Auteur: Moniek Coumans, Luca Janssen
Leven in de marge

3. Resultaten

3.1 Participatie en vertrouwen

De gemiddelde somscore van participatie is over de jaren nagenoeg stabiel; deze ligt op of rond 13. Voor de ontwikkeling van de gemiddelde vertrouwensscore geldt hetzelfde. Wel waren er tijdens de coronajaren (2020 en 2021) iets hogere somscores te zien.

Het aandeel mensen met vertrouwen in anderen is de afgelopen jaren iets gestegen: van 62 procent in 2017 naar 67 procent in 2023. Het vertrouwen in instituties fluctueert, met een stijging bij de meeste instituties tijdens de coronajaren, gevolgd door een daling in 2022 en 2023. Dit kan te maken hebben met mechanismes waarbij de behoefte aan vaste ankers van mensen in tijden van crisis een belangrijke rol speelt (Schmeets, 2022). Op politiek gebied wordt dit wel aanduid met het zogenoemde ‘rally around de flag-mechanisme’ (Mueller, 1970). Maar ook gezaghebbende instituties zoals rechters, politie en leger kunnen als veilige ankers worden gezien, waardoor het vretrouwen in dergelijke instituties tijdens een crisis toeneemt (zie verder ook Schmeets, 2022).

3.1.1 Gemiddelde somscores participatie en vertrouwen voor personen van 15 jaar of ouder
PublicatiejaarParticipatieVertrouwen
201713,011,1
201813,111,2
201913,111,2
202012,911,8
202112,911,8
202212,911,1
202313,011,1
Gemiddeld 2017-202313,011,3

Slechts een enkele van de afzonderlijke participatie-items laten een ontwikkeling zien (zie Tabellenbijlage 1.a). Zo is het aandeel dat minstens elke week met de buren contact heeft sinds 2017 afgenomen, net als het percentage dat wekelijks deelneemt aan activiteiten van verenigingen. Bij de deelname (in de afgelopen vijf jaar) aan acties om de politiek te beïnvloeden is sinds 2022 een sterke daling te zien. Dit heeft echter te maken met de aangepaste vraagstelling van een aantal items sinds 2022. Vooral de aanpassing van de vraag naar de media leidde tot een veel lager aandeel dat op deze manier geprobeerd heeft om de politiek te beïnvloeden1). Zie Tabel 1 in de Tabellenbijlage voor de afzonderlijke participatie-items.

Bij de items over vertrouwen waren er ook enige ontwikkelingen sinds 2017. Met name tijdens de coronajaren is te zien dat het vertrouwen toenam. Zo is het sociaal vertrouwen sinds 2021 wat toegenomen (zie ook Schmeets, 2022). En het institutioneel vertrouwen lag in 2020 en 2021 hoger dan in de jaren daarna. Na de coronajaren daalde voor nagenoeg alle instituties het vertrouwen weer naar pre-coronaniveau, of nog lager. Zo was het vertrouwen in de Tweede Kamer in 2020 en 2021 respectievelijk 53 en 42 procent, tegenover respectievelijk 30 en 29 procent in 2022 en 2023. In de periode 2017 tot 2020 lag dit gemiddeld op 40 procent. Zie voor de afzonderlijke items voor vertrouwen de Tabellenbijlage, Tabel 2.

3.2 Wie staat buitenspel?

De vraag is of bepaalde bevolkingsgroepen vaker of juist minder vaak tot de groep van ongeveer 6 procent mensen behoren die het meest in de marge leven. Dit zijn de mensen die weinig participeren én weinig vertrouwen hebben. Oftewel: zijn er bepaalde bevolkingsgroepen die vaker sociaal in de marge leven dan andere? En zo ja, welke groepen zijn dat?

