Stapeling

mensen in de rij voor een coronaprik
© ANP / Rob Engelaar

Wat is stapeling? Stapeling is dat mensen op meerdere aspecten een brede welvaart ‘hier en nu’ hebben die boven het gemiddelde (een stapeling van gunstige uitkomsten) of onder het gemiddelde (een stapeling van ongunstige uitkomsten) zit. Brede welvaart ‘hier en nu’ is niet evenwichtig verspreid. Gunstige en ongunstige uitkomsten komen steeds bij dezelfde mensen terecht.

Situatie in 2021
Veranderingen tussen 2019 en 2021

We hebben al gekeken naar hoe de brede welvaart ‘hier en nu’ van verschillende bevolkingsgroepen op afzonderlijke indicatoren afwijkt van die voor de totale bevolking. Als een bevolkingsgroep op een indicator gemiddeld lager dan de totale bevolking scoort, betekent dat echter niet dat alle mensen in deze groep laag scoren op deze indicator. Gemiddeld is bijvoorbeeld 84 procent van de mensen tevreden met het leven, terwijl dit onder laagopgeleiden 80 procent is. Hoewel dit lager is dan gemiddeld, zijn ook de meeste laagopgeleiden tevreden.

Daarnaast is het zo dat niet alle mensen die lager dan gemiddeld scoren op een van die indicatoren dat ook doen op andere indicatoren waar hun groep gemiddeld lager scoort dan het totaal. Het is echter wel mogelijk dat gunstige of ongunstige uitkomsten van afzonderlijke indicatoren vaker voorkomen bij dezelfde mensen. Dit roept de vraag op of gunstige en ongunstige uitkomsten evenwichtig gespreid zijn over alle personen in een bevolkingsgroep, of dat telkens dezelfde mensen boven- en benedengemiddeld scoren. In dat laatste geval is sprake van een stapeling – of cumulatie – van gunstige of ongunstige uitkomsten. Die stapeling van (on)gunstige uitkomsten brengen we in beeld door een selectie van indicatoren voor de brede welvaart ‘hier en nu’ tezamen te bekijken. Als (on)gunstige uitkomsten zich opstapelen bij bepaalde groepen, kijken we in welke mate deze stapeling voorkomt en wat de kenmerken zijn van de personen bij wie dit voorkomt.

De gegevens over hoeveel gunstige en ongunstige uitkomsten zich stapelen op individueel niveau zijn gebaseerd op het CBS-onderzoek Sociale samenhang & Welzijn, met hieraan gekoppeld cijfers uit de Integrale Inkomens- en Vermogensstatistiek. Per persoon is bepaald hoe hij of zij ‘scoort’ op diverse indicatoren van brede welvaart. De indicatoren die daarbij geselecteerd zijn, vallen onder de acht thema’s van brede welvaart ‘hier en nu’.

Het uitgangspunt is om voor elk van de acht thema’s tenminste één indicator mee te nemen. In de praktijk is dat gelukt voor zes van de acht thema’s, waarbij voor de thema’s ‘materiële welvaart’ en ’samenleving’ in overleg met inhoudelijke experts twee indicatoren zijn meegenomen. Het thema ‘arbeid en vrije tijd’ betreft twee onderwerpen en wordt ook met twee indicatoren beschreven. In totaal zijn er dan negen indicatoren, die staan weergegeven in onderstaande tabel waarin ook staat aangegeven wanneer een uitkomst als gunstig of als ongunstig wordt gezien. De indicatorenset is niet helemaal vergelijkbaar met de beschrijving van stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten in eerdere edities van deze monitor. Wel zijn, voor vergelijkingsdoeleinden, enkele analyses herhaald voor het referentiejaar 2019. Uitgebreidere informatie is te vinden in de Technische toelichting.

