Later
Brede welvaart ‘later’ gaat over de hulpbronnen die volgende generaties nodig hebben om een zelfde niveau van brede welvaart te kunnen bereiken als de huidige generatie. Er zijn economische, natuurlijke, menselijke en sociale hulpbronnen. Ze worden ook wel ‘kapitalen’ genoemd.
Economisch kapitaal
Natuurlijk kapitaal
Menselijk kapitaal
Sociaal kapitaal
Schokbestendigheid en brede welvaart ‘later’
Houdbaarheid van brede welvaart op langere termijn
Eén van de vragen die in deze monitor centraal staat, is hoe houdbaar de huidige brede welvaart is op de langere termijn. De voortdurende claim op uitputbare grond- en hulpstoffen legt druk op de beschikbaarheid van kapitalen voor toekomstige generaties. Voor ieder van de vier kapitalen uit het ‘later’ dashboard (economisch, natuurlijk, menselijk en sociaal kapitaal), wordt nu in detail gekeken naar de trendmatige ontwikkeling van de brede welvaart (2014-2021) en de positie van Nederland binnen de EU-27. We bespreken vooral de indicatoren in het dashboard met een groene (vergroting van de brede welvaart) of rode (afname van de brede welvaart) pijl, en plaatsen de ontwikkelingen in de bredere context van indicatoren uit de SDG-agenda.
Uitleg dashboard
Iedere regel in het dashboard gaat over één bepaalde indicator. Aan de linkerkant staat het meest recente cijfer beschreven. Daarnaast kan een pijl staan. De pijl geeft informatie over de trend (middellangetermijntrend gebaseerd op beschikbare datapunten in de jaren 2014–2021). De kleur van de pijl geeft aan of de indicator beweegt in de richting die wordt geassocieerd met een stijging (groen) of een daling (rood) van de brede welvaart. Wijst de pijl naar boven, dan nemen de indicatorwaarden toe. Wijst de pijl naar beneden, dan nemen de indicatorwaarden af. Aan de rechterkant staat een figuur met cijfers van EU-landen. Het balkje voor Nederland heeft een andere kleur. Die kleur geeft aan in welk deel van de EU-ranglijst Nederland staat. Groen wijst op een positie in het bovenste kwartiel van de EU-ranglijst, rood op het onderste kwartiel en donkergrijs op het midden. Naast de figuur staat de positie van Nederland in de EU-ranglijst beschreven.
Economisch kapitaal
Natuurlijk kapitaal
Menselijk kapitaal
Sociaal kapitaal
Economisch kapitaal
Fysiek en kenniskapitaal stabiel; hoge schuldenlast bij huishoudens
Economisch kapitaal omvat de machines en werktuigen, de ICT, het kenniskapitaal en de infrastructuur die nodig zijn voor het opbouwen van materiële welvaart en het genereren van economische groei. De indicatoren voor de fysieke en de kennis-kapitaalgoederenvoorraad hebben allebei een neutrale trend, en Nederland neemt binnen de EU een middenpositie in.
De cijfers voor SDG 8.1 Waardig werk en economische groei: economie en productiefactoren en SDG 9.2 Industrie, innovatie en infrastructuur: duurzame bedrijvigheid laten zien dat Nederlandse producenten steeds efficiënter omgaan met grondstoffen. Binnen de EU is Nederland zelfs een koploper als het gaat om grondstoffenproductiviteit. Ook de arbeidsproductiviteit (bruto toegevoegde waarde per gewerkt uur) is in Nederland met zijn hoogontwikkelde kenniseconomie groot vergeleken met andere EU-landen. De bruto-investeringen in vaste activa als percentage van het bbp en het aantal gewerkte uren per inwoner per jaar hebben een stijgende trend. Wel is het aandeel van de bruto-investeringen in materiële activa naar Europese maatstaven laag. SDG 9.3 Industrie, innovatie en infrastructuur: kennis en innovatie laat zien dat Nederland voor een groot aantal innovatie-indicatoren een hoge en gunstige positie op de EU-ranglijst inneemt.
