aandeel personen in dat leeftijdsjaar dat 45 of meer dienstjaren heeft. Op deze manier is voor elk leeftijdsjaar in de SSB populaties met 21 dienstjaren bepaald welk aantal mensen 45 of meer dienstjaren hadden. Door deze aantallen per leeftijdsjaar bij elkaar op te tellen, is de schatting van het totaal aantal mensen met 45 dienstjaren volgens de benadering op basis van EBB en SSB verkregen. Deze schatting is gedaan voor alle drie de populaties met 21 dienstjaren zoals afgebakend op basis van de SSB gegevens (Werk204, Werk624 en Werk1225).

De bepaling van de aandelen personen met 45 dienstjaren is mede gedaan op basis van enquêtegegevens.
Berekeningen op basis van enquêtegegevens maken altijd gebruik van ophooggewichten om te zorgen dat de uitkomsten representatief zijn voor de hele bevolking. In de resultaten van de schatting van 45 dienstjaren op basis van EBB en SSB laten we echter ongewogen uitkomsten zien. Daar zijn twee redenen voor. De eerste reden is dat de ongewogen uitkomsten nauwelijks verschillen van de gewogen uitkomsten. De tweede reden is dat de beschikbare ophooggewichten niet specifiek betrekking hebben op de populatie zoals wij die samengesteld hebben. Het is dus maar de vraag of het gebruik van ophooggewichten de populatie meer representatief zou maken.