Indicatoren voor stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten
ThemaIndicatorOngunstigMiddenGunstig
Subjectief welzijnTevredenheid met het levenScore 1-4Score 5-6Score 7-10
Materiële wwelvaart Gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomenLaagste 20%-groepMiddelste 3 20%-groepenHoogste 20%-groep
Vermogen van huishoudenLaagste 20%-groepMiddelste 3 20%-groepenHoogste 20%-groep
GezondheidErvaren gezondheidMinder dan goed-Goed of zeer goed
Arbeid en vrije tijdArbeidsparticipatieHeeft geen betaald werk, jonger dan 75 jaarHeeft geen betaald werk, 75 jaar en ouderHeeft betaald werk
Tevredenheid met de hoeveelheid vrije tijdScore 1-4Score 5-6Score 7-10
WonenTevredenheid met de woningScore 1-4Score 5-6Score 7-10
SamenlevingVertrouwen in mensenHeeft geen vertrouwen-Heeft wel vertrouwen
Vertrouwen in instituties (politie, rechters, Tweede Kamer)Vertrouwen in geen van de drie institutiesVertrouwen in een of twee institutiesVertrouwen in alle drie instituties

Situatie in 2021

Gemiddeld hadden mensen in 2021 op 5,3 van de negen indicatoren een gunstige en op 1,4 indicatoren een ongunstige uitkomst. De groep mensen die bij zeven of meer indicatoren een gunstige brede-welvaartsuitkomst heeft, wordt hier de bovenkant van de verdeling genoemd. Deze groep beslaat 25,7 procent van de bevolking. De groep mensen met minimaal drie ongunstige uitkomsten wordt hier de onderkant van de verdeling genoemd; 18,2 procent van de bevolking behoort tot deze groep. De rest van de mensen (56,1 procent) vormt het midden van de verdeling.

Door aanpassingen in de indicatorenset en de afbakening van de boven- en onderkant van de verdeling zijn cumulatiecijfers uit eerdere edities van deze monitor niet een op een vergelijkbaar met de cijfers uit deze editie. Als de nieuwe selectie en afbakening toegepast wordt op de data van 2019, blijkt dat de groep mensen voor wie gunstige uitkomsten samenkomen iets groter is geworden (nu 25,7 procent tegen 24,7 procent in 2019). De groep mensen bij wie de ongunstige uitkomsten zich opstapelen is kleiner geworden (nu 18,2 procent tegen 20,1 procent in 2019).

We hebben eerder gezien dat zowel het onderwijsniveau als de migratieachtergrond van mensen sterk samenhangt met het hebben van een boven- of benedengemiddelde welvaart. De verschillen tussen leeftijdsgroepen zijn kleiner, en ook de verschillen tussen mannen en vrouwen blijken relatief klein. Hieronder wordt voor dezelfde bevolkingsgroepen beschreven in hoeverre er sprake is van cumulatie van (on)gunstige uitkomsten bij individuele personen binnen die groepen.

Uitleg bij figuren over verdeling

De kleuren geven aan of de waarde van de indicator van een bevolkingsgroep boven, onder of (min of meer) op het gemiddelde van de bevolking. Groen betekent dat waarde van een bevolkingsgroep hoger is dan het gemiddelde, rood dat de waarde lager is en grijs dat de waarde niet afwijkt van het gemiddelde.

Percentage van iedere bevolkingsgroep dat aan de bovenkant, in het midden of aan de onderkant van de verdeling van de brede welvaart zit, 2021

Geslacht

18,0%
54,6%
27,4%
18,5%
57,6%
23,9%

Leeftijd

19,3%
53,8%
26,9%
18,2%
57,4%
24,4%
15,6%
58,0%
26,4%
17,5%
48,2%
34,4%
18,0%
48,4%
33,7%
26,1%
56,7%
17,2%
11,7%
79,9%
8,4%

Hoogstbehaalde opleidingsniveau

31,9%
58,1%
10,1%
17,5%
60,0%
22,5%
10,2%
50,9%
38,9%

Migratieachtergrond

15,7%
56,3%
28,0%
19,7%
58,3%
22,0%
33,4%
53,1%
13,6%

Onderwijsniveau

Bij de stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten blijken de verschillen tussen onderwijsniveaus groot. Van de hoogopgeleiden behoort 39 procent tot de bovenkant van de verdeling met een hoge brede welvaart, tegenover 23 procent van de middelbaar opgeleiden en 10 procent van de laagopgeleiden. Laagopgeleiden zitten vaker aan de onderkant van de verdeling; dat geldt voor 32 procent. Onder middelbaar en hoogopgeleiden liggen die aandelen met respectievelijk 17 en 10 procent beduidend lager. De stapeling van gunstige uitkomsten concentreert zich dus sterk bij hoogopgeleiden, terwijl de stapeling van ongunstige uitkomsten vooral voorkomt bij laagopgeleiden. Dit beeld komt overeen met eerdere jaren. Laagopgeleiden scoren met name relatief vaak ongunstig op vertrouwen in anderen, gezondheid en het hebben van betaald werk.