SDG 10.2 Ongelijkheid verminderen: financiële houdbaarheid bevat meer indicatoren met betrekking tot economisch kapitaal. Schuld wordt daarbij gezien als negatief economisch kapitaal. Hiertegenover staat vermogen. De overheidsfinanciën stonden er relatief goed voor toen COVID-19 uitbrak. De schuld was na een piek in 2014 (67,9 procent) gereduceerd tot 48,5 procent aan het einde van 2019. In de ‘coronajaren’ 2020 en 2021 bedroeg de schuld achtereenvolgens 54,3 en 52,1 procent van het bbp, nog altijd ruim onder de formele Europese grens van maximaal 60 procent van het bbp. De Europese Commissie heeft de begrotingsregels overigens tijdelijk opgeschort vanwege de pandemie.
Het kabinet staat voor grote maatschappelijke vraagstukken die de brede welvaart ‘later’ raken. Aan de ambities in het coalitieakkoord rond klimaatactie, stikstofcrisis, woningmarkt, gezondheidszorg en veiligheid, kansenongelijkheid en discriminatie, onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt, armoede en schulden, en het investeren in toekomstige welvaart via onderwijs, innovatie en vestigingsklimaat voor bedrijven, hangt een prijskaartje. Deze uitgaven vormen niet alleen een kostenpost, het zijn ook wezenlijke investeringen in de brede welvaart van de huidige en latere generaties.
Voor wat betreft de huishoudens kan worden opgemerkt dat Nederlandse huishoudens in 2020 gemiddeld ruim 102 duizend euro aan schuld hadden. De trend is stijgend en Nederland staat hiermee onderin de EU-ranglijst (22e van 24 gemeten landen in 2020). Ook de gemiddelde hypotheekschuld van huishoudens heeft een stijgende trend. Tegenover de schulden staan financiële bezittingen van huishoudens als chartaal geld en deposito’s, en hun niet-financiële bezittingen, zoals een woning. Het mediaan vermogen van huishoudens stijgt trendmatig, vooral doordat koopwoningen in waarde bleven stijgen. Niet iedere vorm van vermogen is overigens direct door de huishoudens aan te spreken in moeilijke tijden.
Twee demografische indicatoren hebben vanuit het oogpunt van financiële houdbaarheid een rode trend: de ratio van het aantal 65-plussers ten opzichte van de bevolking van 20-64 jaar stijgt, terwijl de ratio van het aantal 0-19-jarigen ten opzichte van de bevolking van 20-64 jaar daalt. Het aantal pensioengerechtigden is gestegen naar 60 per 100 actieve deelnemers in pensioenfondsen. De actuele dekkingsgraad van deze fondsen verbeterde in 2021 sterk en kwam uit op 114,3, tegen 100,3 procent eind 2020. Het te verwachten pensioen uit werk (geschat met het mediane bruto pensioeninkomen van personen van 65-74 jaar) was in 2020 51 procent van het inkomen uit werk (benaderd door het mediane bruto-inkomen uit werk van 50-59 jarigen). Het gaat daarbij alleen om pensioen opgebouwd tijdens het werkzame leven, dus exclusief overheidspensioenvoorzieningen (de eerste pijler). De trend is stabiel.
Natuurlijk kapitaal
Hernieuwbare energie stijgt; zorgelijke staat natuur en ecosystemen
Energieverbruik en klimaatverandering
Het in Nederland opgestelde vermogen voor hernieuwbare elektriciteit is in de periode 2014-2021 toegenomen van 231 naar 1 256 megawatt per miljoen inwoners. Vooral de laatste jaren was de stijging fors. Uit SDG 7 Betaalbare en duurzame energie blijkt dat het totale energieverbruik, omgerekend in kg olie-equivalenten per inwoner, naar Europese maatstaven hoog is (23e van de EU-27 in 2020). De energie wordt wel efficiënter gebruikt, getuige de dalende trend bij de energie-intensiteit van de economie. De investeringen in hernieuwbare energie en besparingen nemen toe. Het aandeel van hernieuwbare energie in het totale energieverbruik stijgt door, al neemt Nederland binnen de EU nog steeds een positie in de achterhoede in.
Minerale reserves behoren eveneens tot het natuurlijk kapitaal. Omdat de huidige energievoorziening nog altijd grotendeels afhankelijk is van de verbranding van fossiele brandstoffen, moeten we voldoende reserves hebben. SDG 7 Betaalbare en duurzame energie laat zien dat de Nederlandse voorraden aardolie en aardgas teruglopen en dat de afhankelijkheid van energie-import groter wordt. Dit levert twee rode trends op: dit wordt gezien als een verslechtering van de uitgangspositie voor latere generaties.