3.2.1 Sociaal in de marge naar achtergrondkenmerken, 2023
KenmerkenCategorieenSociaal in de marge (%)
TotaalTotaal6
GeslachtVrouw5,3
GeslachtMan6,7
Leeftijd15 tot 25 jaar4,7
Leeftijd25 tot 35 jaar4,6
Leeftijd35 tot 45 jaar3,3
Leeftijd45 tot 55 jaar4,6
Leeftijd55 tot 65 jaar7,7
Leeftijd65 tot 75 jaar8,9
Leeftijd75 jaar en ouder9,8
OnderwijsniveauBasisonderwijs13,5
OnderwijsniveauMbo 2,3,4, havo, vwo5,4
OnderwijsniveauVmbo, avo onderbouw
, mbo 1
10,3
OnderwijsniveauHbo-, wo-bachelor2,9
OnderwijsniveauHbo-, wo-master, doctor1,5

Mannen bevinden zich relatief wat vaker dan vrouwen in de marge. Ook naar leeftijd zijn er verschillen: 55-plussers staan in sociaal opzicht wat vaker buitenspel dan mensen jonger dan 55 jaar. Tussen de leeftijdscategorieën onder de 55 jaar zijn er geen significante verschillen. Echter, na correctie voor geslacht, onderwijsniveau en herkomst blijken de 25- tot 35-jarigen vaker sociaal in de marge te leven dan de jongste leeftijdsgroep en de leeftijdsgroep tussen 35 en 45 jaar.

De verschillen zijn het duidelijkst naar hoogst behaald onderwijsniveau. Degenen die alleen basisonderwijs hebben genoten, bevinden zich met 13,5 procent aanmerkelijk vaker sociaal in de marge dan mensen met een ander onderwijsniveau. Het minst vaak leven mensen in de marge als ze een hbo- of wo-master hebben afgerond (1,5 procent). Ook de hoogte van het gestandaardiseerd huishoudensinkomen maakt verschil. De laagste inkomensgroepen leven het vaakst in marge. Dit loopt af met de hoogte van inkomen. De hoogste inkomens(kwartiel)groep leeft het minst vaak in de marge. Na correctie voor geslacht, leeftijd en onderwijsniveau valt het verschil tussen de hoogste twee inkomensgroepen weg. Dit heeft met name te maken met verschillen in onderwijsniveau tussen de twee hoogste inkomensgroepen.

Mensen die in Nederland zijn geboren, en van wie de ouders dat ook zijn, leven minder vaak in de marge dan mensen die in Nederland zijn geboren met ouders die elders in Europa zijn geboren, en van mensen die zelf in een land buiten Europa zijn geboren. Rekening houdend met verschillen in leeftijd, geslacht, onderwijsniveau en inkomen, leven mensen die in Nederland zijn geboren van wie de ouders dat ook zijn, minder vaak in de marge dan álle andere herkomstgroepen. Zij leven dus ook vaker in de marge dan mensen die in Nederland zijn geboren met ouders die in een land buiten Europa zijn geboren of migranten uit een ander Europees land. Nadere analyses laten zien dat dit vooral te maken heeft met de, gemiddeld vaak lagere, leeftijd van de andere herkomstgroepen.

De verschillen zijn wat minder duidelijk naar de positie in het huishouden en burgerlijke staat, maar er zijn wel enkele groepen die wat vaker of juist wat minder vaak in sociaal opzicht buitenspel staan. Gescheiden en verweduwde mensen bevinden zich relatief vaak in de marge. Mensen die deel uitmaken van een paar met kinderen en ook thuiswonende kinderen (vanaf 15 jaar) doen dat juist minder vaak. Na correctie voor de achtergrondkenmerken vallen de verschillen tussen gehuwden enerzijds en gescheiden en verweduwden anderzijds weg. Dit heeft vooral te maken met verschillen naar onderwijsniveau; gescheiden mensen en verweduwden zijn gemiddeld lager opgeleid dan gehuwden. Na de correctie voor andere kenmerken wordt er wel een verschil zichtbaar met niet-gehuwden. Zij leven dan vaker sociaal in de marge dan gehuwden. Dit heeft vooral te maken met de lagere leeftijd van de ongehuwden.