Migratieachtergrond

Kijken we naar de stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten bij mensen van verschillende achtergronden, dan zien we een meer genuanceerd beeld dan uit de beschrijving van de afzonderlijke indicatoren naar voren komt. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond zitten weliswaar relatief vaak onderin (33 procent) en minder vaak bovenin de verdeling (14 procent), maar de verschillen met mensen met een Nederlandse en met een westerse achtergrond zijn kleiner dan op basis van de afzonderlijke indicatoren. De stapeling van ongunstige uitkomsten komt onder mensen met een niet-westerse migratieachtergrond met name voor bij de eerste generatie en minder bij de tweede. Met name op vermogen, vertrouwen in anderen en inkomen scoort de niet-westerse groep relatief vaak ongunstig.

Leeftijd

Mensen in de leeftijd van 45 tot 65 jaar zitten relatief vaak aan de bovenkant van de verdeling: bij iets meer dan een derde van hen komen gunstige uitkomsten samen. Dat is boven het gemiddelde van 26 procent. Bij 65‑plussers is dat juist veel minder vaak het geval: voor 17 procent van de 65- tot 75‑jarigen en 8 procent van de 75‑plussers stapelen gunstige uitkomsten zich. In laatstgenoemde groep stapelen ongunstige uitkomsten zich echter ook minder vaak dan gemiddeld: 12 procent tegenover gemiddeld 18 procent. Dit betekent dat relatief veel 75-plussers in de middengroep zitten: 80 procent van hen heeft minder dan drie ongunstige uitkomsten, maar ook minder dan zeven gunstige uitkomsten. Een stapeling van ongunstige uitkomsten is wel te zien bij 65 tot 75-jarigen, bij wie dit voor 26 procent het geval is (tegen 18 procent gemiddeld). Mensen van 65 jaar en ouder hebben logischerwijs minder vaak betaald werk, maar scoren ook relatief vaak ongunstig op gezondheid. Daar staat tegenover dat zij minder vaak ongunstig scoren op vermogen.

Geslacht

Mannen zitten iets vaker bovenin de verdeling (27 procent) dan vrouwen (24 procent). Onderin komt bij mannen en vrouwen met 18 procent de stapeling van ongunstige uitkomsten vrijwel even vaak voor. Dit betekent dat vrouwen iets vaker dan mannen in de middengroep zitten, waarin geen stapeling van gunstige of ongunstige uitkomsten het geval is. Vrouwen scoren met name minder vaak dan mannen gunstig op het hebben van betaald werk, inkomen en vertrouwen in anderen, al zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen minder groot dan tussen de verschillen naar andere kenmerken.


Verdeling van het aantal indicatoren met een gunstige uitkomst per bevolkingsgroep
 Totaal (%)Mannen (%)Vrouwen (%)18 tot 25 jaar (%)25 tot 35 jaar (%)35 tot 45 jaar (%)45 tot 55 jaar (%)55 tot 65 jaar (%)65 tot 75 jaar (%)75 jaar en ouder (%)Laag onderwijsniveau (%)Middelbaar onderwijsniveau (%)Hoog onderwijsniveau (%)Nederlandse achtergrond (%)Westerse achtergrond (%)Niet-westerse achtergrond (%)
00,50,50,60,20,40,30,80,60,50,70,70,80,00,40,90,8
11,81,81,91,51,91,11,62,21,73,04,01,80,51,22,45,0
24,94,25,54,43,85,55,34,35,06,49,34,62,34,35,97,9
38,18,08,37,27,07,36,16,611,114,114,87,34,37,76,712,6
415,814,816,914,713,915,912,213,419,325,422,715,911,114,420,021,0
520,519,121,923,422,416,018,717,023,725,622,523,216,820,620,520,2
622,724,321,121,726,327,420,922,221,516,415,923,826,023,421,619,0
716,417,415,316,417,517,321,218,412,46,87,515,223,317,613,910,6
87,27,96,68,55,48,010,010,93,91,22,15,812,18,07,32,3
92,02,12,01,91,41,03,24,40,90,30,51,53,62,40,80,7