Ook wat klimaatactie betreft kleurt het natuurlijk kapitaal in het ‘later’ dashboard rood. De cumulatieve CO2-emissies, een indicatie van het Nederlandse aandeel in de wereldwijde historische CO2-uitstoot, stijgen door. De hoeveelheid opgebouwde CO2-emissies stijgt gestaag, omdat per inwoner nu meer wordt uitgestoten dan in het verleden. In aanvulling hierop laat SDG 13 Klimaatactie wel zien dat de broeikasgasuitstoot per inwoner recent is afgenomen, tot 9,6 ton in 2021. Deze trenddaling is positief vanuit oogpunt van brede welvaart, maar vergeleken met andere EU-landen is de uitstoot nog altijd hoog (23e positie van 27 landen in 2019).
Kwaliteit van bodem, water en lucht
Wat de kwaliteit van bodem, water en lucht betreft, laat het ‘later’ dashboard een weinig rooskleurig beeld zien. Hoewel de stedelijke blootstelling aan het fijnste fijnstof (PM2,5) afneemt, zijn andere ontwikkelingen ronduit ongunstig. De beschikbaarheid en kwaliteit van water staan onder druk. Het percentage oppervlaktewater van goede chemische kwaliteit heeft een dalende trend en er wordt steeds meer grondwater onttrokken. Bij zowel het fosfor- als het stikstofoverschot behoort Nederland tot de Europese achterhoede.
SDG 6 Schoon water en sanitair laat in aanvulling op deze natuurlijk-kapitaalindicatoren zien dat de waterproductiviteit, een maatstaf voor efficiëntie van het watergebruik door het bedrijfsleven, nog steeds toeneemt. Uit het dashboard bij SDG 12 Verantwoorde consumptie en productie blijkt dat ook de grondstoffenproductiviteit (euro’s bbp per kilo materiaalverbruik) nog stijgt. Met deze indicator staat Nederland in de Europese voorhoede. Met het percentage recycling van gemeentelijk afval behoort Nederland eveneens tot de koplopers in de EU. Bij recycling van bedrijfsafval is de trend omgeslagen van stabiel naar dalend (rood).
SDG 11.2 Duurzame steden en gemeenschappen: leefomgeving richt zich op het verduurzamen van de lokale leefomgeving. De emissies van verzurende stoffen (zwaveloxiden, stikstofoxiden en ammonia) dalen. Net als de blootstelling aan het fijnste fijnstof, staat de trend bij deze indicator voor luchtkwaliteit op groen.
Nederland heeft zich gecommitteerd aan het behalen van de internationale SDG’s, maar streeft op nationaal niveau ook naar het volledig circulair maken van de economie in 2050. Door kringlopen te dichten kunnen we immers zowel de hoeveelheden afval als de emissies van vervuilende stoffen beperken. De vraag is hoe het ambitieuze doel van een geheel circulaire economie in 2050 bereikt kan worden. Uit het CBS-rapport "Vijf jaar implementatie SDG’s (2016-2020)" kwam al naar voren dat circulaire economie vele doelen uit de SDG-agenda raakt en dat er veel ministeries bij betrokken zijn. Dit maakt het op voorhand lastig op circulaire economie te sturen.
In het recente rapport over circulaire economie en de SDG’s heeft het CBS in het kader van het werk aan de Monitor Brede Welvaart & de SDG’s onderzocht wat de relatie is tussen circulaire economie en de SDG’s, en hoe deze agenda’s elkaar beïnvloeden. Dit heeft geleid tot een beter beeld van de onderdelen van circulaire economie die een directe dan wel indirecte bijdrage leveren aan beleidsdoelen uit de SDG-agenda. Daarnaast is onderzocht hoe circulaire economie aan de hand van de SDG’s gemonitord kan worden.
Figuur overgenomen uit Schroeder, P., K. Anggraeni en U . Weber, 2018, The Relevance of Circular Economy Practices to the Sustainable Development Goals, Journal of Industrial Ecology 23(1), 77–95.
