SDG 5 Gendergelijkheid

SDG 5 draait om gelijke behandeling en een gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen in de samenleving. In 2030 moeten vrouwen en mannen ook in de praktijk gelijke rechten hebben op onderwijs, gezondheidszorg en werk. Vrouwen moeten evenveel kansen krijgen als mannen om mee te beslissen in de politiek, de economie en het openbare leven. Ook moet er een einde komen aan het geweld tegen vrouwen en meisjes.

Samenvatting van de resultaten
Het dashboard en de indicatoren
Dashboard SDG 5 Gendergelijkheid
Meer informatie

Samenvatting van de resultaten

  • Bij acht van de dertien indicatoren wijst de trendmatige ontwikkeling op een verhoging van de brede welvaart.
  • Het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen is nog altijd 13,2 procent.
  • Het aandeel van vrouwen in het nationale parlement is de enige indicator met een dalende trend.
  • De stijging in het aandeel vrouwen in managementposities in de periode 2013-2020 is gestopt. De trend is nu stabiel. Bij deze indicator staat Nederland onderin de EU-ranglijst.
  • De daling in het aantal vrouwen dat slachtoffer is van geweld gepleegd door een (ex-)partner in 2013-2020) is gestopt. De trend voor 2014-2021 is stabiel.

Het dashboard en de indicatoren

Volgens SDG 5 moeten mannen en vrouwen gelijk behandeld worden en een gelijkwaardige positie in de samenleving hebben. Hiervoor moet een eind komen aan achterstand van vooral vrouwen en meisjes op allerlei terreinen, waaronder dwang en geweld, werk en zorg, maar ook invloed in het openbare leven.

Het Nederlandse beleid dekt SDG 5 grotendeels. De belangrijkste beleidsinzet krijgt vorm via de Emancipatienota, de aanpak van huiselijk geweld en maatregelen om zorgtaken gelijker te kunnen verdelen. De meeste beleidsvoornemens en -maatregelen op het gebied van SDG 5 zijn opgesteld door de ministeries van OCW en VWS. Het beleid op het terrein van inclusie en non-discriminatie dekt ook bepaalde aspecten van SDG 10.1 Ongelijkheid verminderen: sociale samenhang en ongelijkheid (CBS, 2021).

De Emancipatiemonitor van het CBS en het SCP bevat de resultaten van tweejaarlijks onderzoek naar de emancipatie van vrouwen in Nederland.

Van de meeste indicatoren in dit dashboard is de trend groen: acht van de dertien indicatoren ontwikkelen zich in de richting van een toename van brede welvaart en het behalen van de SDG-targets. Bij de internationale positie van Nederland is het beeld meer gemengd. Bij drie indicatoren staan we bij de top drie, bij twee indicatoren staan we in de achterhoede.

Vanaf verslagjaar 2021 gebruikt het CBS een nieuwe meetmethode voor de beroepsbevolking, om zo werklozen en werkenden beter in beeld te brengen. Volgens de nieuwe methode zijn beide groepen toegenomen. Het was niet mogelijk om alle onderliggende verdelingen van de beroepsbevolking, waaronder die naar geslacht, te corrigeren voor deze nieuwe methode. Daarom is de trendberekening bij sommige indicatoren in het dashboard van SDG 5 nog gebaseerd op de niet-herziene reeks tot en met 2020. Het cijfer voor 2021 kan niet goed met de bestaande reeks vergeleken worden, maar wordt wel genoemd in de tekst. Zodra drie verslagjaren beschikbaar zijn volgens de nieuwe methode zodat een trend berekend kan worden, zal ook daar worden overgestapt op de herziene reeksen.

SDG 5   Gendergelijkheid  

Gebruik

52,9%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
23e
66,5%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
1e
74,3%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
1e

Uitkomsten

34,3%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
14e
34,7%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
3e
64,3%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
80,2%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
13,2%
De langjarige trend wijst op een stijging van de brede welvaart
12e
25,9%
25e
33,3%
De langjarige trend wijst op een daling van de brede welvaart
10e
65,1
18e
65,4
11e
1,3

Middelen en mogelijkheden gaan over rechten en vrijheden van mannen en vrouwen en de mogelijkheid deze te gebruiken. Er zijn voor deze categorie op dit moment geen indicatoren bekend die voldoen aan de kwaliteitseisen van deze publicatie.

Gebruik betreft de mate waarin vrouwen en mannen maatschappelijk en economisch participeren. Omdat er wereldwijd achterstanden zijn bij vrouwen in het hoger onderwijs, gaat de SDG-agenda uit van hoe hoger het aandeel vrouwen hoe beter. In het Nederlandse hoger onderwijs was in het studiejaar 2021/’22 het merendeel (52,9 procent) van de studenten vrouw. De trend is bovendien stijgend. In de meeste andere Europese landen ligt het percentage vrouwelijke studenten zelfs nog wat hoger dan in Nederland. Er is geen achterstand van vrouwen op dit punt. Als er binnen de EU al sprake is van een achterstand, dan is dat bij de mannen. Ook de nettoarbeidsparticipatie (het aandeel werkenden in de leeftijd van 15-74 jaar) neemt bij zowel mannen als vrouwen trendmatig toe. Wel liep de arbeidsdeelname in coronajaar 2020 terug ten opzichte van 2019. In 2021 lag de participatie van mannen (74,3 procent) nog 7,8 procentpunt boven die van vrouwen (66,5 procent). Het verschil is in de periode 2014-2021 wel kleiner geworden. Met de hoge percentages ging Nederland in 2020 aan kop in de EU.