3.3 De samenstelling van de groep mensen sociaal in de marge in 2023

Het ligt voor de hand dat de bevolkingsgroepen die meer kans maken om sociaal buitenspel te staan, zoals hierboven vastgesteld, ook oververtegenwoordigd zijn binnen de groep in de sociale marge. De vraag is echter hoe de groep die zich sociaal in de marge bevindt is samengesteld en zijn daar veranderingen in te zien in de laatste jaren?

De groep die sociaal in de marge leeft, bestond in 2023 uit meer mannen (ruim 55 procent) dan vrouwen (bijna 45 procent). Op 2022 na – toen de verdeling net als in gemiddeld in Nederland 50/50 was – zien we deze verhouding terug sinds 2017.

Van de groep in de marge is 57 procent 55 jaar of ouder. Daarmee is deze leeftijdscategorie relatief oververtegenwoordigd in de groep in de marge. Zij maken in de totale Nederlandse bevolking 40 procent uit. Mensen in de leeftijdsgroepen tot 55 jaar zijn juist relatief ondervertegenwoordigd. Ook deze verdeling is sinds 2017 weinig veranderd.

3.3.1 Leeftijdsverdeling van groep in de marge en Nederland totaal, 2023
In de marge of niet15 tot 25 jaar (%)25 tot 35 jaar (%)35 tot 45 jaar (%)45 tot 55 jaar (%)55 tot 65 jaar (%)65 tot 75 jaar (%)75 jaar en ouder (%)
Sociaal in de marge9,69,16,210,820,823,120,4
Nederlandse bevolking van 15 jaar of ouder13,412,812,415,116,916,313,0

In de groep die in de marge leeft, bevinden zich relatief weinig mensen met een afgeronde hbo- of wo-opleiding. Bijna 14 procent van de groep heeft een bachelor- of masteropleiding afgerond. Gemiddeld is dat in Nederland een derde van de mensen van 15 jaar of ouder. Mensen met basisonderwijs en degenen met een vmbo-opleiding of daarmee vergelijkbaar zijn oververtegenwoordigd.

Daarnaast zijn er relatief veel lagere inkomens in de groep in de sociale marge. Bijna twee derde van de groep zit in de laagste of een na laagste inkomensgroep, tegenover 41 procent van alle Nederlanders van 15 jaar of ouder. Deze verdelingen zijn sinds 2017 weinig veranderd.

3.3.2 Verdeling naar onderwijsniveau groep in de marge en Nederland totaal, 2023
Behaald onderwijsBasisonderwijs (%)Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 (%)Mbo 2,3,4, havo, vwo (%)Hbo-, wo-bachelor (%)Hbo-, wo-master, doctor (%)
Sociaal in de marge17,337,331,79,84
Nederlands bevolking 15 jaar of ouder822,134,319,715,9

Het grootste gedeelte van de groep in de marge is geboren in Nederland, en beide ouders ook (67 procent). Toch is deze groep relatief ondervertegenwoordigd als gekeken wordt naar de totale Nederlandse bevolking. Daar ligt dit aandeel op 73 procent. Deze ondervertegenwoordiging is in 2023 toegenomen ten opzichte van het gemiddelde aandeel in de jaren sinds 2017. Dat wil zeggen dat er in 2023, in de groep sociaal in de marge, relatief nog minder mensen in Nederland geboren zijn (en beide ouders ook), ten opzichte van eerdere jaren. Mensen die zijn geboren in Nederland, maar waarvan een of beide geboren zijn in Europa, zijn in 2023 juist nog sterker oververtegenwoordigd in de gemarginaliseerde groep, vergeleken met de jaren daarvoor. Dit geldt ook voor mensen die zelf geboren zijn buiten Nederland.

1) Tot en met 2021 werd gevraagd of iemand “de radio, televisie of krant had ingeschakeld” en vanaf 2022 was de vraag of iemand “De media had benaderd om invloed uit te oefenen”.