Het rapport toont welke SDG-indicatoren direct gerelateerd zijn aan circulaire economie, en hoe Nederland zich daarop ontwikkelt. Verder biedt het zicht op afruilen en synergieën: de onderdelen van de SDG-agenda en circulaire economie staan immers niet los van elkaar. Een voorbeeld van een afruil is de watervoorziening. Vanuit circulaire economie wordt ingezet op waterbesparend gedrag, waarbij het verhogen van de prijs een prikkel geeft om dit te stimuleren. Bij de SDG-agenda staat juist de toegankelijkheid van de watervoorziening voorop, en moet de prijs dusdanig laag zijn dat die toegang voor iedereen is gewaarborgd.
Het komt ook voor dat circulaire economie en de SDG’s naar hetzelfde doel streven, maar dat er afruilen ontstaan door hoe ze dat willen bereiken. Bij het streven naar meer gebruik van hernieuwbare grondstoffen wordt bijvoorbeeld vanuit circulaire economie sterk ingezet op gebruik van biomassa. Dit leidt vanuit de SDG-agenda tot zorg, want grootschalige inzet van biomassa door productiebossen kan gepaard gaan met aantasting van ecosystemen en bijbehorende ecosysteemdiensten, en met biodiversiteitsverlies. Vanuit de SDG-agenda is het belangrijk dat duurzame energieopwekking gestimuleerd wordt. Ook hier is een keerzijde: zonder op grote schaal biomassa te gebruiken stijgt de vraag naar kritieke materialen. Ook dat levert milieudruk op en heeft impact op de leveringszekerheid van energie.
De productiefactor land speelt een cruciale rol, zowel bij circulaire economie als bij SDG’s. Hierbij kan worden gedacht aan: productiebossen voor biomassa, grond voor kringlooplandbouw en ruimte voor woningen. In Nederland is ruimte schaars. Als land gebruikt wordt voor één doel dan is het niet altijd meer beschikbaar is voor andere. Dit pleit er eens temeer voor de doelen van de SDG’s en van circulaire economie niet afzonderlijk te benaderen. Het benutten van synergieën kan eraan bijdragen dat de beschikbare ruimte in Nederland optimaal benut wordt.
Staat van natuur en ecosystemen
De staat van natuur en ecosystemen baart zorgen. Bij Natuurlijk kapitaal ‘later’ wordt deze stand afgemeten aan de stand van fauna van het land en van fauna van zoet water en moeras. Beide biodiversiteitsindicatoren hebben een dalende trend. Ook andere biodiversiteitsindicatoren, te weten vogels in de stad in SDG 11.2 Duurzame steden en gemeenschappen: leefomgeving en rode-lijst en boerenlandvogels uit SDG 15 Leven op het land, dalen trendmatig. De trends kleuren rood.
Een lichtpuntje is wellicht de trendomslag van ‘niet significant dalend of stijgend’ naar stijgend bij de score op de Clean Water Index in SDG 14 Leven in het water. Daarbij zij aangetekend dat Nederland hier in 2021 met een 19e positie van 22 landen wel in de achterhoede van de EU verkeerde. Naar Europese maatstaven is ook het percentage natuur en bosgebieden in Nederland bescheiden. Het areaal beheerde natuur in het Natuur Netwerk Nederland (NNN) groeit gestaag. Het areaal ‘groen-blauwe’ ruimte, exclusief reguliere landbouw, is op zich ook licht toegenomen. In het kader van de monitor wordt deze indicator echter berekend per inwoner, en zo bezien is er een afname. Deze indicator heeft dan ook een dalende (rode) trend.
Ruimte staat in Nederland steeds meer onder druk. Naast de al in gebruik zijnde ruimte voor wonen en bedrijvigheid, waaronder de voedselvoorziening, wordt ruimte geclaimd om te voldoen aan diverse taakstellingen. Er ligt een bouwopgave, maar ook voor klimaatadaptatie en opwekking van hernieuwbare energie is ruimte nodig. Ook groeit de behoefte aan ruimte voor groen en recreatie. Nederland moet bovendien voldoen aan nationale en internationale afspraken over de bescherming van natuur en biodiversiteit in bijvoorbeeld Natura2000 gebieden en over uitbreiding van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Deze belangen dreigen steeds meer met elkaar in botsing te komen.
Het Adviescollege Stikstofproblematiek gaf in de titel van het eindadvies over een structurele aanpak van stikstof op lange termijn al mee: “Niet alles kan overal”. Het eindadvies stelde dat ingrijpende maatregelen nodig zijn om de natuur genoeg te laten herstellen en aan de Europese regels voor natuurbescherming te voldoen.