Verdeling van het aantal indicatoren met een ongunstige uitkomst per bevolkingsgroep
 Totaal (%)Mannen (%)Vrouwen (%)18 tot 25 jaar (%)25 tot 35 jaar (%)35 tot 45 jaar (%)45 tot 55 jaar (%)55 tot 65 jaar (%)65 tot 75 jaar (%)75 jaar en ouder (%)Laag onderwijsniveau (%)Middelbaar onderwijsniveau (%)Hoog onderwijsniveau (%)Nederlandse achtergrond (%)Westerse achtergrond (%)Niet-westerse achtergrond (%)
030,533,227,929,634,737,540,832,78,224,716,029,041,533,325,617,5
130,629,931,432,126,730,127,231,733,535,826,032,232,131,431,025,2
220,618,922,319,020,316,814,517,732,227,826,121,316,319,623,824,0
311,011,210,712,711,17,79,610,216,89,517,710,77,310,211,315,4
44,64,05,25,14,54,84,54,76,22,19,23,72,53,64,211,6
51,71,71,61,31,91,72,11,72,20,13,51,70,31,32,93,0
60,70,70,70,20,31,11,11,10,80,01,20,90,10,41,12,4
70,20,30,10,00,50,30,10,10,20,00,20,40,00,10,20,6
80,00,00,00,00,00,00,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
90,00,00,10,00,00,00,00,20,00,00,00,10,00,00,00,3

De kenmerken van de bevolking die in dit hoofdstuk worden beschreven hangen deels met elkaar samen. Zo zijn bijvoorbeeld mensen met een niet-westerse migratieachtergrond doorgaans relatief jong en ook vaker laagopgeleid, en zijn ouderen vaker laagopgeleid in vergelijking met de totale bevolking. Als we rekening houden met onderlinge samenhang van kenmerken blijkt onderwijsniveau het meest van belang voor het aantal indicatoren waarop mensen een gunstige of ongunstige uitkomst hebben. Daarna volgen migratieachtergrond en leeftijd. Migratieachtergrond hangt daarbij iets sterker samen met het aantal ongunstige indicatoren en leeftijd met het aantal gunstige indicatoren. Geslacht is het minst van belang.

Niet alleen de kenmerken van de bevolking, ook de indicatoren hangen deels met elkaar samen. Inkomen en vermogen correleren bijvoorbeeld, maar ook de ervaren gezondheid en het al dan niet hebben van betaald werk hangen samen. Als we rekening houden met de onderlinge samenhang tussen indicatoren blijkt gezondheid het meest bepalend voor het aantal gunstige uitkomsten. Vervolgens is het hebben van betaald werk van belang en hangt daarna de tevredenheid met de woning ook sterk samen met het aantal gunstige uitkomsten. Gezondheid en het hebben van werk zijn eveneens de meest bepalende indicatoren voor het aantal ongunstige uitkomsten. Als derde is ook het vertrouwen in anderen van belang voor het aantal ongunstige uitkomsten.

Voor verschillende bevolkingsgroepen zijn specifieke indicatoren relatief meer of minder van belang in het aantal (on)gunstige uitkomsten dan gemiddeld. Voor 45-minners is de tevredenheid met de hoeveelheid vrije tijd bepalender voor het aantal gunstige uitkomsten dan voor andere leeftijdsgroepen en de tevredenheid met de woning juist iets minder. Voor 75-plussers is dit het geval voor vermogen, dat sterker dan in andere leeftijdsgroepen samenhangt met het aantal gunstige uitkomsten en het al dan niet hebben van betaald werk juist minder sterk.