Uitkomsten betreffen de effecten van participatie en arbeidsduur op gendergelijkheid. De indicatoren met betrekking tot opleidingsniveau en economische zelfstandigheid ontwikkelen zich gunstig vanuit het oogpunt van brede welvaart. De trends kleuren groen. Mannen zijn vaker economisch zelfstandig dan vrouwen, maar het percentage vrouwen dat met werk minstens het bijstandsniveau verdient en daarmee economisch zelfstandig is, is sinds het begin van de trendperiode (2014) wel harder gegroeid dan dat bij mannen. Het gaat hier, anders dan bij arbeidsparticipatie, om mannen en vrouwen van 15 jaar tot de AOW-leeftijd, exclusief scholieren en studenten. Dankzij de inhaalslag is het verschil in economische zelfstandigheid teruggelopen van ruim 20 procentpunt in 2014 naar minder dan 16 procentpunt in 2020.

Het verschil in bruto-uurloon tussen mannen en vrouwen wordt ook geleidelijk kleiner. Het uurloonverschil is sinds 2014 met 2,9 procentpunt afgenomen naar 13,2 procent in 2021, waarmee Nederland binnen de EU een middenpositie inneemt. Het lagere uurloon van vrouwen is voor een deel toe te schrijven aan andere verschillen met hun mannelijke collega’s: in leeftijd, in deeltijd werken, het beroepsniveau, en het al dan niet leidinggeven. Het loonverschil in Nederland is in de loop der jaren onder andere afgenomen doordat vrouwelijke werknemers steeds hoger opgeleid zijn.

Bij zowel vrouwen als mannen neemt het percentage hoogopgeleiden toe. Het aandeel is bij vrouwen vrijwel gelijk aan dat bij de mannen. Toch hebben Nederlandse vrouwen internationaal een positie in de middengroep: in de andere EU-landen is het percentage hoogopgeleide vrouwen nog hoger. Met het aandeel hoogopgeleide mannen staat Nederland juist in de Europese voorhoede.

Bij vrouwen in leidinggevende functies is de trend omgeslagen van opwaarts (groen) naar neutraal. Vergeleken met andere EU-landen is het aandeel vrouwen dat deze posities bezet laag, getuige de 25e plaats in 2020. Vanwege de mogelijke breuk in de tijdreeks als gevolg van de nieuwe meetmethode bij de beroepsbevolking is de trend gebaseerd op de oude meting. Volgens de nieuwe meting bezetten vrouwen in 2021 25,4 procent van de posities in het hogere management en middenkader.

Het aandeel vrouwelijke volksvertegenwoordigers neemt af, de trend kleurt rood. Op 1 februari 2021, de peildatum van het onderzoek, was een derde van de Tweede Kamerleden vrouw. Dit zorgde voor een middenpositie binnen de EU. Na de verkiezingen op 17 maart 2021 gingen overigens 59 van de 150 zetels in de Tweede Kamer naar vrouwen.

De gezonde levensverwachting – de levensverwachting in als goed of zeer goed ervaren gezondheid – is voor vrouwen (65,1 jaar) en mannen (65,4 jaar) redelijk vergelijkbaar. Hier speelt de gezondheidsparadox: de totale levensverwachting van vrouwen is hoger dan die van mannen. Dat is op zich mooi voor vrouwen, maar betekent wel dat zij een iets groter deel van hun leven doorbrengen in minder goede gezondheid. Vergeleken met vrouwen in andere EU-landen bevinden Nederlanders zich in de middengroep. Daarbij hebben de cijfers voor de internationale vergelijking een iets andere definitie dan de cijfers die voor de trend in Nederland gebruikt zijn: bij de internationale vergelijking gaat het over de levensverwachting zonder beperkingen.

Bij het streven naar sociale veiligheid voor alle burgers is minder intimidatie en geweld tegen vrouwen een van de speerpunten van deze SDG. Fysiek en/of seksueel geweld door de huidige of ex-partner is hier een aspect van. In 2019 gaven 1,3 op de duizend vrouwen van 15 jaar of ouder aan slachtoffer te zijn geweest van fysiek of seksueel geweld door de huidige of ex-partner. In 2014, aan het begin van de trendperiode, ging het nog om 2,2 op de duizend vrouwen. De Veiligheidsmonitor, waar dit cijfer aan ontleend is, heeft in 2021 een geheel nieuwe opzet gekregen. De uitvraag naar geweld is nu heel anders dan voorheen en de uitkomsten zijn dus onvergelijkbaar met die uit eerdere edities. Het 2021 cijfer volgens de vernieuwde uitvraag (2,4 op de duizend vrouwen) staat dan ook niet in het dashboard en de trend is nog bepaald met de oude reeks.

Beleving gaat om de persoonlijke ervaring van gender(on)gelijkheid. Er zijn voor deze categorie op dit moment geen indicatoren bekend die voldoen aan de kwaliteitseisen van deze publicatie.

Meer informatie

Emancipatiemonitor 2020

Genderscan van ondernemerschap in Nederland