In het rapport Natuurlijk kapitaal en brede welvaart in Nederland – leefomgeving in verandering legt het CBS op basis van de Natuurlijk kapitaalrekeningen relaties tussen brede welvaart en het gebruik van de ruimte in Nederland. Het huidige fysieke ruimtegebruik en de veranderingen van de laatste jaren zijn in kaart gebracht, net als aanbod en gebruik van enkele ecosysteemdiensten die bijdragen aan brede welvaart. Ten slotte kijkt het rapport welke claims vanuit de gestelde doelen en beleidsvoornemens op het gebied van natuur en bouw op de schaarse ruimte gelegd worden. Die analyse moet gezien worden als een vingeroefening om een idee te krijgen van de orde van grootte van de ruimtelijke claims. Naast woningen en natuur zijn er uiteraard andere zaken waar meer ruimte voor nodig is: klimaat mitigerende maatregelen, infrastructuur en de energietransitie. Het ruimtebeslag van al deze toekomstclaims is nog moeilijk te kwantificeren.
Het rapport laat zien waar en hoeveel landbouwgrond is omgezet naar andere ecosysteemtypen, en vice versa. In Nederland is tussen 2013 en 2020 iets meer dan 1,3 procent van de agrarische ecosysteemtypen overgegaan naar een ander ecosysteemtype: hoofdzakelijk bebouwd gebied en infrastructuur, en in mindere mate natuur. Deze omzettingen zijn relevant in de context van de ambitieuze beleidsagenda’s op het vlak van woningbouw, de ontwikkeling van natuur, hernieuwbare energie en klimaatmitigatie. In het rapport Grote opgaven in een beperkte ruimte schetst het Planbureau voor de Leefomgeving de complexiteit van de verschillende opgaven op alle beleidsniveaus. Ook de onzekerheden rondom de daadwerkelijk benodigde ruimte voor de diverse opgaven worden hierin toegelicht.
Ook het CBS-rapport kijkt naar de potentiële omvang van de benodigde ruimte voor bestaande beleidsvoornemens rond de bouwopgave en de voorgenomen uitbreiding van het NNN. Een vraag is of het huidige tempo van veranderingen voldoende is om de ambitieuze beleidsdoelen voor woningbouw (2030) en de ontwikkeling van natuurgebieden (2027) te realiseren. Het doel voor het NNN is 80 duizend hectare extra natuurgebied aan te leggen tussen 2011 en 2027. In de periode 2011-2021 is er gemiddeld 44 duizend hectare natuurgebied bijgekomen, dus tot 2027 resteert nog 36 duizend hectare. Pas voor 40 procent van deze nieuwe natuurgebieden is echter duidelijk waar ze zullen worden aangelegd. De Bossenstrategie streeft naar de uitbreiding van het areaal bos, deels binnen het NNN, maar ook los daarvan nog naar inrichting van 19 000 hectare. Nederland wil bovendien nog bijna een miljoen woningen bouwen. Dit kan deels in bestaande kernen, maar uitbreiding in groene gebieden lijkt onvermijdelijk. De ordegrootte van de ruimteclaim voor woningbouw is geschat door per provincie te kijken naar de bouwopgave en de gemiddelde omvang van het bebouwde areaal in 2015 (laatst beschikbare jaar). Deze eerste inschatting resulteert samen met de geplande uitbreiding van het NNN en de benodigde ruimte voor de Bossenstrategie in een potentiële ruimteclaim van bijna 760 vierkante kilometer, met daarin een grote ruimtelijke spreiding. Deze ruimteclaim is ruim tweeënhalf maal zo groot als de in de Natuurlijk Kapitaalrekeningen waargenomen omzetting van agrarische ecosystemen tussen 2013 en 2020. Andere ruimteclaims, zoals voor hernieuwbare energie en klimaatmitigatie, komen daar nog bij.