Waar gezondheid en het hebben van werk gemiddeld de meest bepalende indicatoren zijn voor het aantal ongunstige uitkomsten, is voor 75-plussers het hebben van werk relatief minder van belang. Daarnaast hangt voor 25- tot 65-jarigen de tevredenheid met de woning vaker dan bij andere leeftijdsgroepen samen met het aantal ongunstige factoren. Voor bevolkingsgroepen met een migratieachtergrond is de tevredenheid met de woning ook relatief bepalender voor het aantal ongunstige uitkomsten dan voor mensen zonder migratieachtergrond.

Veranderingen tussen 2019 en 2021

Door een aanpassing in de selectie van de indicatoren en de bijgestelde afbakening van de boven- en onderkant van de verdeling, zijn cumulatiecijfers uit eerdere edities van deze monitor niet een op een vergelijkbaar met de cijfers uit deze editie. Om de ontwikkeling in stapeling wel inzichtelijk te maken, is de nieuwe indicatorselectie en afbakening ook toegepast op de data uit referentiejaar 2019. Hieruit is op te maken dat 1 procentpunt meer personen in de bovenkant van de verdeling vallen (25,7 procent in 2021 tegen 24,7 procent in 2019). De groep aan de onderkant is 1,8 procentpunt kleiner geworden.

Als we kijken naar de ontwikkeling voor de verschillende leeftijdsgroepen, dan zien we dat het deel van de 18- tot 45-jarigen in de bovenkant van de verdeling 1 à 2 procentpunt kleiner is geworden. Voor 18- tot 35-jarigen is ook het aandeel mensen aan onderkant van de verdeling gedaald, waarmee een grotere groep dan in 2019 in het midden van de verdeling valt. Onder de 45- tot 75-jarigen is juist de bovenkant van de verdeling gegroeid, met 3 à 4 procentpunt. In deze leeftijdsgroep vallen minder mensen in de onderkant van de verdeling, waarbij met name de daling van 4 procentpunt voor de groep van 55 tot 75 jaar opvalt.

Bij de verschillende onderwijsniveaus zien we dat de ontwikkeling relatief ongunstig was voor hoogopgeleiden: minder van hen zitten in de bovenkant van de verdeling in 2021. Deze groep had echter wel een goede uitgangpositie. Het aandeel middelbaar opgeleiden in de onderkant van de verdeling is gedaald met 2 procentpunt, terwijl de middengroep vergelijkbaar is toegenomen. Het aandeel laagopgeleiden in de onderkant van de verdeling is eveneens gedaald (1 procentpunt), maar in deze groep staat daar een groei van de bovenkant tegenover. Hoewel de verschillen in het voorkomen van stapeling van (on)gunstige uitkomsten naar opleidingsniveau groot blijven, zijn de laag- en middelbaaropgeleiden wel iets dichter naar de hoogopgeleiden geschoven.

Bij migratieachtergrond valt op dat in 2021 beduidend meer mensen met een niet-westerse achtergrond in het midden van de verdeling vallen (8 procentpunt). Dit komt omdat in deze groep zowel de onderkant van de verdeling beduidend kleiner is geworden – met 5 procentpunt – en het aandeel mensen in de bovenkant ook gedaald is, met 3 procentpunt. Voor mensen met een westerse migratieachtergrond is een vergelijkbare verschuiving richting de middengroep te zien, maar van kleinere omvang. Voor mensen met een Nederlandse achtergrond is de bovenkant van de verdeling in 2021 met 2 procentpunt toegenomen ten opzichte van 2019.

Ontwikkeling stapeling (on)gunstige uitkomsten tussen 2019 en 2021
BovenkantMiddenOnderkant
Totaal1,0%0,9%-1,8%
Mannen0,0%0,4%-0,4%
Vrouwen1,9%1,4%-3,3%
18-24-1,7%2,9%-1,1%
25-34-0,6%2,0%-1,4%
35-44-1,9%1,3%0,6%
45-544,7%-3,3%-1,3%
55-642,7%1,2%-3,9%
65-742,8%1,4%-4,2%
75+-0,3%1,3%-0,9%
Laag1,1%0,2%-1,3%
Middelbaar0,1%1,7%-1,8%
Hoog-1,5%1,2%0,3%
Nederlands1,8%-0,5%-1,2%
Westers-0,5%3,4%-2,9%
Niet-westers-2,6%7,8%-5,2%