Menselijk kapitaal
Meer gewerkte uren, stabiele gezondheid en hoger opleidingsniveau
Menselijk kapitaal heeft niet alleen een economische, maar ook een sociaal-maatschappelijke betekenis: de verdeling van de brede welvaart onder verschillende groepen wordt bijvoorbeeld sterk bepaald door het onderwijsniveau. Het thema menselijk kapitaal in het ‘later’ dashboard kijkt naar hoe de mens vanuit een economisch oogpunt kan bijdragen aan de welvaart. Het menselijk kapitaal heeft daarbij drie componenten, waaronder de omvang van de geleverde arbeid. Het aantal uren dat een inwoner gemiddeld in een jaar werkt stijgt; dit wijst op een toenemende brede welvaart. Naast hoeveel uren mensen werken, kijken we ook naar hun opleidingsniveau, vaardigheden en gezondheid. We zien dan dat ruim een derde van de bevolking van 15-74 jaar hoger onderwijs heeft afgerond en dat dit aandeel toeneemt. Een jongen geboren in 2021 zal gemiddeld 65,4 jaren in goede gezondheid leven, een meisje net wat minder lang (65,1 jaar). Componenten van kwantiteit en de kwaliteit van arbeid zijn niet alleen relevant voor brede welvaart ‘later’, maar ook voor de huidige brede welvaart. Menselijk kapitaal omvat dan ook een aantal aspecten die al aan bod kwamen bij brede welvaart ‘hier en nu’. Verder zijn er raakvlakken met SDG 3 Goede gezondheid en welzijn, SDG 4 Kwaliteitsonderwijs, SDG 8.1 Waardig werk en economische groei: economie en productiefactoren en SDG 8.2 Waardig werk en economische groei: arbeid en vrije tijd.
Sociaal kapitaal
Groot vertrouwen in medeburgers en instituties
Het sociaal kapitaal weerspiegelt de kwaliteit van sociale verbanden in de samenleving: meedoen in de maatschappij en contacten met andere mensen. We meten dit door te vragen hoeveel vertrouwen mensen hebben in andere mensen en in belangrijke instituties zoals de overheid. Sociaal kapitaal is ook een belangrijke component van het thema samenleving van brede welvaart ‘hier en nu’. Daar zagen we een zekere spanning tussen werk en vrije tijd.
Voor zowel contact met familie, vrienden en buren als de omvang van het vrijwilligerswerk daalt de trend in de periode 2014–2021. Minder contact met anderen en minder vrijwilligerswerk zijn op langere termijn ongunstig voor de hechtheid van de samenleving en de betrokkenheid van mensen. Nederland neemt hier overigens wel een hoge positie in op de EU-ranglijsten.
Ondanks de daling in sociale contacten neemt het vertrouwen van mensen in elkaar toe. Ook het vertrouwen van burgers in instituties (Tweede Kamer, politie en rechters) laat een stijgende trend zien. Na een sterke stijging in 2020 volgde wel een afname in 2021, maar per saldo was het vertrouwen in instituties in 2021 nog altijd 3,8 procentpunt groter dan in 2019. Het sociaal kapitaal is dan ook toegenomen en Nederland scoort hoog op de EU-ranglijst voor deze indicatoren.
De literatuur over sociaal kapitaal benadrukt verder dat naast het vertrouwen van mensen onderling ook het vertrouwen tussen verschillende groepen in de samenleving belangrijk is. De monitor meet dit aan de hand van de indicator over discriminatiegevoelens. Deze beschrijft in hoeverre mensen vinden dat ze bij een groep horen die zegt niet volledig in de maatschappij mee te kunnen doen of niet helemaal te worden geaccepteerd. In 2018 rekende 8,7 procent van de bevolking van 15 jaar en ouder zich tot een gediscrimineerde groep. De trend is stabiel.
Lees hier meer over de betekenis van de kleuren.
Schokbestendigheid en brede welvaart ‘later’
Onze brede welvaart ‘later’ hangt niet alleen af van de hulpbronnen die wij aan volgende generaties nalaten. De samenleving moet ook bestand zijn tegen eventuele externe schokken die de maatschappij kunnen ontwrichten. Het uitbreken van de coronacrisis in 2020 heeft ons eens temeer bewust gemaakt van de kwetsbaarheid van onze manier van leven en de houdbaarheid van brede welvaart op langere termijn.
Zijn de grote systemen die onze brede welvaart mogelijk maken - biosfeer, samenleving, economie - robuust genoeg om grote (externe) schokken op te vangen? In dit verband kijken we ook naar de slagkracht van de overheid, een bijzonder belangrijk aspect bij een schok die grote delen van de bevolking treft en de grote systemen bedreigt.
Bij zes van de 13 indicatoren in het dashboard schokbestendigheid gerelateerd aan brede welvaart ‘later’ stijgt de welvaart trendmatig; vijf indicatoren hebben een stabiele trend. De dalende trend van de beschikbare groen-blauwe ruimte per inwoner, maar ook het hoge percentage van de landnatuur dat kampt met overschrijding van de stikstofgrens, laten zien dat de robuustheid van de biosfeer onder druk staat. De robuustheid van de samenleving is relatief groot en stijgt trendmatig. Hoewel het vertrouwen in mensen in 2021 steeg met 3,3 procentpunt, nam het vertrouwen in instituties in hetzelfde jaar af met 2,6 procentpunt. Deze sterke daling is niet heel vreemd, gezien de grote stijging er in het jaar daarvoor (6,4 procentpunt). De slagkracht van de overheid is relatief groot. De schuld van de overheid daalde in 2020-2021 met 2,2 procentpunten naar 52,1 procent van het bbp, wat gunstig is vanuit het perspectief van schokbestendigheid. De dalende trend bij het vertrouwen in de rechtstaat in de periode 2014-2021 laat een verslechtering van de schokbestendigheid zien.
Deze editie van de monitor meet voor het eerst de schokbestendigheid van specifieke systemen die voor de brede welvaart als geheel of voor bepaalde SDG’s van kritiek belang zijn. Kritieke systemen zijn systemen waarvan de uitval kan leiden tot de uitval van andere systemen (systeemfalen), die essentieel zijn voor het functioneren van de drie grote systemen (biosfeer, samenleving, economie), of die een essentiële maatschappelijke functie vervullen die die niet mag falen. Systemen waarvan de uitval kan leiden tot de uitval van andere systemen zijn energievoorziening, telecom, en informatie-infrastructuren. Daarvan is de energievoorziening het meest kwetsbaar: de afhankelijkheid van energie-invoer stijgt trendmatig en is vergeleken met andere EU-landen hoog. Het aandeel van hernieuwbare energie in het totale energieverbruik neemt trendmatig toe, maar Nederland staat onderin de EU-ranglijst (23e van de 27 EU-landen in 2020). Moedwillige acties veroorzaakten in 2020 bij 12 procent van de bedrijven ICT-veiligheidsincidenten. Bij bedrijven die werkzaam zijn in de informatie- en communicatiesector was dit nog meer, daar werd 16 procent getroffen door veiligheidsincidenten bij het ontwikkelen en beheren van systemen, netwerken, databanken en websites, of het onderhouden van computers en programmatuur.
Essentieel voor de schokbestendigheid van biosfeer, samenleving en economie zijn ecosystemen, sociale relaties, en bedrijfsleven. Deze drie grote systemen zijn over het geheel genomen robuust. Sociale cohesie in de woonbuurt (een indicator voor sociale relaties in iemands nabije omgeving) en vertrouwen in mensen (een meer algemene indicator) stijgen trendmatig. Het vertrouwen in mensen is ook in 2021 toegenomen. Ook de robuustheid van het bedrijfsleven neemt toe: de mediane solvabiliteit van bedrijven - het percentage van het vermogen dat uit eigen vermogen bestaat - was in 2020 51 procent, en steeg trendmatig in de periode 2014-2021.
Systemen die een essentiële maatschappelijke functie vervullen zijn de financiële sector, de overheid, de zorg, het onderwijs, transport en de drinkwatervoorziening. In de financiële sector en de overheid neemt de schokbestendigheid toe. De Common Equity Tier 1 ratio (CET1) – een kernindicator voor de robuustheid van de financiële sector – laat een trendmatige verbetering zien, al staat Nederland in de middengroep van de EU-ranglijst. Het vertrouwen in instituties is relatief hoog en neemt trendmatig toe, hoewel het in 2021 met 2,6 procentpunten afnam naar 66,9 procent. Deze afname volgde echter op een aanzienlijke toename van het vertrouwen in 2020 (6,4 procent). Ook de effectiviteit van overheidsbestuur is hoog in vergelijking met andere EU-landen. De schokbestendigheid van de zorg staat daarentegen onder druk. De vacaturegraad (het aantal vacatures per duizend banen) neemt trendmatig toe en Nederland stond in 2020 21e van de 25 landen op de EU-ranglijst. Bij een eventuele schok kan het moeilijk zijn om extra zorgpersoneel te vinden.